ECLI:NL:RBAMS:2022:357

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
13/277798-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Redelijk vermoeden van schuld bij aanhouding en fouillering in cocaïnezaak

Op 3 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 oktober 2021 te Amsterdam werd aangehouden. De verdachte werd kort na een melding van een (poging tot) auto-inbraak in de directe omgeving door verbalisanten waargenomen, terwijl hij voldeed aan het signalement. Tijdens de aanhouding vertoonde de verdachte een schrikreactie en hij en zijn medeverdachte splitsten zich op en liepen weg. De rechtbank oordeelde dat er op dat moment sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, waardoor de staande houding van de verdachte rechtmatig was.

De verdachte werd vervolgens gefouilleerd, waarbij een plastic zak met een witte substantie en ponypacks met cocaïne werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de fouillering rechtmatig was, omdat de verdachte toestemming had gegeven. De verdediging stelde dat de aanhouding onrechtmatig was en dat de verdachte niet opzettelijk cocaïne aanwezig had, maar de rechtbank verwierp deze argumenten.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk 105,97 gram cocaïne aanwezig had. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor een soortgelijk feit, meebrachten dat een vrijheidsbenemende straf passend was. De cocaïne werd onttrokken aan het verkeer, terwijl andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.277798.21
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/277798-21
Datum uitspraak: 3 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en de raadsvrouw van verdachte, mr. M.C. van Megen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 oktober 2021 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid (105,97 gram) van een materiaal bevattende cocaïne, (te weten, onder meer:
*goednummer 6108519, 100 gram cocaïne en/of
*goednummer 6108518, 2,44 gram en/of 3,30 gram cocaïne en/of
*goednummer 6108523, 0,23 gram cocaïne)
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit op basis van de bewijsmiddelen in het dossier.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de staande houding, fouillering en aanhouding van verdachte onrechtmatig zijn. Verdachte voldeed aan het signalement van een melding van een auto-inbraak. Hierover blijkt niets uit het dossier, waardoor de reden van de aanhouding oncontroleerbaar is. Dit maakt dat ook de fouillering onrechtmatig is, nu onduidelijk is op grond van welke verdenking dat is gebeurd en verdachte heeft verklaard dat hij geen toestemming voor de fouillering heeft gegeven. Hierdoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), waarmee het belang van het recht op een eerlijk proces is geschaad. Het bewijs uit de fouillering is onrechtmatig verkregen en moet worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van het opzettelijk aanwezig hebben van de cocaïne. Verdachte had het pakket, met daarin de cocaïne, pas kort voor zijn aanhouding gekregen en hij had daarom nog geen wetenschap van de inhoud van het pakket.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van de inhoud van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 13 oktober 2021 krijgen verbalisanten om 16:37 uur de opdracht om te gaan naar [straatnaam 1] te Amsterdam. Daar zou een man met een licht getinte huidskleur, gekleed in een spijkerbroek en een jas met lichtkleurige strepen, een autoruit hebben vernield en iets uit die auto hebben geprobeerd te stelen. Deze persoon zou zijn weggerend in de richting van [straatnaam 2] .
Om 16:42 uur zien de verbalisanten op de kruising van [straatnaam 3] en [straatnaam 4] twee mannen vanuit [straatnaam 5] lopen. De mannen kwamen dicht bij elkaar en gaven vervolgens iets aan elkaar. De verbalisanten konden niet zien wat dit was. De verbalisanten zagen dat de mannen hen erg geschokt en met grote ogen aankeken en dat de twee mannen zich vervolgens opsplitsten. De twee mannen werden vervolgens door de verbalisanten staande gehouden.
Een van deze twee mannen betrof verdachte, de andere man was medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte voldeed aan het eerder genoemde signalement van de dader die in een auto probeerde in te breken. Aan hem werd in de Engelse taal de cautie verleend en gevraagd of de verbalisanten in zijn jaszakken mochten kijken en of zij hem mochten fouilleren. Verdachte antwoordde eveneens in het Engels: “
Ja, het is oké”. De verbalisant opende daarom de linker jaszak van verdachte en trof daarin een plastic zak aan met daarin een langwerpig brok met een witte substantie. Hierop werd besloten verdachte aan te houden en is een fouillering op grond van de Opiumwet toegepast. Tijdens deze fouillering werd in de binnen jaszak van verdachte een gripzakje met daarin meerdere enveloppen, zogeheten ponypacks, aangetroffen. [2]
