ECLI:NL:RBAMS:2022:3627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
9893899 KK22-313
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procedure tegen voormalig CEO wegens schending van relatiebeding, anti-wervingsbeding en geheimhoudingsbeding

In deze zaak heeft de besloten vennootschap Willis B.V. een kort geding aangespannen tegen haar voormalig CEO, [gedaagde], wegens vermeende schending van een relatiebeding, anti-wervingsbeding en geheimhoudingsbeding. De procedure is gestart met een dagvaarding op 25 mei 2022, waarna de mondelinge behandeling op 14 juni 2022 heeft plaatsgevonden. Willis vordert onder andere nakoming van het relatiebeding en betaling van verbeurde boetes. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] in dienst was bij Willis en dat hij op 20 augustus 2021 zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd om per 1 december 2021 in dienst te treden bij Howden, een concurrent van Willis. Willis stelt dat [gedaagde] door zijn handelen onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij het relatiebeding heeft geschonden door contact te onderhouden met klanten van Willis. De kantonrechter oordeelt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [gedaagde] het relatiebeding heeft overtreden, en wijst de vordering tot nakoming van het relatiebeding toe, met een dwangsom van € 5.000,- per dag bij overtreding, tot een maximum van € 50.000,-. De overige vorderingen van Willis, waaronder die tot betaling van voorschotten op verbeurde boetes, worden afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9893899 KK EXPL 22-313
vonnis van: 28 juni 2022
func.: 52852

vonnis van de kantonrechter in kort geding

I n z a k e

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Willis B.V.

gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: Willis
gemachtigde: mr. N.C. Six-Scheffer
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigden: mrs. E.K.W. van Kampen en L. van de Werken

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 25 mei 2022, met producties, heeft Willis een voorziening gevorderd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2022. Willis is verschenen bij [naam 1] , bedrijfsjurist en [naam 2] , HR businesspartner, vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen, vergezeld door de gemachtigden en [naam 3] , belangstellende. Partijen hebben op voorhand stukken in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van pleitaantekeningen. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

