ECLI:NL:RBAMS:2022:3623

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
C/13/711054 / HA ZA 21-1066
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinder door bouwwerken en omgevingsvergunning in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en twee gedaagden, die buren zijn. De eiseres, eigenaar van een woning in Noord, vorderde dat de gedaagden hun bouwwerken, waaronder een uitbouw en bijgebouw, zouden afbreken omdat deze volgens haar onrechtmatige hinder veroorzaakten. De gedaagden hadden een omgevingsvergunning verkregen van de gemeente Amsterdam voor hun bouwproject, waartegen de eiseres bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail besproken, waaronder de eerdere afwijzing van het bezwaar door de gemeente en de daaropvolgende bouwactiviteiten van de gedaagden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouwwerken geen onrechtmatige hinder opleverden voor de eiseres. De rechter heeft daarbij gekeken naar de aard, ernst en duur van de hinder, en de belangen van beide partijen afgewogen. De rechtbank concludeerde dat de hinder die de eiseres ondervond, niet onrechtmatig was en dat de vorderingen van de eiseres werden afgewezen. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op € 2.641,00 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij burenruzies zorgvuldig te kijken naar de juridische basis van hinder en de rechten van eigenaren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/711054 / HA ZA 21-1066
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.R. Kieffer te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beide wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.J. Drijftholt te Amsterdam.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagden worden hierna afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en gezamenlijk [eisers] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 december 2021, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 9 maart 2022 waarin de mondelinge behandeling met een gerechtelijke plaatsopneming is gelast,
  • de op 12 april 2022 ingekomen akte indienen nadere producties van [eiseres] ,
  • de processen-verbaal van de op 21 april 2022 gehouden gerechtelijke plaatsopneming en de mondelinge behandeling en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is eigenaar van een woning aan het [adres 1] .
2.2.
[eisers] is eigenaar van een woning aan het [adres 2] .
2.3.
De erven van partijen staan haaks op elkaar en worden van elkaar gescheiden door een smalle sloot.
2.4.
De gemeente Amsterdam heeft op 1 december 2020 een omgevingsvergunning aan [eisers] afgegeven voor het maken van een uitbreiding aan de achterzijde van de woning, het plaatsen van dakkappellen in beide zijdakvlakken en het maken van een vlonder in de tuin.
2.5.
[eiseres] heeft tegen de afgifte van de omgevingsvergunning bezwaar gemaakt bij de gemeente Amsterdam. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht de omgevingsvergunning te schorsen tot de gemeente Amsterdam op haar bezwaar had beslist. Dit verzoek is bij uitspraak van 16 februari 2021 door de voorzieningenrechter afgewezen. Daarna is het bezwaar van [eiseres] tegen de omgevingsvergunning door de gemeente Amsterdam afgewezen.
2.6.
[eisers] heeft intussen aan en rondom zijn woning een bouwproject laten uitvoeren. Daarbij is aan de achterzijde van de woning op de begane grond een aanbouw gerealiseerd (hierna: de aanbouw). Daarnaast is het dak op de eerste verdieping met ongeveer drie meter uitgebouwd en aan weerzijden voorzien van een dakkapel met een raampartij (hierna: de uitbouw). Verder is in de tuin van [eisers] een bijgebouw geplaatst.
2.7.
In een brief van 16 september 2021 heeft (de advocaat van) [eiseres] [eisers] gesommeerd om het bouwproject te staken door alle inkijkpunten en uitzichtbeperkende obstakels te verwijderen en [eisers] aansprakelijk gesteld voor alle schade van [eiseres] .
2.8.
