ECLI:NL:RBAMS:2022:3618

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13/751131-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en verweer op grond van artikel 12 OLW

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Cuxhaven. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 11 februari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Syrië in 1987, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 14 april 2022 was de tolk niet verschenen, waardoor de behandeling werd geschorst. De zitting werd hervat op 4 mei 2022, waar de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigde en de inhoud van het EAB besprak. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij een procedure in hoger beroep. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat er een hoger beroep had plaatsgevonden en dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de eerdere procedure die leidde tot zijn veroordeling tot een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond niet van toepassing was.

Daarnaast werd er een verweer gevoerd op basis van artikel 11 OLW, waarbij de verdediging stelde dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling in Duitsland. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve gegevens waren die deze vrees onderbouwden en dat de opgeëiste persoon onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751131-22
RK nummer: 22/793
Datum uitspraak: 4 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 september 2021 door het
Amtsgericht Cuxhaven(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam, die waarneemt voor haar collega, mr. Y. Nieboer, advocaat te Amsterdam.
Het onderzoek ter terechtzitting is voor bepaalde tijd geschorst, omdat de tolk niet is verschenen.
De rechtbank heeft de behandeling met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 4 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Y. Nieboer, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Arabische (Syrische) taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Syrische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgementvan het
Amtsgericht Cuxhaven(Duitsland) van 25 augustus 2020, filenumber: 8 Ls 173 Js 11034/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog drie jaren en zes maanden minus 101 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft uiteengezet dat er ook sprake was een procedure in hoger beroep waar de opgeëiste persoon niet aanwezig was. Nu de opgeëiste persoon daar niet aanwezig was en niet is gebleken dat hij zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen, dient de overlevering te worden geweigerd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Er is geen indicatie of informatie dat er een procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden. De rechtbank dient uit te gaan van de informatie die in het EAB is vermeld waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon is verschenen bij de procedure die tot de beslissing heeft geleid.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het EAB vast dat de opgeëiste persoon bij vonnis van 25 augustus 2020 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden. Bij de behandeling ter terechtzitting die tot dat vonnis heeft geleid was hij in persoon aanwezig. Uit het EAB volgt niet dat tegen dit vonnis hoger beroep is ingesteld.
Van een procedure in hoger beroep is op geen enkele wijze gebleken. De raadsvrouw heeft ook geen stukken ter onderbouwing aangeleverd. De rechtbank gaat uit van de in het EAB vermelde informatie, te weten dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 28, te weten:
verkrachting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de opgeëiste persoon betoogd dat er een kans is dat er voor de opgeëiste persoon in Duitsland een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling zal zijn en dat moet worden afgezien van overlevering op grond van artikel 11 OLW en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). De raadsvrouw heeft primair verzocht de overlevering te weigeren en subsidiair verzocht om aanhouding zodat een individuele detentiegarantie kan worden opgevraagd dat de opgeëiste persoon niet in Bremervörde terecht komt. De opgeëiste persoon heeft eerder in Bremervörde in voorarrest gezeten en het ligt voor de hand dat hij na overlevering in dezelfde gevangenis in Bremervörde wordt geplaatst. In deze gevangenis zitten familieleden gedetineerd van een getuige in één van de zaken die ten grondslag liggen aan dit EAB. De opgeëiste persoon heeft aangegeven te vrezen voor zijn veiligheid; hij is bang voor eerwraak dan wel andere represailles.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsvrouw aldus dat wordt betoogd dat de opgeëiste persoon na overlevering in Duitsland als gedetineerde het risico loopt in penitentiaire instellingen te worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen als bedoeld in artikel 4 van het Handvest, althans dat daartegen geen bescherming wordt, dan wel kan worden geboden.
Als een dergelijk verweer wordt gevoerd, dient de rechtbank ingevolge het arrest
Aranyosien
Căldăraru [1] na te gaan of er op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er echter geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens voorhanden op basis waarvan kan worden aangenomen dat voor overgeleverde personen een algemeen reëel gevaar bestaat dat zij in (één of meer) Duitse penitentiaire instellingen onmenselijk of vernederend worden behandeld, althans dat geen of onvoldoende bescherming wordt geboden tegen geweld of dreiging door medegedetineerden.
De stellingen van de opgeëiste persoon en de daarin geuite vrees voor eerwraak of represailles zijn hiervoor onvoldoende en zijn bovendien niet onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt en er geen grond is om ingevolge artikel 11 OLW geen gevolg aan het EAB te geven dan wel aan de Duitse uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen om een detentiegarantie.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Cuxhaven(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.M.L.A.T. Doll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198.