De uitgangspunten

1. Als uitgangspunt geldt het volgende.
1.1.
Willis is onderdeel van de Willis Towers Watson groep (hierna: WTW), een wereldwijd opererende organisatie op het gebied van zakelijke dienstverlening.
1.2.
[gedaagde] is per 1 juni 2014 in dienst getreden bij Willis in de rol van [functie] . Laatstelijk bedroeg zijn salaris € 17.860,58 bruto per maand. Onderdeel van de arbeidsovereenkomst was een door [gedaagde] ondertekende bijlage met daarin onder meer een geheimhoudingsbeding, een relatiebeding en een anti-wervingsbeding. Die bijlage bevat ook een boetebeding van, kort gezegd,
€ 10.000,- per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,- per dag(deel) dat de overtreding voortduurt.
1.3.
In november 2020 zijn partijen een addendum bij de arbeidsovereenkomst overeengekomen (hierna: het addendum). [gedaagde] heeft het addendum op 23 november 2020 ondertekend en het is per 1 december 2020 in werking getreden. In het addendum zijn onder meer de volgende bedingen opgenomen:
(hierna: het relatiebeding); en
(hierna: het anti-wervingsbeding); en
1.4.
Op 20 augustus 2021 heeft [gedaagde] zijn arbeidsovereenkomst bij Willis opgezegd. [gedaagde] heeft zijn opzegging, samen met zijn formele opzeggingsbrief, per mail ook naar de gehele Nederlandse Willis organisatie gestuurd. Daarin schrijft hij onder meer:
1.5.
Op 21 augustus 2021 plaatste Howden Insurance Brokers B.V. (hierna: Howden) een persbericht met als titel: “
Howden begins major expansion in the Netherlands with appointment of [gedaagde] as [functie]”. Howden is een concurrent van Willis.
1.6.
Per brief van 26 augustus 2021 heeft Willis de opzegging aan [gedaagde] bevestigd en hem geïnformeerd dat zijn dienstverband na 30 november 2021 zal eindigen. Willis schrijft daarin ook dat [gedaagde] gebonden blijft aan de beperkende bedingen. Bij de brief is een lijst gevoegd met relaties die daaronder vallen (hierna: de klantenlijst). Ook wordt [gedaagde] in de brief per direct vrijgesteld van zijn werkzaamheden tot het einde van zijn dienstverband op 1 december 2021, met behoud van salaris.
1.7.
[gedaagde] is per 1 december 2021 in dienst getreden bij Howden als [functie] .
1.8.
In maart 2022 is [gedaagde] op Aruba en Curaçao geweest, waar hij tussenpersonen van Howden heeft bezocht. [gedaagde] heeft ook geluncht met [naam 4] (hierna: [naam 4] ) en haar echtgenoot. [naam 4] is contactpersoon van Aruba Airport Authority N.V. (hierna: AAA), een belangrijke klant van Willis.
1.9.
Per aangetekende brief van 21 maart 2022 heeft Willis [gedaagde] geïnformeerd dat hij het relatiebeding heeft geschonden. Willis heeft [gedaagde] verzocht een boetebedrag van € 10.000,- te betalen en hem gesommeerd onmiddellijk te stoppen met het benaderen van andere klanten van Willis. Daarnaast heeft Willis erop gewezen dat het [gedaagde] niet is toegestaan personeel van WTW voor Howden te werven en dat in strijd daarmee minimaal vijf werknemers van zijn oude team naar Howden zijn overgestapt.
1.10.
Bij e-mail van 31 maart 2022 heeft [gedaagde] op deze brief gereageerd. Daarin schrijft hij dat hij het relatiebeding naar zijn mening niet heeft overtreden en dat de werknemers die naar Howden zijn overgestapt, dat uit eigen beweging hebben gedaan en dat hij ze niet heeft benaderd.
1.11.
Op 4 april 2022 heeft een werknemer van Willis die verantwoordelijk is voor de klant AAA een e-mail gestuurd aan [naam 4] . Bij die e-mail is een bijlage gevoegd met als titel
Summary of Engineering Discussions. In die bijlage staat onder meer een ontmoeting beschreven die op 8 maart 2022 heeft plaatsgevonden tussen AAA en WTW om een bepaald project te bespreken. De bijlage vervolgt: “
During this meeting, [naam 4]]
mentioned that she was invited for lunch by our previous [functie] [gedaagde] in which he amongst others promoted Howden to AAA.’’
1.12.
In haar reactie van 17 mei 2022 schrijft [naam 4] onder meer: “
One specific item that the team and myself found odd and unrelated to this summary of the inspection visit and the recommendations, was the mentioning of [gedaagde] visit. We found this inappropriate to include this here if it had to be documented somewhere in order to report this. This is not the right document and could have been addressed or documented in another way if this was really necessary.”