In reactie daarop heeft (de advocaat van) [eisers] 17 september 2021 (de advocaat van) [eiseres] gemaild dat hij geen gehoor geeft aan de sommatie.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
verklaringen voor recht dat:
  • alle lichtopeningen op het erf van [eisers] die op het erf van [eiseres] zijn gericht, onrechtmatig zijn,
  • de uitbouw, het dakterras en het bijgebouw van [eisers] onrechtmatig zijn vanwege de verstoring van uitzicht,
  • [eisers] jegens [eiseres] aansprakelijk is voor de schade die zij door de uitbouw, het dakterras, het bijgebouw en de buitenverlichting heeft geleden en nog zal lijden,
  • [eisers] onrechtmatig handelt jegens [eiseres] ,
[eisers] te gebieden de onrechtmatige toestand gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom, door:
  • primair: zowel de onrechtmatige lichtopeningen als de onrechtmatige obstakels die het uitzicht verstoren van de uitbouw, het dakterras en het bijgebouw, geheel te verwijderen althans te verkleinen en de buitenverlichting te wijzigen,
  • subsidiair: de lichtopeningen van het de uitbouw en het bijgebouw te voorzien van melkglas en het dakterras voldoende af te schermen en de buitenverlichting te wijzigen, met veroordeling van [eisers] tot vergoeding van de schade die [eiseres] door de uitbouw, het dakterras, het bijgebouw en de buitenverlichting heeft geleden en zal lijden, nader op te maken bij staat,
  • meer subsidiair: de drie bouwwerken volledig te camoufleren dan wel uit het zicht te nemen van [eiseres] met een groene en dichtgegroeide afscherming, op erf van [eisers] en voor zijn rekening,
veroordeling van [eisers] tot betaling van:
  • een schadevergoeding, waaronder begrepen € 350,90 aan kostenvergoeding voor de bezonningsstudie en de waardedaling van haar woning, een en ander nader op te maken bij staat,
  • de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eisers] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
De vraag die in deze zaak centraal staat is of [eiseres] onrechtmatige hinder ondervindt als gevolg van de door [eisers] gerealiseerde bouwwerken, de buitenverlichting en de overige activiteiten op zijn erf.
4.2.
De beantwoording van de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is in de zin van artikel 5:37 BW hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid – mede gelet op de daaraan verbonden kosten – en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen. Voor een geslaagd beroep op onrechtmatige hinder is vereist dat er sprake is van hinder die als onrechtmatig gekwalificeerd kan worden. Bij de vaststelling daarvan gaat het om objectieve gegevens en niet om wat in de subjectieve beleving van de betrokkenen als hinder wordt ervaren.
4.3.
Aan de hand van die maatstaf wordt de [eiseres] gestelde hinder hierna beoordeeld.
Lichtopeningen
4.4.
[eiseres] stelt onder meer dat de lichtopeningen van de bouwwerken van [eisers] die op haar erf zijn gericht, onrechtmatige hinder opleveren. Volgens [eiseres] zorgt de raampartij van de uitbouw, het uitzicht vanaf het platte dak van de aanbouw en de bovenste ramen van het bijgebouw voor permanente inkijk op haar erf en in haar woning en wordt haar privacy daarmee geschonden. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.5.
[eiseres] heeft toegelicht dat over de gehele breedte van het dak van [eisers] een raampartij is geplaatst die loodrecht op haar erf gericht is en daarmee inkijk geeft in haar tuin en de meeste ruimtes van haar woning. Daartegenover heeft [eisers] erop gewezen dat gordijnen zijn geplaatst voor de raampartij in de uitbouw, zodat daarmee de tuin en de woning van [eiseres] aan het zicht worden onttrokken. Tijdens de plaatsopneming heeft [gedaagde 2] gezegd dat deze gordijnen sinds enige tijd volledig zijn opgetrokken en dus gesloten zijn. [eiseres] heeft tijdens de plaatsopneming verklaard dat de gordijnen van [eisers] achter de raampartij van de uitbouw juist altijd half open staan. Tijdens de plaatsopneming waren de gordijnen vanaf de onderzijde van de ramen half opgetrokken. Bij die stand van de gordijnen was het erf van [eiseres] niet zichtbaar vanuit de uitbouw. Tijdens de plaatsopneming heeft [gedaagde 2] de gordijnen ook volledig geopend. Bij die stand van de gordijnen heeft [eisers] vanuit de uitbouw weliswaar schuin uitzicht op het erf van [eiseres] , maar bevindt zich in de tuin van [eiseres] nog beplanting die dat uitzicht gedeeltelijk blokkeert.
4.6.
