ECLI:NL:RBAMS:2022:3603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13/752414-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van schending van verdedigingsrechten in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Italië was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Egypte in 1961, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare zittingen op 22 februari en 17 maart 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Diependaal, en de raadsman, mr. R. Zilver, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de processen in Italië, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van de overlevering.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moest worden geweigerd. Dit was gebaseerd op het feit dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de strafrechtelijke procedures tegen hem en dat er geen garantie was dat zijn verdedigingsrechten niet zouden worden geschonden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de opgeëiste persoon afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen, en dat de omstandigheden rondom zijn afwezigheid niet duidelijk waren. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, met inachtneming van de relevante Europese en nationale wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752414-21
RK nummer: 21/6980
Datum uitspraak: 31 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 november 2019 door
the Office of the Prosecutor of the Republic attached tot the Court of Milan(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Egypte) op [geboortedag] 1961,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht en een tolk in de Arabische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering voor bepaalde tijd geschorst, te weten tot de zitting van 17 maart 2022 om 15:00 uur, teneinde de antwoorden op de vragen af te wachten die zijn gesteld aan de Italiaanse autoriteiten omtrent artikel 7 en artikel 12 OLW.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 17 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft ter zitting de overleveringsdetentie opgeheven.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Egyptische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement rendered by the court of Milanvan 30 mei 2016, bevestigd in hoger beroep door
the court of appeal of Milanop 5 november 2018, onherroepelijk sinds 14 juni 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht jaren en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de straf nog geheel te voldoen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest. De rechtbank merkt op dat in onderdeel C staat beschreven dat de resterende straf acht jaren en zeven maanden is, maar uit de aanvullende informatie van 17 maart 2022 blijkt dat het feit ‘het niet betalen van alimentatie’ waar een straf voor was opgelegd van drie maanden niet valt onder het arrest waarvoor de overlevering wordt gevraagd. De rechtbank gaat derhalve uit van de straf van acht jaren en vier maanden als opgelegd bij het arrest waarvoor de overlevering is gevraagd.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunten ter zitting
De raadsman en de officier van justitie stellen zich op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet verschenen bij de processen. Er was sprake van een toegevoegde advocaat maar deze was niet door de opgeëiste persoon gemachtigd doordat hij geen weet had van deze raadsvrouw. Er is geen informatie over een betekening en er ontbreken stukken over een eventuele oproeping. De rechtbank dient niet af te zien van weigering aangezien niet op grond van het dossier kan worden vastgesteld of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten zal inhouden, is het van belang of de opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. Ook de handelwijze van de opgeëiste persoon kan daarbij door de rechtbank in aanmerking worden genomen. De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [1]
Uit de aanvullende informatie van 7 maart 2022 volgt dat de opgeëiste persoon ex artikel 415 van de
Italian Code of Criminal Procedureop 26 juni 2014 de mededeling kreeg dat het onderzoek in zijn zaak gesloten was. De opgeëiste persoon zou vervolgens niet bij de procedures aanwezig zijn geweest, maar de Italiaanse rechter heeft toen bepaald dat er sprake was van een
voluntary absence.Er is toen een
court-appointed defence counselaangewezen die aanwezig was gedurende de procedures. Uit de aanvullende informatie blijkt weliswaar dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van een verdenking tegen hem, maar niet dat hij wist of en zo ja wanneer en waar de strafrechtelijke procedure tegen hem zou plaatsvinden. Evenmin is gebleken dat hij een instructie heeft gekregen dat hij zijn adres en eventuele adreswijzigingen moest opgeven aan en zich beschikbaar moest houden voor de justitiële autoriteiten en dat hij erop is gewezen wat de gevolgen zouden zijn als hij dat zou nalaten. Er ontbreekt informatie over betekeningen van de uitspraken, oproepen voor de zittingen en niet gezegd kan worden dat de opgeëiste persoon op de hoogte was of kon zijn van de identiteit van de aan hem toegevoegde advocaat. Derhalve is niet gebleken dat deze gemachtigd was om namens de opgeëiste persoon de verdediging te voeren.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de opgeëiste persoon (stilzwijgend) uit eigen beweging afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Ook overigens staat onder de hiervoor beschreven omstandigheden niet vast dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten zal inhouden.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt, zal zij de overlevering op grond van artikel 12 OLW weigeren.

4.Slotsom

Nu is vastgesteld dat zich de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW voordoet en de rechtbank geen aanleiding ziet om hiervan af te zien, dient de overlevering te worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor of the Republic attached tot the Court of Milan(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en W.B. van Bockel rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (