Op 31 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Köln. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie, die dateert van 18 augustus 2021. De opgeëiste persoon, geboren op de Nederlandse Antillen in 1977, heeft de Nederlandse nationaliteit en is beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen, waarvoor een vrijheidsstraf van twee jaar is opgelegd in Duitsland.
Tijdens de openbare zitting op 17 maart 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken. De rechtbank oordeelde dat er geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding. De verdediging betoogde dat de overlevering geweigerd moest worden op grond van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan plaatsvinden.
De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing was, aangezien de opgeëiste persoon een onherroepelijke vrijheidsstraf had opgelegd gekregen in Duitsland. De rechtbank besloot de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. Tevens werd de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. A.J.R.M. Vermolen en W.B. van Bockel, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. F.A. Potters.