Daar komt bij dat partijen foto’s hebben overgelegd waaruit blijkt dat [eiseres] in haar tuin, in aanvulling op de hiervoor genoemde beplanting, een hoge boom had, met veel vertakkingen en – kennelijk in de zomermaanden – veel groene bladeren. Door die boom werd het erf van [eiseres] des te meer aan het zicht vanuit de uitbouw van [eisers] onttrokken. Tijdens de plaatsopneming is echter gebleken dat die boom inmiddels grotendeels is gekapt. Daarover heeft [eiseres] tijdens de zitting verklaard dat zij die boom heeft teruggebracht tot de kluit, omdat [eisers] haar eerder had gesommeerd de takken van de boom te snoeien en zij toekomstige sommaties van [eisers] wilde voorkomen. Daarin wordt [eiseres] niet gevolgd. [eisers] heeft tijdens de zitting namelijk toegelicht dat hij [eiseres] alleen heeft gesommeerd om de takken van de boom te snoeien, maar niet om de boom (grotendeels) te verwijderen. [eiseres] is ook niet tot meer dan dat verplicht. Dat zij de boom toch vrijwel geheel gekapt heeft en nu meer inkijk heeft, kan zij [eisers] dan ook niet tegenwerpen.
4.7.
De raampartij van de uitbouw loopt door tot in de slaapkamer van [eisers] Daarin bevinden zich twee ramen die rechtstreeks uitzicht geven op het erf van [eiseres] . Vanuit die ramen is de tuin, de eettafel en de achterzijde van de keuken in de woning van [eiseres] zichtbaar. Voor die ramen heeft [eisers] een groot gordijn geplaatst. Tijdens de plaatsopneming hebben partijen verklaard dat dit gordijn – behalve als de ramen daarachter worden schoongemaakt – altijd gesloten is, zodat wordt vastgesteld dat [eisers] vanuit de slaapkamer in de praktijk geen zicht heeft op het erf van [eiseres] .
4.8.
De raampartij van de uitbouw loopt ook door in de slaapkamer van de dochter van [eisers] Deze slaapkamer bevindt zich tegenover de slaapkamer van [eisers] aan de andere zijde van de gang. In de slaapkamer van de dochter van [eisers] bevinden zich ook twee ramen die een nog schuiner uitzicht geven op het erf van [eiseres] dan de ramen in de gang. Daarnaast heeft [gedaagde 2] tijdens de plaatsopneming laten zien dat voor deze ramen ook een groot gordijn is geplaatst, waarmee het erf van [eiseres] volledig aan het zicht van [eisers] kan worden onttrokken.
4.9.
Al met al levert het uitzicht vanuit de raampartij van de uitbouw van [eisers] op het erf van [eiseres] dan ook geen onrechtmatige hinder op.
4.10.
Voor zover [eiseres] betoogt dat het platte dak op de aanbouw van [eisers] zal worden gebruikt als dakterras en dat er vanaf daar inkijk op haar erf ontstaat, wordt zij daarin niet gevolgd. Tijdens de plaatsopneming heeft [gedaagde 2] verklaard en laten zien dat de slaapkamer op de eerste verdieping waaraan het platte dak van de aanbouw grenst, geen deur heeft die toegang geeft tot het platte dak en dit dak verder ook niet is ingericht of zal worden gebruikt als dakterras. Dat het platte dak op de aanbouw van [eisers] toch zal worden gebruikt als dakterras, heeft [eiseres] niet nader gemotiveerd.
4.11.
Tot slot stelt [eiseres] dat de twee driehoekige ramen onder de nok van het bijgebouw onrechtmatige hinder opleveren, omdat die ramen uitzicht geven op haar tuin en haar erf. Ook daarin wordt [eiseres] niet gevolgd. [eisers] heeft immers foto’s overgelegd van de binnenkant van het bijgebouw. Daaruit blijkt dat er zich achter die ramen geen etage bevindt en dat die ramen zich op dusdanige hoogte bevinden dat men daar vanaf de grond niet doorheen kan kijken. Dit beeld is tijdens de plaatsopneming bevestigd. Bij deze stand van zaken valt dan ook niet in te zien dat [eiseres] door deze ramen onrechtmatige hinder ondervindt.
4.12.
Dit alles leidt ertoe dat de lichtopeningen van de bouwwerken van [eisers] die op het erf van [eiseres] gericht zijn, geen onrechtmatige hinder opleveren.
Uitzicht
4.13.
