ECLI:NL:RBAMS:2022:3639

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
13/322501-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor diefstal met geweld en drugshandel in Amsterdam

Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld en drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 augustus 2021 in Amsterdam-Oost een man met geweld heeft beroofd van zijn imitatie-Rolex en daarnaast betrokken was bij de handel in harddrugs. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij onder andere DNA-analyses en getuigenverklaringen zijn meegenomen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank oordeelde dat de diefstal met geweld bewezen was, terwijl de afpersing niet bewezen kon worden. De verdachte had ook geldbedragen gestolen van een tweede slachtoffer, waarvoor hij eveneens werd veroordeeld. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd toegewezen, waardoor de verdachte ook een eerdere gevangenisstraf moest ondergaan. De rechtbank legde daarnaast schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/322501-21 en 13/698629-19 (vordering herroeping VI, VI-nummer
99-000605-57) (Promis)
Datum uitspraak: 29 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [woonplaats] op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [naam] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 6 april 2022 en 15 juni 2022. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.R. Bons en van wat verdachte en zijn advocaat mr. S.C. van Bunnik naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van
diefstal met geweld van een horloge van [slachtoffer 1] en/of afpersing op 14 augustus 2021 in Amsterdam;
poging tot afpersing van [slachtoffer 1] om een telefoon op diezelfde datum en plaats;
dealen van harddrugs, samen met een ander, in de periode van 23 juli 2021 tot en met 13 januari 2022 in Amsterdam;
afpersing van [slachtoffer 2] om een pinpas met pincode en/of geldbedragen, samen met een ander in de periode van 27 november 2021 tot en met 13 december 2021 in Amsterdam;
diefstal van geldbedragen in vereniging in de periode van 27 november 2021 tot en met 13 december 2021 in Amsterdam met een valse sleutel (de pinpas en pincode onder 4).
De tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle feiten kunnen worden bewezen. Voor de beschuldigingen 1 en 2 baseert hij zich op de aangifte, de herkenningen en de DNA-match. Voor de beschuldiging onder 3 geldt dat de hele tenlastegelegde periode bewezen kan worden op basis van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [slachtoffer 2] . Voor de onderdelen 4 en 5 heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 2] . De aangifte vindt steun in de gegevens van de bankrekening van aangever en de verklaringen van Scooter Service Amsterdam en juwelier Van Wou.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft aangevoerd dat verdachte alleen voor de handel in drugs (onder 3) kan worden veroordeeld, maar voor een kortere periode dan ten laste is gelegd. Van de andere beschuldigingen moet verdachte worden vrijgesproken.
Voor de beschuldigingen onder 1 en 2 geldt dat het aangetroffen DNA-spoor onvoldoende bewijskracht heeft en daarmee geen bewijs vormt voor de betrokkenheid van verdachte. De herkenning door aangever is onvoldoende onderscheidend.
Wat de beschuldiging onder 3 betreft, geldt dat verdachte heeft erkend te hebben gedeald vanaf half november 2021. Voor de periode daarvoor is onvoldoende bewijs. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door enkele kopers en de bankgegevens van verdachte.
Voor de beschuldigingen onder 4 en 5 heeft geldt dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 2] niet betrouwbaar zijn, omdat ze wisselend hebben verklaard en kennelijk regelmatig onder invloed van harddrugs zijn.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. (
Poging) straatroof [slachtoffer 1] (onder 1 en 2)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 1] onder dreiging met geweld van zijn horloge heeft beroofd en heeft geprobeerd ook zijn telefoon af te nemen.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 augustus 2021 werd aangever [slachtoffer 1] beroofd van zijn horloge, een imitatie Rolex. Hij werd daarbij bij zijn kraag gepakt en met een mes bedreigd. Bij de aangifte heeft [slachtoffer 1] een signalement van de dader opgegeven. De dader probeerde ook de telefoon van aangever buit te maken, maar aangever weigerde deze af te geven. Een maand later herkende aangever de dader in een supermarkt. Op zogenaamde stills van camerabeelden van die supermarkt herkenden verbalisanten verdachte. Verdachte past in het signalement dat aangever heeft opgegeven. Verdachte heeft erkend de persoon op de beelden van de supermarkt te zijn. Op de kraag van aangever op de dag van de straatroof werd DNA van verdachte aangetroffen.