Het geschil

2. Willis vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, - samengevat - veroordeeld zal worden:
tot nakoming van het met hem op 19 november 2020 rechtsgeldig overeengekomen relatiebeding en hem te verbieden met onmiddellijke ingang na betekening tot 1 januari 2023 om op welke wijze dan ook contact te hebben met relaties van WTW die staan op de klantenlijst, in de ruimste zin des woords, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat hij daarmee in strijd handelt, althans een in goede justitie te betalen bedrag;
tot betaling van een voorschot op de contractueel verbeurde boete van € 17.860,58 per overtreding en € 2.000,- voor elk(e) dag(deel) dat de overtreding voortduurt, althans een in goede justitie te betalen bedrag;
tot nakoming van het anti-wervingsbeding en hem te verbieden met onmiddellijke ingang na betekening tot 1 januari 2023 om via Howden Group B.V. dan wel via een andere in Nederland geregistreerde entiteit personeel van WTW aan te nemen op welke wijze dan ook, in de ruimste zin des woords, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor elk(e) dag(deel) dat hij daarmee in strijd handelt, althans een in goede justitie te betalen bedrag;
tot betaling van een voorschot op de contractueel verbeurde boete van in totaal (5 overtredingen maal een maandsalaris per overtreding maakt) € 89.302,90 en € 10.000,- voor elk(e) dag(deel) dat de overtreding voortduurt maal het aantal overtredingen, althans een in goede justitie te betalen bedrag;
tot nakoming van het rechtsgeldig met hem overeengekomen geheimhoudingsbeding en hem te gebieden met onmiddellijke ingang het geheimhoudingsbeding in acht te nemen, in de ruimste zin des woords, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor elk(e) dag(deel) dat hij daarmee in strijd handelt, althans een in goede justitie te betalen bedrag;
tot betaling van een voorschot op de contractueel verbeurde boete van € 10.000,- per overtreding en € 1.000,- voor elk(e) dag(deel) dat de overtreding voortduurt, althans een in goede justitie te betalen bedrag;
om uiterlijk binnen twee dagen na betekening zijn onrechtmatige handelswijze jegens WTW in het algemeen te staken, tot betaling van een voorschot op de schade van WTW van € 77.395,85 en om zich te onthouden van handelingen en gedragingen die op enigerlei wijze schadelijk zouden kunnen zijn voor WTW in de breedste zin des woords, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag(deel) dat hij daar niet aan voldoet, althans een in goede justitie te betalen bedrag;
tot betaling van de wettelijke rente over het voorschot vanaf de dag der betekening tot voldoening;
tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten; en
in de proceskosten.
Althans (vordering XI) om een voorziening te treffen, zoveel mogelijk in lijn met de hiervoor genoemde voorzieningen.
3. Willis stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat [gedaagde] met zijn handelwijze veel onrust heeft gecreëerd en daarmee veel schade heeft berokkend. Door zich in zijn opzeggingsmail zo tegen het personeelsbeleid van de organisatie uit te spreken heeft hij het beeld van de medewerkers over WTW negatief beïnvloed en door zijn opmerking dat hij een nieuw team bij de concurrent wil opbouwen, heeft hij aan de wieg gestaan van het vertrek van een groot aantal personeelsleden bij Willis. Sinds zijn vertrek zijn vijf werknemers uit het directe team van [gedaagde] ook naar Howden overgestapt en elk van die werknemers kwalificeert als overtreding van het anti-wervingsbeding. Ook heeft [gedaagde] daarmee zijn geheimhoudingsbeding geschonden. Dat hij AAA heeft bezocht met als doel Howden onder de aandacht te brengen is in strijd met het relatiebeding. Willis heeft bovendien het vermoeden dat [gedaagde] meer klanten van de klantenlijst benadert. [gedaagde] heeft onrechtmatig jegens Willis gehandeld door stelselmatig en substantieel het duurzame bedrijfsdebiet van WTW af te breken. Omdat [gedaagde] bij zijn opzegging – zonder overleg met Willis – al had gecommuniceerd over zijn vertrek en zijn nieuwe positie bij Howden, heeft Willis hem moeten vrijstellen van werkzaamheden met behoud van salaris. Hierdoor heeft zij schade geleden ter hoogte van dat salaris over de opzegtermijn (4,3 maandsalaris inclusief vakantiegeld excl. overige emolumenten). Willis heeft een spoedeisend belang, omdat zij er belang bij heeft te voorkomen dat [gedaagde] de overeengekomen bedingen vaker overtreedt.
4. [gedaagde] betwist dat hij het geheimhoudingsbeding, het relatiebeding, of het anti-wervingsbeding heeft overtreden. In zijn opzeggingsmail heeft hij geen vertrouwelijke bedrijfsinformatie gedeeld, die informatie was namelijk al publiekelijk bekend. Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat het in 2020 overeengekomen addendum geen geheimhoudingsbeding bevat en dat het oorspronkelijke geheimhoudingsbeding daardoor is komen te vervallen. De lunch op Aruba met [naam 4] had geen zakelijk karakter. Het ging om een privéafspraak met [naam 4] (en haar man), met wie [gedaagde] al jaren bevriend is en dit contact had niet tot doel om AAA over te laten stappen naar Howden. Dat is ook niet gebeurd. [gedaagde] is niet betrokken geweest bij de overstap van andere werknemers van Willis naar Howden. [gedaagde] betwist onrechtmatig jegens Willis te hebben gehandeld, ook betwist hij dat Willis schade heeft geleden ter hoogte van het salaris gedurende de opzegtermijn, omdat hij zich beschikbaar hield voor werk. De hoogte van die schade klopt ook niet, omdat Willis rekent met het salaris tot en met 31 december 2021, terwijl [gedaagde] maar tot 1 december 2021 in dienst was. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat hij rauwelijks is gedagvaard, omdat zich na de sommatiebrief van 21 maart geen nieuw voorval heeft voorgedaan. [gedaagde] betwist voorts dat Willis spoedeisend belang heeft bij de verschillende gevorderde voorzieningen.

