ECLI:NL:RBAMS:2022:3594

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13/751424-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 april 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Juzgado de Instrucción n. 5 de Málaga, Spanje, op 24 april 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1982 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel in Spanje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, waardoor de gevangenhouding niet langer kan worden voortgezet.

De verdediging heeft aangevoerd dat het EAB ongenoegzaam is, omdat er onduidelijkheid bestaat over het aantal feiten en het strafmaximum. De officier van justitie heeft echter gesteld dat het EAB voldoende duidelijkheid biedt en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat de omschrijving van de feiten voldoende is. De rechtbank heeft ook de garantie van terugkeer naar Nederland beoordeeld en geconcludeerd dat deze onvoorwaardelijk is.

Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat de detentieomstandigheden in Spanje een reëel gevaar voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon met zich meebrengen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in Spaanse detentie-instellingen. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, aangezien er geen weigeringsgronden zijn en het EAB voldoet aan de wettelijke vereisten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751424-20
RK nummer: 20/3955
Datum uitspraak: 14 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 augustus 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 april 2020 door
Juzgado de Instruccion n. 5 de Málaga(Spanje) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. A. Winters, advocaat te Nijmegen.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 20 april 2020 (2187/2019), dat
blijkens het A-formulier is uitgevaardigd door de
Juzgado de Instrucción N. 5 de Málaga.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Spaans recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB ongenoegzaam is. Gelet op de aanvullende informatie die is gekomen van de Spaanse autoriteiten is het onvoldoende duidelijk of het gaat om één feit of twee feiten en welk strafmaximum er geldt. Er blijven tegenstrijdigheden bestaan over het aantal feiten en het strafmaximum waardoor het EAB onduidelijk is. De overlevering dient daarom te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. Het is duidelijk waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht en het specialiteitsbeginsel is voldoende gewaarborgd. Uit de laatste aanvullende informatie van de Spaanse autoriteiten blijkt dat het om één feit gaat waar een strafmaximum van 10 jaar op staat. De feitomschrijving is derhalve genoegzaam en de overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Het feit zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB houdt in dat de opgeëiste persoon in 2019 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het plegen van drugsdelicten in verschillende gebieden in Spanje, waaronder Malaga, Estepona, Utrera en Loja. Daarnaast is in onderdeel C van het EAB een strafmaximum vermeld van 10 jaar gevangenisstraf. Uit de laatste informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
1 oktober 2020 blijkt dat het gaat om één feit dat ziet op drugshandel door een criminele organisatie en waar een strafmaximum van 10 jaar gevangenisstraf op is gesteld. De rechtbank gaat uit van deze laatste informatie, want die is verstrekt door de Spaanse uitvaardigende justitiële autoriteit. Deze informatie strookt met hetgeen in de feitomschrijving en onderdeel C) van het EAB staat vermeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de omschrijving van het feit in het EAB voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e en f van de OLW en derhalve genoegzaam is. Het verweer slaagt daarom niet.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Haar overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo zij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft op 7 oktober 2020 de volgende garantie gegeven:
Regarding the guarantee of return of [opgeëiste persoon] to the country of origin in case he is found guilty in a final judgment, the accomplishment of the penalty in the country of origin is ensured and supported by the Public Prosecutor's favourable opinion and is in accordance with the provisions of the act Ley 23/20 l 4 of
20 November and of the Framework Decision 2002/584 of 13 June.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat deze terugkeergarantie niet onvoorwaardelijk is, omdat uit de woorden “
and supported by the Public Prosecutor’s favourable opinion” kan worden afgeleid dat de Spaanse officier van justitie te zijner tijd nog beoordelingsruimte heeft bij de vraag of de straf in Nederland mag worden ondergaan en dat moet goedkeuren. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de hiervoor vermelde garantie voldoende is en dat het gaat om een onvoorwaardelijke terugkeergarantie. Zowel in de vraagstelling van het IRC van 23 september 2020 als in het antwoord van de Spaanse uitvaardigende justitiële autoriteit van 7 oktober 2020 wordt verwezen naar het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (Kaderbesluit). [1] Artikel 5, derde lid, Kaderbesluit laat geen ruimte voor voorwaardelijke terugkeergaranties. Uit de tekst van de terugkeergarantie blijkt genoegzaam dat de opgeëiste persoon na een onherroepelijke veroordeling zijn straf in Nederland kan uitzitten. De rechtbank leest de woorden “
and supported by the Public Prosecutor’s favourable opinion” aldus dat de terugkeergarantie reeds wordt ondersteund door de Spaanse officier van justitie en niet als een aan die officier toekomend toekomstig goedkeuringsrecht. De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Spanje