Volgens de advocaat kan er onvoldoende bewijskracht aan de bevindingen toegekend worden, omdat het een nevenprofiel betreft en er geen sprake is van een match omdat slechts een deel van het DNA-spoor overeenkomt met een deel van het DNA-profiel van verdachte. Ook stelt de advocaat dat er een te geringe hoeveelheid DNA van verdachte is aangetroffen in het spoor.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Als de pieken van twee DNA-profielen (het profiel uit het spoor en het profiel van verdachte) volledig overeenkomen, is er sprake van een match. Het maakt daarbij niet uit of het een enkelvoudig DNA-profiel is, een DNA-mengprofiel, DNA-hoofdprofiel of DNA-nevenprofiel.
Wanneer een match tussen twee DNA-profielen is gevonden, wordt de bewijskracht van die match berekend (hier ‘meer dan 1 miljard’). Die bewijskracht staat los van of het een nevenprofiel is of niet.
Uit het DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel (niet verdachte) en een DNA-nevenprofiel afgeleid. De DNA-kenmerken in het DNA-nevenprofiel zijn afkomstig van minimaal 2 andere personen (een zogenoemd DNA-mengprofiel). Dit betekent dat er ook pieken zijn die niet matchen met verdachte, maar met minimaal 1 onbekend persoon.
De hoeveelheid DNA in een spoor is niet relevant voor de bewijskracht van een onderzoek op bronniveau zoals hier sprake van is. Bovendien staat er in het rapport dat er
relatiefweinig DNA aanwezig is. Er is meer DNA van het slachtoffer aangetroffen dan van verdachte, wat ook wel logisch lijkt aangezien het een bemonstering van de jas van het slachtoffer is.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de aangevoerde mogelijkheid van secundaire overdracht om het DNA-spoor op de kraag van aangever te verklaren. Het vindt op geen enkele manier steun in de het dossier, is niet onderbouwd en in zijn algemeenheid niet erg waarschijnlijk.
Omdat verdachte het horloge heeft weggenomen onder bedreiging met geweld vindt de rechtbank de diefstal met geweld bewezen en niet de afpersing (onder 1).
3.3.2.
Handel in harddrugs (onder 3)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte in elk geval vanaf 20 november 2021 heeft gehandeld in harddrugs. De verklaring van verdachte vindt op dit punt ondersteuning in de bankoverschrijvingen. Het eerste aan drugs te relateren bedrag werd op 20 november 2021 op de rekening van verdachte bijgeschreven. De verklaringen van getuigen, voor zover deze zien op de handel in een langere periode, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht om tot een bewezenverklaring van de gehele tenlastegelegde periode te komen.
3.3.3.
De afpersing om de bankpas en diefstal met de bankpas van [slachtoffer 2] (onder 4 en 5)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte, zonder toestemming van [slachtoffer 2] , betalingen en opnames heeft gedaan van de bankrekening van [slachtoffer 2] terwijl hij daarbij onbevoegd gebruikt maakte van de bankpas en code van [slachtoffer 2] (onder 5). De rechtbank vindt niet bewezen dat [slachtoffer 2] die bankpas en code onder bedreiging met geweld aan verdachte heeft afgegeven (onder 4). Verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het (gedreigde) geweld waar aangever over spreekt vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. De verklaring van [getuige 2] vindt de rechtbank onvoldoende betrouwbaar om als steunbewijs daarvoor te dienen. Zij heeft wisselend verklaard over of ze het geweld zelf heeft gezien of niet. Daarnaast was zij bij haar getuigenverklaring bij de rechter-commissaris kennelijk zichtbaar onder invloed van harddrugs, waardoor het verhoor moeilijk verliep.
De rechtbank acht het wegnemen van de hierna in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen bewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat getuige [getuige 2] van aangever alles mocht opnemen wat zij wilde en dat zij een en ander delegeerde aan verdachte. Aangezien het geld van aangever was, was hij de aangewezen persoon om verdachte daar toestemming voor te geven. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt dat hij daarvoor geen toestemming heeft gegeven. Daarbij komt dat de overgeboekte bedragen alle zijn gedaan aan personen en/of bedrijven die niets met aangever [slachtoffer 2] van doen hadden, sterker: alle personen en/of bedrijven zijn aan verdachte te koppelen..
Verdachte is bij de behandeling op zitting op dit punt intensief doorgevraagd, maar heeft nooit aangever gevraagd of het goed was dat die bedragen van zijn rekening mochten worden betaald. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van wederrechtelijke toe-eigening, zodat is bewezen dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Van de overige ten laste gelegde geldbedragen heeft de aangever verklaard dat hij deze zelf heeft overgemaakt, zodat niet is bewezen dat verdachte deze heeft weggenomen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 14 augustus 2021 te Amsterdam op de Vrolikstraat/Eikenweg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een imitatiehorloge, merk Rolex, type GMT Master 2, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte opzettelijk gewelddadig en dreigend
