ECLI:NL:RBAMS:2022:3684

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
21/603
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit NOW-3 tegemoetkoming en peildatum

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een onderneming uit Ierland, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3) vanwege een verwacht omzetverlies van 80%. De verweerder heeft bij besluit van 24 november 2020 een tegemoetkoming van € 12.991,- toegekend, waarvan een voorschot van € 10.392,- is betaald. Eiseres heeft echter bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar loonaangifte niet tijdig heeft ingediend, namelijk pas op 22 december 2020, terwijl de peildatum voor de NOW-3 regeling op 26 augustus 2020 ligt. De rechtbank oordeelt dat de keuze voor deze peildatum legitiem is en dat er geen mogelijkheid is om hiervan af te wijken, aangezien er geen hardheidsclausule in de regeling is opgenomen. De rechtbank concludeert dat de regeling geen recht geeft op een hoger voorschot en dat de vaststelling van de tegemoetkoming door verweerder terecht is. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt in deze procedure.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] (Ierland), eiseres

( [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. M. van Mourik).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een tegemoetkoming op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3) toegekend.
Bij besluit van 11 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2022.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Namens eiseres is op 18 november 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming NOW-3 voor de maanden oktober, november en december 2020 vanwege een verwacht omzetverlies van 80%.
2. Verweerder heeft eiseres bij het primaire besluit een tegemoetkoming van € 12.991,- toegekend en van dat bedrag een voorschot van € 10.392,- betaald. Bij de berekening van het voorschot is verweerder uitgegaan van de loonsom in het aangiftetijdvak april 2020.
3. In het besluit op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens verweerder worden correctieberichten op de loonaangifte van na 26 augustus 2020 niet meer meegenomen in de bepaling van de loonsom. De reden hiervoor is dat fraude- en misbruikrisico’s hiermee worden beperkt. In de regeling is geen mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de peildatum. Eiseres heeft pas op 22 december 2020 haar aangifte gecorrigeerd. Verweerder houdt hier dan ook geen rekening mee.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres voert aan dat ten onrechte haar gecorrigeerde aangifte niet is meegenomen. Eiseres merkt daarbij op dat zij nooit aan de voorwaarden van verweerder heeft kunnen voldoen om voor de peildatum de aangifte te doen, omdat de afhandeling van de NOW-1 vertraging heeft opgelopen. Op 22 december 2020 heeft zij via haar accountant een correctie van de aangifte doorgegeven.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het feit dat de afhandeling van NOW-1 eerst heeft plaatsgevonden in oktober 2020 niet maakt dat eiseres niet voor de peildatum
26 augustus 2020 de aangifte had kunnen doen. Daarbij merkt verweerder op dat op
12 oktober 2020 de beslissing is afgegeven. Eiseres heeft pas ruim twee maanden later, op
22 december 2020, een correctie van de loonaangifte ingediend. Verweerder wijst erop dat de correctie heeft plaatsgevonden na de aanvraag NOW-3 van 18 november 2020 en het besluit hierop van 24 november 2020.
Beoordelingskader
6. Het wettelijk kader in deze zaak wordt gevormd door wat in de NOW-3 is opgenomen voor subsidieverlening in de derde tranche. Uit artikel 16, tweede lid van de regeling volgt dat voor de berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020. Indien daarvan geen loongegevens zijn, dan bepaalt het derde lid van het genoemde artikel dat de referentiemaand april 2020 is. Uit het zevende lid volgt dat bij de beoordeling van het recht op tegemoetkoming moet worden uitgegaan van de loonaangifte zoals deze uiterlijk op 26 augustus 2020 is ingediend.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt voorop dat het in de voorliggende zaak gaat om een subsidieverlening van de NOW-3 en hier dus nog geen sprake is van een definitieve vaststelling. Dit betekent dat alleen de bepalingen van de NOW-3 van toepassing zijn en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (nog) niet van toepassing is. Dat betekent dat artikel 4:46 van de Awb met de daarin verdisconteerde belangenafweging bij het onderhavige besluit door verweerder buiten toepassing kan worden gelaten.
8. Vast staat dat eiseres niet uiterlijk op 26 augustus 2020 haar loonaangifte heeft gedaan. De minister is in het bestreden besluit ervan uitgegaan dat eiseres haar loonaangifte voor de maand april 2020 pas op 22 december 2020 heeft gedaan, en dat wordt door eiseres ook niet betwist.
9. Uit de Nota van Toelichting bij de NOW-3 blijkt dat de wetgever expliciet voor een specifieke peildatum heeft gekozen. Gekozen is voor een datum (26 augustus 2020) die gelegen is vóór de aankondiging van deze regeling (28 augustus 2020) ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s. Werkgevers hebben immers financieel belang bij een hoge loonsom in juni 2020 of april 2020, welke loonsom zij om die reden, zonder de peildatum, later zouden kunnen aanpassen. Er is in het onderhavige geval overigens geen vermoeden dat sprake is van fraude of misbruik, maar het voorkomen in algemene zin is wel de reden dat voor die peildatum is gekozen. Dat vindt de rechtbank een legitiem doel. Hoewel duidelijk is dat de peildatum van 26 augustus 2020 in dit geval nadelig uitpakt voor eiseres, omdat zij daardoor in aanmerking komt voor een lager voorschot, oordeelt de rechtbank op grond van het voorgaande dat de regeling eiseres geen recht geeft op een hoger voorschot aan subsidieverlening.
10. Naar aanleiding van de stelling van eiseres dat de minister in haar geval van de peildatum van 26 augustus 2020 had moeten afwijken, geldt allereerst dat in de NOW-3 geen hardheidsclausule is opgenomen. Dat is een bewuste keuze geweest. De regeling biedt daarom geen ruimte om van de bepalingen van de NOW-3 over de peildatum van
26 augustus 2020 af te wijken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het artikel 16, zevende lid, van de NOW-3 buiten toepassing moet worden gelaten. De NOW-3 is een regeling waarbij snel een zeer groot aantal werkgevers duidelijkheid moest worden verschaft over de aard en de inhoud van de regeling. Hierdoor heeft de NOW-3 noodgedwongen een generiek en grofmazig karakter en kan er niet steeds maatwerk worden geboden. Het is een bewuste keuze van de minister geweest om voor het berekenen van de hoogte van de subsidie uit te gaan van de gegevens, zoals vastgelegd in de polisadministratie, waarbij er op grond van artikel 16, derde lid, van de NOW-3 een correctie plaatsvindt om te komen tot de loontijdvak van een maand indien dit niet als aangiftetijdvak is gehanteerd. Voor een handmatige aanpassing van deze gegevens aan de hand van de feitelijke loonbetaling, zoals blijkt uit de loonstaat of loonstroken, bestaat geen ruimte. Dit zou de uitvoering van de NOW in gevaar kunnen brengen. Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank mede gelet op het doel van de regeling, het noodgedwongen generieke karakter van de regeling, en ondanks het feit dat met de regeling niet alle werkgevers worden geholpen, geen sprake van strijd met het evenredigheidsbeginsel of een ander beginsel van behoorlijk bestuur.
Conclusie
11. Verweerder heeft de tegemoetkoming op basis van de NOW-3 terecht vastgesteld op € 12.991,- en een voorschot van € 10.392,- betaald.
12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
13. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.