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de raadsvrouw verwezen naar een rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture(CPT) van 9 november 2021 naar aanleiding van een bezoek in de periode van 14 tot 28 september 2020 aan een aantal Spaanse detentie-instellingen. Er zijn in Spanje maar twee vrouwengevangenissen, zodat de opgeëiste persoon in één van die twee gevangenissen terecht zal komen. Volgens de raadsvrouw blijkt uit het rapport van de CPT dat in de vrouwengevangenissen mogelijk sprake is van mensenrechtenschendingen. Daarnaast blijkt uit het rapport dat er sprake is van mishandelingen door politieagenten gedurende politieverhoren om een bekentenis af te dwingen. Nu het gaat om een vervolgings-EAB is er een kans dat de opgeëiste persoon hier ook mee te maken zal krijgen. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarom primair verzocht de overlevering te weigeren. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht het onderzoek te schorsen teneinde nadere informatie op te vragen aan de Spaanse autoriteiten omtrent de detentieomstandigheden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden geen belemmering vormen voor overlevering. Er zijn geen actuele bijgewerkte gegevens voorhanden waaruit blijkt dat er een algemeen reëel gevaar is dat de opgeëiste persoon na haar overlevering aan Spanje zal worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest.
Oordeel van de rechtbank
In zijn arrest van 5 april 2016 (ECLI:EU:C:2016:198, Aranyosi en Căldăraru , punt 78) heeft het Hof van Justitie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht neemt.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Als de rechtbank heeft vastgesteld dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, dient de rechtbank te beoordelen of de opgeëiste persoon in het geval van overlevering daadwerkelijk zo een gevaar zal lopen.
De rechtbank begrijpt het verweer van de opgeëiste persoon aldus dat zij heeft willen betogen dat een reëel gevaar bestaat dat gedetineerden in Spaanse detentie-instellingen voor vrouwen aan onmenselijke of vernederende behandelingen worden blootgesteld.
Ten aanzien van de detentieomstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op grond van het rapport van de CPT van 9 november 2021 niet de conclusie kan worden getrokken dat overgeleverde (vrouwelijke) personen in Spaanse vrouwengevangenissen in het algemeen een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling lopen. Hoewel er een aantal aandachtspunten wordt genoemd in het rapport zijn deze niet van dusdanige aard dat gesproken kan worden van een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank is ook ambtshalve niet bekend met andere informatie waaruit zou volgen dat in het algemeen voor vrouwelijke opgeëiste personen bij overlevering naar Spanje een reëel gevaar op schending van artikel 4 Handvest, zou bestaan.
Het CPT-rapport beschrijft een aantal incidenten van mishandelingen van verdachten die zich in
police custody bevonden, ogenschijnlijk om een bekentenis af te dwingen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze bevindingen van de CPT geen algemeen reëel gevaar opleveren voor over te leveren personen, alleen al omdat niet aannemelijk is dat zij in
police custodyzullen komen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of voor deze opgeëiste persoon na haar overlevering een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling in detentie bestaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting zal worden gedetineerd. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Juzgado de Instruccion n. 5 de Málagavoor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.