  • [slachtoffer 1] bij de kraag en keel heeft vastgepakt en
  • [slachtoffer 1] heeft geduwd en
  • een mes aan [slachtoffer 1] heeft getoond en
  • daarbij heeft gezegd: “Wat doe je hier?”, “Je bent in mijn buurt”, “Geef je horloge” en “Ik heb een mes, ik steek je neer”.
feit 2:
op 14 augustus 2021 te Amsterdam op de Vrolikstraat/Eikenweg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een telefoon die aan voornoemde [slachtoffer 1] toebehoorde, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte opzettelijk gewelddadig en dreigend
  • voornoemde [slachtoffer 1] bij de kraag en keel heeft vastgepakt en
  • voornoemde [slachtoffer 1] heeft geduwd en
  • een mes aan voornoemde [slachtoffer 1] heeft getoond en
  • daarbij heeft gezegd: “Wat doe je hier?”, “Je bent in mijn buurt”, “Geef je telefoon” en “Ik heb een mes, ik steek je neer”
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3:
in de periode van 20 november 2021 tot en met 13 januari 2022 te Amsterdam opzettelijk heeft bewerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd cocaïne, heroïne en MDMA;
feit 5:
in de periode van 27 november 2021 tot en met 13 december 2021 te Amsterdam
  • 500 euro (27-11-2021, 10:40:29),
  • 500 euro (27-11-2021, 12:03:41),
  • 1.000 euro (11-12-2021, 07:24:13),
  • 1.000 euro (11-12-2021, 07:30:08),
  • 1.500 euro (11-12-2021, 07:32:17),
  • 4.000 euro (11-12-2021, 07:33:33) en
  • 1.400 euro (13-12-2021, 13:49:44)
welke geldbedragen toebehoorden aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door zonder toestemming bij transacties gebruik te maken van de bankpas van voornoemde [slachtoffer 2] en de bij die bankpas horende (pin)code.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. Het betreft ernstige feiten en de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben schade geleden. Verdachte is eerder veroordeeld voor vermogens- en drugs-gerelateerde delicten. Hij heeft zelfs geprobeerd verdovende middelen het Huis van Bewaring binnen te smokkelen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De advocaat heeft de rechtbank verzocht geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen, onder andere omdat verdachte zich in sommige van de geadviseerde voorwaarden niet kan vinden. De advocaat heeft voorgesteld de voorwaardelijke invrijheidstelling (zie hierna) niet te herroepen en zodoende de voorwaarden die daaraan zijn verbonden in stand te laten.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige straatroof waarbij hij het slachtoffer een mes heeft getoond. Hiermee heeft verdachte niet alleen voor aangever een onveilige situatie gecreëerd, maar ook bijgedragen aan het gevoel van angst en onveiligheid van anderen. Slachtoffers van dit soort feiten hebben hier vaak nog lang last van in de vorm van angstgevoelens en/of herbelevingen. Ook in dit geval is daarvan sprake zo blijkt uit de toelichting van [slachtoffer 1] bij het verzoek om schadevergoeding. Hierin valt te lezen dat het slachtoffer de eerste nachten na het misdrijf slecht heeft geslapen en zich sindsdien niet meer veilig voelt op straat, vooral in de avond.
Verdachte heeft kennelijk geen rekening gehouden met de negatieve gevolgen van zijn gedrag voor anderen, en alleen gedacht aan zijn eigen buit. Verder heeft verdachte zich gedurende ongeveer een aantal maanden schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs. Het gebruik van harddrugs is schadelijk voor de gezondheid. De handel in harddrugs en het gebruik ervan gaan vaak gepaard met overlast en overige vormen van criminaliteit. Dit alles heeft verdachte, terwijl hij uit eerste hand zag hoe schadelijk de harddrugs voor de (verslaafde) gebruikers is, er niet van weerhouden door te gaan met zijn handel en winst te maken over de rug van drugsverslaafden. Verdachte heeft ook flinke geldbedragen gestolen van [slachtoffer 2] .
De rechtbank heeft gekeken naar de afspraken die de rechters onderling hebben gemaakt over het opleggen van straffen en wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. Een gevangenisstraf van meerdere jaren is het uitgangspunt.
Verdachte was kort voor de bewezenverklaarde feiten voorwaardelijk in vrijheid gesteld van een eerdere gevangenisstraf voor drugsfeiten en diefstal, en liep nog in de daaraan gekoppelde proeftijd. Uit het dossier komt een vermoeden naar voren dat verdachte, terwijl hij voor de beschuldiging in de zaak waarin vandaag uitspraak wordt gedaan in voorlopige hechtenis zat, heeft geprobeerd drugs het huis van bewaring binnen te (laten) smokkelen. Uit het strafblad van verdachte, blijkt dat hij in het verleden meerdere malen voor vermogens- en Opiumwetdelicten is veroordeeld. De rechtbank maakt zich gezien het voorgaande zorgen over de gewetensontwikkeling van verdachte.
De rechtbank legt verdachte alles afwegend een gevangenisstraf van 30 maanden op.

