In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is een geschil ontstaan na een aanrijding tussen een fietser en een voetganger op 20 december 2017. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Atar, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.T. Caylak, na te hebben gesteld dat zij als gevolg van de aanrijding lichamelijk en psychisch letsel had opgelopen. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat de gedaagde onrechtmatig had gehandeld door onvoldoende voorrang te verlenen aan de eiseres, en had de aansprakelijkheid vastgesteld op 60% voor de gedaagde en 40% voor de eiseres.
In het eindvonnis van 29 juni 2022 heeft de rechtbank de schadeposten beoordeeld. De eiseres had medische kosten, kosten voor huishoudelijke hulp, smartengeld en andere schadeposten opgevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat niet alle gevorderde schadeposten voldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres recht had op een schadevergoeding van €3.682,79, rekening houdend met de vastgestelde aansprakelijkheid van de gedaagde. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De rechtbank heeft ook de nakosten toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De zaak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor schadeposten en de rol van eigen schuld bij het vaststellen van aansprakelijkheid in letselschadezaken.