ECLI:NL:RBAMS:2022:3645

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
13/650609-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen en medeplichtigheid aan witwassen van een geldbedrag en een Rolex-horloge

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen en medeplichtig zijn aan het witwassen van een geldbedrag van € 41.232,75 en een Rolex-horloge. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na onderzoek op de terechtzittingen van 18 maart 2021 en 9 juni 2022. De officier van justitie, mr. B.H.R. Hogewind, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. S.G.H. Langeweg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak tegen de verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd is behandeld met de strafzaak tegen een medeverdachte.

De tenlastelegging omvatte het (mede)plegen van het (schuld)witwassen van een geldbedrag en een Rolex-horloge in de periode van 1 januari 2017 tot en met 13 april 2018. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door de zaak van de verdachte niet te seponeren, terwijl een derde persoon, wiens gedragingen vergelijkbaar waren, niet was vervolgd. De rechtbank oordeelde echter dat het Openbaar Ministerie een ruime discretionaire bevoegdheid heeft en dat het niet vervolgen van een derde niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van de vervolging tegen de verdachte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het witwassen van het geldbedrag en het Rolex-horloge. De rechtbank concludeerde dat de herkomst van de contante geldbedragen die de verdachte had gestort, kon worden verklaard door haar salaris, en dat er geen witwasvermoeden bestond. De beslissing van de rechtbank werd genomen door mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter, en mrs. M.C. Eggink en C.M. Delstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M. Utlu.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650609-18
Datum uitspraak: 23 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 maart 2021 en 9 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.H.R. Hogewind, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. S.G.H. Langeweg, naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (13/659055-19).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 1 januari 2017 tot en met 13 april 2018 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
primair: het (mede)plegen van het (schuld)witwassen van een geldbedrag van € 41.232,75,- en een Rolex-horloge;
subsidiair:medeplichtigheid aan het (schuld)witwassen van een geldbedrag van € 41.232,75,- en een Rolex-horloge;
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu het heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur door de zaak van verdachte, anders dan de zaak van [persoon] (hierna: [persoon] ), niet te seponeren. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat in de zaken van [persoon] en van verdachte sprake is van nagenoeg hetzelfde feitencomplex.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat het op grond van het in artikel 167, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) neergelegde opportuniteitsbeginsel aan het Openbaar Ministerie is om zelfstandig te beslissen of – en zo ja – wie vervolgd wordt, waarbij het Openbaar Ministerie een ruime discretionaire bevoegdheid heeft. De beslissing om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (ECLI:NL:HR:2021:BX4280).
Voor wat betreft het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel stelt de rechtbank voorop dat het ten onrechte niet vervolgen van een derde, wiens gedragingen evenzeer als die van verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte (ECLI:NL:HR:1996:AD2525). Slechts in het uitzonderlijke geval dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn, is vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur of in strijd met het gelijkheidsbeginsel. (ECLI:NL:HR:2013:7).
Dat sprake is van een geheel vergelijkbaar feitencomplex van verdachte en [persoon] , is de rechtbank niet gebleken. Het niet vervolgen van [persoon] betekent dan ook niet dat ten onrechte is besloten verdachte wel te vervolgen. Ook is geen sprake van een situatie dat het Openbaar Ministerie niet heeft kunnen oordelen dat met vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Ook de dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van witwassen. De medeplichtigheid aan witwassen van de door haar zoon, medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: de medeverdachte), gestorte contante geldbedragen kan wel worden bewezen. Verdachte heeft middelen verschaft en is opzettelijk behulpzaam geweest aan dat witwassen, door haar bankrekening en de bankrekening van haar dochter aan hem beschikbaar te stellen. Ten aanzien van medeplichtigheid aan witwassen van het Rolex-horloge door de medeverdachte dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft hiertoe – kort samengevat – aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat het geldbedrag en het Rolex horloge een criminele herkomst hebben. Indien de rechtbank van oordeel is dat daarvan wel sprake is, kan niet worden bewezen dat sprake was van opzet op het witwassen in de vorm van plegen of medeplegen. Uit niets blijkt dat sprake was van een nauwe of bewuste samenwerking. Ook van medeplichtigheid is geen sprake. Verdachte is op geen enkele manier behulpzaam geweest bij witwassen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Wettelijk kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis/420quater, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor zijn stelling dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat een dergelijke verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte de hiervoor bedoelde verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of, ondanks de verklaring van de verdachte, het witwassen bewezen kan worden op de grond (dat het niet anders kan zijn dan) dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een hiervoor bedoelde verklaring van de verdachte is uitgebleven, mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in haar bewijsoverwegingen.
4.3.2
Vrijspraak medeplegen/medeplichtigheid witwassen
De rechtbank heeft de medeverdachte bij vonnis van 23 juni 2022 vrijgesproken van het witwassen van het tenlastegelegde geldbedrag en het Rolex horloge. De rechtbank heeft in het vonnis van de medeverdachte kort samengevat het volgende overwogen. Slechts ten aanzien van een geldbedrag van in totaal € 12.714,- kan worden vastgesteld dat verdachte dit contant op verschillende bankrekeningen, waaronder die van verdachte en haar dochter, heeft gestort. Over de herkomst van het contante geld heeft de medeverdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring gegeven, te weten onder meer dat hij een bedrag van € 15.000,- heeft geleend met als onderpand een stuk grond van verdachte in [land] en dat hij € 6.000,- als winstdeling heeft gekregen van een voormalig zakenpartner in [land] , welk bedrag via money-transfers aan hem is uitgekeerd. Het Openbaar Ministerie heeft nagelaten verder onderzoek te doen naar deze verklaringen van de medeverdachte. De rechtbank heeft hierdoor niet kunnen vaststellen dat het niet anders kan dan dat de door de medeverdachte gestorte contante geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn, zodat de medeverdachte is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde (medeplegen van) opzet- dan wel schuldwitwassen van de contante geldbedragen. Met betrekking tot het bij de medeverdachte in beslag genomen Rolex-horloge heeft de rechtbank geen witwasvermoeden kunnen vaststellen, zodat de medeverdachte ook van het witwassen van dat horloge is vrijgesproken.
Uit voormeld oordeel in de zaak van de medeverdachte volgt logischerwijs dat verdachte dient te worden vrijgesproken van (medeplegen van dan wel medeplichtigheid bij/tot) het witwassen van de door de medeverdachte gestorte contante geldbedragen en het bij hem in beslag genomen Rolex-horloge. De rechtbank stelt vast dat verdachte ook zelf contante geldbedragen heeft gestort op haar eigen bankrekening en op die van haar dochter. Ten aanzien van die stortingen bestaat echter geen witwasvermoeden, nu de herkomst daarvan kan worden verklaard door het salaris dat verdachte in de tenlastegelegde periode ontving. Dit salaris werd deels door haar bewindvoerder op een leefgeldrekening gestort, en vervolgens door verdachte contant opgenomen en op de betaalrekeningen van haarzelf en haar dochter gestort. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van het witwassen (in welke deelnemingsvorm dan ook) van het geldbedrag dat overigens op haar tenlastelegging staat.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde
niet bewezenen spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Utlu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juni 2022.
[...]