6.Beslag

Onder verdachte is € 810,-- in beslag genomen en onder zijn partner € 162,35.
Anders dan de officier van justitie op zitting heeft gezegd, ligt op de geldbedragen, naast het conservatoir beslag, ook nog strafvorderlijk beslag op het geld. Het geld wordt teruggegeven aan verdachte en zijn partner, omdat de rechtbank onvoldoende kan vaststellen dat het hier om geld voor of van de handel in harddrugs gaat.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen

7.1.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.000,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank stelt vast staat dat de benadeelde partij door de (poging) diefstal met (bedreiging van) geweld op ‘andere wijze in zijn persoon is aangetast’ als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 Burgerlijk wetboeken dat hem als benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van dit artikel heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-- zulks met afwijzing van het meer gevorderde. Verdachte moet hierover de wettelijke rente betalen vanaf het ontstaan van de schade. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op.
7.2.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 24.900,-- aan vergoeding van materiële schade en € 1,-- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Gelet op de vrijspraak van feit 4 komt de immateriële schade niet voor vergoeding in aanmerking. Hetzelfde geldt voor € 6.000,--en tweemaal € 4.500,-- materiële schade, omdat verdachte ook voor dat deel van de tenlastelegging is vrijgesproken. In deze onderdelen van de vordering is de benadeelde partij niet-ontvankelijk.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade toe tot een bedrag van € 9.900,--. Verdachte moet hierover de wettelijke rente betalen vanaf het ontstaan van de schade. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op.

8.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.)

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2020, onder parketnummer 13/698629-19, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 17 maanden. Verdachte is bij besluit van 21 december voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de v.i. kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De advocaat van verdachte heeft verzocht de vordering af te wijzen omdat verdachte veel heeft gehad aan het toezicht en zich heeft gehouden aan de afspraken met de reclassering.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis heeft verdachte de algemene voorwaarde niet nageleefd. Verdachte heeft immers de hier bewezenverklaarde strafbare feiten begaan terwijl de proeftijd van de v.i. nog niet was verstreken. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat door de v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
feit 2:
poging tot afpersing;
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 5:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van 810 euro.
Gelast de teruggave aan [naam 1] van een geldbedrag van 162,35 euro.
Benadeelde partijen
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 500(vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 500 (vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 augustus 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 9.900(negenduizend en negenhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 11 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 9.900,-- (negenduizend en negenhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor maximaal 84 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst toe de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te
weten 97 dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. J. Huber en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juni 2022.