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Willis in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Spoedeisend belang
6. Gelet op de aard van de gevorderde voorzieningen tot nakoming van de overeengekomen beperkende bedingen, is de spoedeisendheid van de vorderingen onder I, III en V gegeven. Hetzelfde geldt voor de vordering onder VII. De vraag in hoeverre spoedeisend belang bestaat bij de overige vorderingen komt, voor zover relevant, in het navolgende aan de orde.
7. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, is rauwelijks dagvaarden door Willis niet gebleken. Willis had [gedaagde] immers op 21 maart 2022 al een sommatiebrief gestuurd (rov. 1.9), waarop [gedaagde] ook heeft gereageerd (rov. 1.10).
Het relatiebeding
8. Willis vordert onder meer een veroordeling van [gedaagde] tot nakoming van het relatiebeding en om hem te verbieden tot 1 januari 2023 op welke wijze dan ook contact te hebben met relaties op de klantenlijst, op straffe van een dwangsom. De kantonrechter zal deze voorziening (grotendeels) toewijzen. Dat wordt als volgt toegelicht.
9. Voorop wordt gesteld dat [gedaagde] niet heeft betwist dat hij is gebonden aan het relatiebeding (rov. 1.3), dat hij dat beding in november 2020 (nogmaals) is overeengekomen, nadat hij bij aanvang van zijn dienstverband al een vergelijkbaar beding had aanvaard (rov. 1.2), en ook niet dat dat relatiebeding geldt voor alle partijen genoemd op de klantenlijst, waaronder AAA (rov. 1.6). Evenmin heeft [gedaagde] betwist dat [naam 4] contactpersoon is bij AAA en dat hij haar heeft uitgenodigd voor de lunch die in maart 2022 heeft plaatsgevonden. Volgens [gedaagde] heeft hij daarmee het relatiebeding niet overtreden, maar de kantonrechter volgt hem daarin niet.
10. Het relatiebeding is, zoals Willis heeft aangevoerd, ruim geformuleerd en daarin staat onder meer het benaderen van klanten (
approach) en het ondernemen van relatiebeheeractiviteiten (
client relationship management activities). Het is naar voorlopig oordeel van de kantonrechter aannemelijk dat de lunch met [naam 4] daaronder viel. [gedaagde] was immers voor Howden op Aruba, zo plaatste hij op 7 maart 2022 een facebookpost met een aantal foto’s en de tekst: “
Fijn om weer aan het werk te zijn op Aruba en Curaçao voor Howden (…)”. Bovendien heeft [gedaagde] [naam 4] voor die lunch uitgenodigd. Dat het ging om een privéontmoeting, dat hij al jaren bevriend is met [naam 4] , ook haar echtgenoot goed kent en dat het onbeleefd zou zijn om geen contact met haar op te nemen, maakt het voorgaande niet anders. Zo komt het vaker voor dat als onderdeel van goed relatiebeheer ook in meer of mindere mate privécontacten worden onderhouden. Daarmee vervaagt in zekere zin de grens tussen zakelijk en privé en dat geldt al helemaal wanneer die klantrelatie gedurende een langere periode wordt opgebouwd. Maar juist van een (voormalig) [functie] mag worden verwacht dat hij zich daar bewust van is en zich strikt houdt aan het overeengekomen relatiebeding. Dat AAA, zoals [gedaagde] naar voren heeft gebracht, geen relatie is geworden van Howden, is daarbij niet van belang.
