In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 3 januari 2018 door het Openbaar Ministerie bij het Gerechtshof Korfoe in Griekenland is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1969, is in deze procedure bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.W. Nijboer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestaat voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Turkse nationaliteit heeft. Het EAB is gebaseerd op eerdere veroordelingen, waaronder een levenslange gevangenisstraf en een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 OLW en artikel 6a OLW beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat de overlevering op grond van artikel 6a OLW moet worden geweigerd. De rechtbank heeft de opgelegde vrijheidsstraf verlaagd tot het Nederlands strafmaximum van 12 jaar en 9 maanden, rekening houdend met de tijd die de opgeëiste persoon al in detentie heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de verlaagde vrijheidsstraf bevolen. De beslissing is genomen door de voorzitter, mr. M.E.M. James-Pater, en de rechters mrs. J.P.W. Helmonds en M.M. L.A.T. Doll, in aanwezigheid van griffier mr. F.A. Potters. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.