ECLI:NL:RBAMS:2022:3601

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13/751667-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en toepassing van de Overleveringswet

Op 31 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van het Judiciële District van Santarém in Portugal. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 10 november 2021 en betrof de opgeëiste persoon, geboren in Portugal in 1979. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestond voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

Tijdens de openbare zitting op 17 maart 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, en een tolk. De verdediging stelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij eerdere zittingen en niet duidelijk was of hij zijn verdedigingsrechten had kunnen uitoefenen. De officier van justitie betoogde echter dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en dat zijn advocaat hem had vertegenwoordigd. Hierdoor was de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing. De rechtbank concludeerde verder dat de dubbele strafbaarheid niet hoefde te worden onderzocht, omdat het feit waarvoor de overlevering werd verzocht op de lijst van bijlage 1 bij de OLW stond. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon gedurende minimaal vijf jaar rechtmatig in Nederland had verbleven en dat de tenuitvoerlegging van de Portugese straf kon worden overgenomen. Uiteindelijk weigerde de rechtbank de overlevering en beval zij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland, met gelijktijdige gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751667-21
RK nummer: 21/6143
Datum uitspraak: 31 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 mei 2020 door de rechtbank van het Judiciële District van Santarém (Portugal) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Portugese taal.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Portugese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
Central Criminal Judge of Santarém – Judge 3 – Ordinary Process (Full Court)van 13 januari 2012
,uitgesproken op 26 mei 2008 (n. 116/03.1PAENT). Uit aanvullende informatie van 23 februari 2022 blijkt dat op 11 oktober 2011 een zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden bij het hof van beroep van Évora (Portugal), van kracht op 13 januari 2012.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de straf nog geheel te voldoen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd. De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest bij de zittingen, terwijl hij evenmin heeft geprobeerd zich hieraan te onttrekken. Uit de aanvullende informatie van de Portugese autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon in
the main trialis vertegenwoordigd door een advocaat, maar deze heeft niet namens de opgeëiste persoon de verdediging gevoerd. Het is derhalve niet duidelijk of de opgeëiste persoon van zijn verdedigingsrechten gebruik heeft kunnen maken, of dat het aan hem te wijten was dat hij daarvan geen gebruik heeft kunnen maken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – kortgezegd – op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
Oordeel van de rechtbank
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak
Tupikas,ECLI:EU:C:2017:628). Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak alleen moet kijken naar de procedure in hoger beroep bij het hof van beroep van Évora (Portugal).
In aanvullende informatie van 10 maart 2022 van de Portugese autoriteiten wordt het volgende gemeld: “
I inform that the defendant [opgeëiste persoon] was represented by the same lawyer in the first instance and in the Court of Appeal.
I further inform you that the defendant has given a mandate to the Attorney who defended him in the trial hearing.”
Uit deze aanvullende informatie blijkt dat een advocaat namens de opgeëiste persoon aanwezig was en de verdediging heeft gevoerd. De rechtbank leidt uit de aanvullende informatie af dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en deze advocaat ten aanzien van het hoger beroep heeft gemachtigd. De rechtbank gaat, gelet op het vertrouwensbeginsel, uit van de juistheid van deze informatie.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b, OLW nu de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Dat betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Portugal een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een gelijkstelling komt, verzocht om aanhouding en om niet over te gaan tot tenuitvoerlegging van de Portugese straf totdat duidelijkheid is verkregen welke straf daadwerkelijk ten uitvoer gelegd moet worden, aangezien de opgeëiste persoon al een deel van de straf in Portugal heeft uitgezeten.
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een haar bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1.dat sprake is van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank - gelet op de door de raadsman overgelegde stukken - van oordeel dat de opgeëiste persoon ten tijde van de uitspraak van deze rechtbank gedurende een periode van minimaal vijf jaren een ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Aan de eerste voorwaarde is dus voldaan.
Voorts moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit een brief van de IND van 9 maart 2022 blijkt dat de veroordeling voor het feit er niet toe zal leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest. Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Portugal
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
-opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
-opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
-opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
-opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
De rechtbank ziet verder geen aanleiding om de zaak aan te houden om nadere informatie op te vragen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit een aangelegenheid is die aan de orde komt bij de tenuitvoerlegging van de straf. De rechtbank is niet bevoegd daarover in deze procedure te oordelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Judiciële District van Santarém (Portugal).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.