11. De kantonrechter acht het bovendien aannemelijk dat [gedaagde] gedurende die lunch Howden aan [naam 4] heeft gepromoot. Dit heeft [naam 4] volgens een werknemer van Willis immers tegen hem gezegd en dat ontkende [naam 4] vervolgens ook niet toen die werknemer dat op die wijze schriftelijk had vastgelegd (rov. 1.12). Dat [gedaagde] ter zitting heeft ontkend dat hij Howden heeft gepromoot, legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Daarbij komt dat [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat hij met [naam 4] heeft gesproken over zijn vertrek bij Willis en de redenen daarvoor. Gelet op de uitgebreide toelichting die hij ter zitting over die achtergrond heeft gegeven, en gelet op hetgeen hij daarover bij zijn opzegging aan de verschillende collega’s bij Willis heeft geschreven (rov. 1.4), droeg dat minst genomen het risico in zich dat [naam 4] (en als contactpersoon daarmee de belangrijke klant AAA) daardoor minder positief werd over Willis en positiever over Howden. Dat geldt al helemaal nu het gaat om woorden van [gedaagde] , die als voormalig [functie] bij (voormalige) klanten toch het nodige gewicht zullen hebben.
12. Nu al met al aannemelijk is dat [gedaagde] het relatiebeding heeft overtreden, heeft Willis ook belang bij de door haar onder I ingestelde vordering tot nakoming daarvan. Die vordering zal dan ook worden toegewezen. De einddatum wordt echter bepaald op 1 december 2022, aangezien gesteld noch gebleken is dat de looptijd langer zou moeten duren dan de in het relatiebeding overeengekomen 12 maanden na einde dienstverband (op 1 december 2021, zie rov. 1.6).
13. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen reden om die te matigen, aangezien de contractueel overeengekomen boete van een maandsalaris kennelijk onvoldoende stok achter de deur heeft gevormd om het relatiebeding na te komen. Wel zal de kantonrechter de gevorderde dwangsom op grond van art. 611b Rv maximeren op een bedrag van € 50.000,-.
14. Het door Willis gevorderde voorschot op de contractueel verbeurde boete (vordering sub II) wordt afgewezen. Bij een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding is immers terughoudendheid op zijn plaats en er moeten voldoende feiten en omstandigheden worden aangevoerd die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is. Maar Willis heeft dergelijke feiten en omstandigheden niet aangevoerd. Dat zij wil voorkomen dat [gedaagde] de overeengekomen bedingen verder overtreedt, is daarvoor niet voldoende. Dat maakt immers nog niet dat zij een spoedeisend belang heeft bij de betaling van een voorschot op de contractueel verbeurde boete. Ook is niet voldoende dat Willis wel spoedeisend belang heeft bij haar onder I ingestelde nakomingsvordering (HR 14 april 2000,
ECLI:NL:HR:2000:AA5519).
Het anti-wervingsbeding & het geheimhoudingsbeding
15. [gedaagde] heeft zijn opzegging op 20 augustus 2021 doorgestuurd aan een grote groep collega’s binnen de organisatie, samen met een toelichting op de redenen van zijn vertrek (rov. 1.4). Een dag later vermeldde Howden in een persbericht dat zij [gedaagde] had aangetrokken als [functie] .
16. Het is aannemelijk dat [gedaagde] de communicatie over zijn vertrek niet met Willis heeft afgestemd. Dat is gelet op zijn functieniveau opmerkelijk en de kantonrechter acht het goed voorstelbaar dat zijn handelwijze heeft geleid tot (verdere) onrust binnen de organisatie van Willis, zoals zij heeft aangevoerd.
17. Maar dat betekent nog niet dat [gedaagde] daarmee in strijd heeft gehandeld met het anti-wervingsbeding en het geheimhoudingsbeding. Willis heeft niet aannemelijk weten te maken [gedaagde] die bedingen heeft geschonden en de daarop gerichte vorderingen worden dan ook afgewezen.
18. Daarbij wordt voorop gesteld dat de kantonrechter het, anders dan [gedaagde] naar voren heeft gebracht, wel aannemelijk acht dat het geheimhoudingsbeding dat bij aanvang van het dienstverband is overeengekomen, nog steeds van toepassing is. De enkele omstandigheid dat het beding niet is opgenomen in het addendum, maakt dat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet anders. Maar Willis heeft niet aannemelijk weten te maken dat [gedaagde] in strijd met dat beding heeft gehandeld. Zo heeft zij onvoldoende over het voetlicht weten te brengen dat de door [gedaagde] aan zijn toenmalige collega’s gestuurde opzeggingsmail vertrouwelijke bedrijfsinformatie bevat. [gedaagde] heeft er – mede aan de hand van artikelen en persberichten – bijvoorbeeld op gewezen dat die informatie op dat moment al publiekelijk bekend was. Het als sub VI gevorderde voorschot op de contractueel verbeurde boete wordt dan ook afgewezen.
19. Hetzelfde geldt voor het als sub IV gevorderde voorschot. Willis heeft namelijk ook niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] het anti-wervingsbeding heeft geschonden. De door [gedaagde] aan zijn voormalig collega’s toegestuurde e-mail en de omstandigheid dat ook een aantal andere werknemers naar Howden is overgestapt, zijn daarvoor niet voldoende. Zo heeft [gedaagde] erop gewezen dat hij niet bij hun overstap betrokken is geweest en dat heeft hij onderbouwd met verklaringen van een aantal van die werknemers. Willis heeft daar onvoldoende tegenover gezet. Weliswaar stelt zij “
zeer veel indicaties” te hebben dat [gedaagde] meer collega’s naar Howden wil laten overstappen, maar dat heeft zij niet onderbouwd.
20. Ook de vorderingen tot nakoming van het geheimhoudingsbeding (sub V) en het anti-wervingsbeding (sub III) worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt immers dat onvoldoende is gebleken dat [gedaagde] die bedingen heeft overtreden. Ook is onvoldoende gesteld of gebleken dat sprake is van een concrete en reële dreiging van een toekomstige schending daarvan. Bovendien is [gedaagde] naar voorlopig oordeel van de kantonrechter reeds op grond van zijn afspraken met Willis verplicht zich aan die bedingen te houden, op straffe van de daarvoor overeengekomen boetes.
Onrechtmatige werknemersconcurrentie?
21. Ook vordering sub VII wordt afgewezen. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan concurrentie met een ex-werkgever onrechtmatig zijn en de lat daarvoor ligt hoog. Willis heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daar in dit geval sprake van is. Dat [gedaagde] een uittocht van personeel heeft willen forceren, is immers niet gebleken en zijn uitlatingen in de e-mail aan het personeel zijn evenmin onrechtmatig. Dat geldt ook voor de door Willis naar voren gebrachte uitlatingen door [gedaagde] in de pers. Bovendien heeft Willis niet aannemelijk gemaakt dat ze schade heeft geleden. Willis heeft er immers zelf voor gekozen om [gedaagde] gedurende de opzegtermijn in dienst te houden en hem met behoud van salaris vrij te stellen van werkzaamheden.
Overig
22. Aangezien de vorderingen tot betaling van het voorschot op de contractuele boetes zijn afgewezen, wordt ook de wettelijke rente daarover (sub VIII) en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (sub IX) afgewezen.
23. Nu beide partijen deels in het (on)gelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot nakoming van het met hem op 19 november 2020 rechtsgeldig overeengekomen relatiebeding en verbiedt hem met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis tot 1 december 2022 om op welke wijze dan ook contact te hebben met relaties van WTW die staan op de klantenlijst, in de ruimste zin des woords, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] daarmee in strijd handelt met een maximum van € 50.000,00;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.B. Cramwinckel, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.