[eiseres] stelt dat de uitbouw met de daarin geplaatste raampartij van [eisers] haar uitzicht onrechtmatig verstoort. Dat de uitbouw van [eisers] het uitzicht van [eiseres] enigszins verstoort, is aannemelijk. De omstandigheden dat de uitbouw veel ramen heeft, drie meter breed is en een drukker uitzicht biedt, zijn op zichzelf echter onvoldoende om van onrechtmatige hinder te spreken. Daarbij wordt opgemerkt dat het uitzicht van [eiseres] ook voor de realisatie van de uitbouw al werd beperkt door de woning van [eisers] en dat [eiseres] vanwege de ligging van de aan elkaar grenzende erven nu eenmaal enige verstoring van haar uitzicht zal moeten dulden. Ook de subjectieve beleving van [eiseres] dat zij door de uitbouw van [eisers] beklemd en ingebouwd is, betekent op zichzelf ook niet dat er sprake is van onrechtmatige hinder.
4.14.
Daarnaast bepleit [eiseres] dat het platte dak van de aanbouw van [eisers] haar uitzicht verstoort, omdat dat platte dak voor een groot deel van het jaar als dakterras zal worden gebruikt en zij daarom geconfronteerd zal worden met personen die zichtbaar zijn boven haar erfafscheiding. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.10 is overwogen, wordt [eiseres] daarin niet gevolgd.
4.15.
Verder heeft [eiseres] aangevoerd dat het bijgebouw van [eisers] haar uitzicht op onrechtmatige wijze verstoort. Ook hierin wordt [eiseres] niet gevolgd. Anders dan [eiseres] betoogt zullen – gelet op hetgeen hiervoor onder 4.11 is overwogen – achter de ramen onder de nok van het bijgebouw geen mensen lopen, zodat haar uitzicht niet op die manier wordt verstoord. De omstandigheden dat het bijgebouw vijf meter hoog is en dat er ’s avonds licht kan branden, betekenen op zichzelf ook niet dat er sprake is van onrechtmatige hinder.
4.16.
Dit alles betekent dat de verstoring van het uitzicht van [eiseres] als gevolg van de door [eisers] gerealiseerde bouwwerken, geen onrechtmatige hinder oplevert.
Lichtinval
4.17.
[eiseres] stelt dat de uitbouw en het bijgebouw zorgen voor verminderde lichtinval op haar erf. Daarbij moet worden bedacht dat niet iedere beperking van de inval van zonlicht onrechtmatige hinder oplevert. Of daarvan sprake is hangt af van onder meer de tijdvakken gedurende welke de lichtinval (in de verschillende periodes van het jaar) wordt verhinderd, het tijdstip van de dag waarop dat plaatsvindt en in welk opzicht en in welke mate het gebruik van het eigen perceel daardoor wordt beperkt.
4.18.
Ter onderbouwing van haar stelling heeft [eiseres] een bezonningsstudie overgelegd, waarin de situatie voor en na de realisatie van de bouwwerken vergeleken zijn. Daaruit volgt dat enkel op 21 januari – als peildatum voor de maand januari – sprake is van een gewijzigde situatie. Tussen 08:00 en 10:00 uur is er sprake van schaduwval op de begane grondlaag en de tuin van [eiseres] en tussen 12:00 en 15:00 uur werpt het bijgebouw van [eisers] een schaduw op het erf van [eiseres] . Daartegenover heeft [eisers] aan de hand van een overzicht van tijden van zonopkomst en -ondergang van het KNMI, toegelicht dat de zon in de maand januari opkomt tussen 08:48 (1 januari) en 08:22 uur (31 januari), zodat de zon in de hele maand januari niet om 08:00 uur opkomt en er daarmee ook geen sprake kan zijn van schaduwval vanaf dat tijdstip. [eiseres] heeft dit niet betwist. Daarnaast heeft [eisers] een foto van de woning van [eiseres] overgelegd en daarbij toegelicht dat die op 20 januari 2021 om 12:30 uur genomen is. Uit die foto blijkt dat de woning van [eiseres] op die datum en om die tijd bijna geheel vrij is van schaduwval. [eiseres] heeft ook hier niets tegenover gesteld.
4.19.
Bij deze stand van zaken kan alleen van de door [eiseres] overgelegde bezonningsstudie worden uitgegaan, voor zover daaruit blijkt dat het bijgebouw tussen 12:30 en 15:00 uur op 21 januari een schaduw op het erf van [eiseres] werpt. Dat [eiseres] als gevolg hiervan hinder ondervindt, is aannemelijk. Dat die hinder onrechtmatig is, valt vanwege de beperkte omvang van deze hinder echter niet in te zien. Daarbij is van belang dat de subjectieve beleving van [eiseres] dat het er minder zonlicht op haar erf valt en het over het algemeen donkerder is geworden – mede omdat het bijgebouw in een donkere kleur is geschilderd – op zichzelf nog niet betekent dat de verminderde lichtinval onrechtmatige hinder oplevert.
Buitenverlichting
4.20.
[eiseres] bepleit dat zij onrechtmatige hinder ondervindt als gevolg van de door [eisers] geplaatste buitenverlichting, omdat deze verlichting fel is, knippert en in haar woning schijnt. Daartoe heeft zij twee video’s overgelegd waaruit blijkt dat [eisers] in zijn achtertuin en aan het bijgebouw buitenverlichting heeft geplaatst. Daartegenover heeft [eisers] toegelicht dat dit kerstverlichting was en dat die buitenverlichting inmiddels is verwijderd. Bij deze stand van zaken valt niet in te zien dat [eiseres] als gevolg van die buitenverlichting onrechtmatige hinder ondervindt.
4.21.
Voor zover [eiseres] stelt dat de buitenverlichting die [eisers] aan de zijkant van zijn woning heeft geplaatst in haar woning schijnt, wordt zij ook daarin niet gevolgd. [gedaagde 2] heeft tijdens de plaatsopneming namelijk verklaard dat deze lichten alleen naar beneden schijnen. Dat deze buitenverlichting alleen naar beneden schijnt, volgt ook uit de door [eiseres] zelf overgelegde foto in productie 9 bij de dagvaarding. Ook heeft [eiseres] haar stelling dat deze buitenverlichting door haar gordijnen heen schijnt en zij daardoor hinder ondervindt, niet concreet gemaakt. [eiseres] wordt dan ook niet gevolgd in haar betoog dat zij door die buitenverlichting onrechtmatige hinder ondervindt.
Zijspot in de uitbouw [eisers]
4.22.
Tijdens de plaatsopneming heeft [eiseres] gezegd dat de zijspot in de uitbouw van [eisers] fel licht geeft vanuit de woning. Zij wil daarmee aangeven, zo begrijpt de rechtbank, dat zij door die zijspot onrechtmatige hinder ondervindt. [gedaagde 2] heeft die lamp tijdens de plaatsopneming getoond en aangezet. Het licht dat deze zijspot toen afgaf, komt de rechtbank niet als bijzonder fel voor, zodat bij gebrek aan nadere onderbouwing door [eiseres] niet valt in te zien dat [eiseres] als gevolg daarvan onrechtmatige hinder ondervindt.
Gebruik woning en bijgebouw [eisers]
4.23.
[eiseres] bepleit dat de woning van [eisers] waarschijnlijk door meerdere huishoudens in gebruik wordt genomen, zodat zij daardoor onrechtmatige hinder zal ondervinden. Ter toelichting hierop heeft [eiseres] een foto ingebracht waaruit volgens haar blijkt dat [eisers] een tweede voordeur heeft, waardoor anderen dan [eisers] naar binnen kunnen. [eisers] betwist dat zijn woning door meerdere huishoudens in gebruik zal worden genomen.
4.24.
Voor zover [eiseres] stelt dat [eisers] in de uitbouw een woonkamer heeft gerealiseerd en dat reeds daaruit volgt dat zijn woning door meerdere huishoudens in gebruik zal worden genomen, wordt zij ook daarin niet gevolgd. Tijdens de plaatsopneming heeft [gedaagde 2] deze door [eiseres] bedoelde ruimte getoond en toegelicht dat zij graag een ruimte wilde creëren waar haar dochter met haar vriendinnen kan zitten. Daarin stond alleen een bank, een salontafel en een aantal losse dozen. Dat deze ruimte zal dienen als woonkamer voor een ander huishouden, is gelet op de inrichting daarvan niet aannemelijk.
4.25.
[eiseres] wordt daarom niet gevolgd in haar betoog dat de woning van [eisers] door meerdere huishoudens in gebruik wordt genomen en zij daardoor onrechtmatige hinder zal ondervinden.
4.26.
Daarnaast stelt [eiseres] dat [eisers] het bijgebouw zal verhuren aan derden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [eisers] het bijgebouw heeft voorzien van een keuken, toilet, douche, airco en verwarming. Daartegenover bepleit [eisers] dat het bijgebouw vooral dient als buitenkeuken en opslag. Tijdens de plaatsopneming is gebleken dat het bijgebouw voorzien is van een keuken, toilet en douche. [gedaagde 2] heeft tijdens de plaatsopneming gezegd dat de douche in het bijgebouw gebruikt wordt door haar dochter na het sporten of na het varen op het water, waartoe de tuin van [eisers] toegang geeft. Hier heeft [eiseres] niets tegenin gebracht.
4.27.
Weliswaar heeft (de advocaat van) [eisers] tijdens de zitting verklaard dat dit bijgebouw in de toekomst mogelijk behuisd kan worden voor een zorgverlener van [gedaagde 1] , maar dat daarvan op tot heden geen sprake is. [eiseres] heeft ook deze door [eisers] gestelde gang van zaken niet betwist.
4.28.
[eiseres] heeft – gelet op de gemotiveerde betwistingen van [eisers] – dan ook onvoldoende toegelicht dat zij door het gebruik van het bijgebouw van [eisers] onrechtmatige hinder ondervindt of zal ondervinden.
Rumoer en stank
4.29.
Gelet op hetgeen hiervoor in 4.23 tot en met 4.26 is overwogen, wordt [eiseres] ook niet gevolgd in haar betoog dat uit de woning en het bijgebouw van [eisers] meer geluid en rumoer zal komen, omdat daarin meerdere huishoudens gehuisvest zullen worden.
4.30.
Daarnaast stelt [eiseres] dat zij last heeft van stank van de rook van de barbecue van [eisers] Het is aannemelijk dat [eiseres] als gevolg hiervan enige hinder ondervindt. Het enkele feit dat de buren van [eiseres] eerder een melding hebben gemaakt van stankoverlast bij de politie, betekent op zichzelf echter niet dat [eiseres] onrechtmatige hinder ondervindt. De eenzijdig door [eiseres] opgestelde opsomming van incidenten leidt op zichzelf ook niet tot een andere conclusie.
Totaliteit van de hinder
4.31.
Uit het voorgaande is gebleken dat [eiseres] weliswaar enige hinder ondervindt in de vorm van verstoord uitzicht, verminderde zonlichtinval als gevolg van de door [eisers] gerealiseerde bouwwerken en (eenmalige) rookoverlast van de barbecue van [eisers] , maar is geoordeeld dat deze vormen van hinder op zichzelf geen onrechtmatige hinder opleveren Naar het oordeel van de rechtbank is deze hinder ook in zijn totaliteit niet dermate groot dat ook op basis hiervan sprake is van onrechtmatige hinder.
Schade waardedaling woning [eiseres]
4.32.
[eiseres] stelt verder dat zij op de lange termijn schade lijdt door het handelen van [eisers] , in de vorm van waardedaling van haar woning. Bij gebrek aan een concrete toelichting hierover en gelet op de afwijzing van haar overige standpunten hiervoor, heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt dat zij schade zal lijden in de vorm van waardedaling van haar woning.
Publiekrechtelijke status bouwwerken [eisers]
4.33.
[eiseres] betoogt tot slot dat de door [eisers] gerealiseerde bouwwerken onrechtmatig zijn, omdat de gemeente Amsterdam bij de afgifte van de daarvoor benodigde omgevingsvergunning abusievelijk een uitzondering op het bestemmingsplan KadoelenOostzanerwerf II heeft toegepast. Omdat deze procedure er niet toe dient het handelen van de gemeente ter discussie te stellen, wordt daaraan voorbijgegaan.
Slotsom en kosten
4.34.
Dit alles betekent dat de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op:
  • griffierecht: € 952,00
  • salaris advocaat:
  • totaal: € 2.641,00
4.36.
De nakosten worden begroot en toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
4.37.
De proceskosten en de nakosten worden vermeerderd met de wettelijke rente zoals gevorderd.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 2.641,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis aan de zijde van [eisers] ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de betekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
verklaart de betalingsveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.F. de Groot, rechter, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.