Uit onderzoek is gebleken dat het langwerpige brok met witte substantie en de ponypacks in totaal 105,97 gram cocaïne bevatten. [3]
3.3.2
Beoordeling
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
3.3.2.1 Zijn de staande houding, fouillering en aanhouding van verdachte rechtmatig?
Verdachte wordt zeer kort na de melding van een (poging tot) auto-inbraak, in de directe omgeving door de verbalisanten waargenomen, terwijl hij voldoet aan het signalement. Daarbij komt dat door de verbalisanten wordt gezien dat verdachte en zijn medeverdachte iets aan elkaar overhandigen, verdachte en zijn medeverdachte een schrikreactie vertonen na het zien van de verbalisanten en dat hij en zijn medeverdachte zich opsplitsen en weglopen. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De staande houding van verdachte is daarom rechtmatig. Vanaf dat moment is hij als verdachte aan te merken en aan hem is op dat moment ook de cautie medegedeeld. Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachte, namelijk iets aan elkaar overdragen, gevolgd door de vertoonde schrikreactie en het zich daarna opsplitsen en weglopen, kan immers een redelijk vermoeden van schuld van een ander strafbaar feit dan de (poging tot) auto-inbraak bij de verbalisanten zijn ontstaan. Dat uit het dossier verder niets over de melding van de (poging tot) auto-inbraak blijkt, doet daaraan niets af.
De verbalisanten hebben vervolgens aan verdachte gevraagd of zij in zijn jaszakken mochten kijken en of zij hem mochten fouilleren. Uit het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal blijkt dat verdachte dit heeft begrepen en hiervoor ook toestemming heeft gegeven. De rechtbank gaat uit van de juistheid van dit proces-verbaal en heeft in dit geval ook geen reden om hieraan te twijfelen. De rechtbank volgt de verdediging daarom niet in het standpunt dat door verdachte geen toestemming voor de fouillering is gegeven. De fouillering en de daarop volgende aanhouding van verdachte zijn daarom rechtmatig. De rechtbank verwerpt het primaire verweer van de raadsvrouw. Het resultaat van de fouillering wordt daarom meegenomen in het bewijs.
3.3.2.2 Had verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig?
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit is vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne en dat hij hierover de beschikkingsmacht had.
Verdachte had in zijn linker jaszak een grote plastic zak met een langwerpig blok van een witte substantie en in zijn binnenzak nog meerdere ponypacks met daarin cocaïne. Verdachte heeft zich tijdens zijn verhoor bij de politie en de rechter-commissaris steeds op zijn zwijgrecht beroepen en bij de raadkamer wilde verdachte ook niets verklaren ten aanzien van de aangetroffen cocaïne in zijn jas.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, geacht wordt bekend te zijn met de aanwezigheid van voorwerpen in zijn kleding. Gelet op het handelen van verdachte kan het niet anders dan dat verdachte wetenschap had van de cocaïne en dat hij daarover eveneens, al was het misschien maar kort, de beschikkingsmacht had. Bovendien heeft verdachte ook nooit verklaard dat hij niet wist dat er cocaïne in zijn jaszakken zat. Daarbij overweegt de rechtbank tevens dat het een feit van algemene bekendheid is dat met name gebruikershoeveelheden cocaïne in ponypacks worden verpakt. Verdachte heeft ook hierover geen enkele verklaring gegeven.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte 105,97 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 13 oktober 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 105,97 gram van een materiaal bevattende cocaïne.

4.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, wordt opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De verspreiding van en handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit en is een gevaar voor de volksgezondheid en veiligheid. Verdachte heeft zich hiervan niets aangetrokken.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in 2018 eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die zien op het aanwezig hebben van cocaïne van 100 tot 150 gram. Deze gaan uit van een taakstraf van 240 uren. Dit is voor verdachte niet mogelijk, omdat hij geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en tevens tot ongewenst vreemdeling is verklaard. De rechtbank ziet, gelet op de uitzetting van verdachte naar [land van herkomst] en de zwaarte van de strafmodaliteit, aanleiding om het onvoorwaardelijke strafdeel de duur van het voorarrest niet te laten overschrijden. De rechtbank vindt het passend om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen als stok achter de deur. Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 70 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

7.Beslag

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de cocaïne te onttrekken aan het verkeer. De telefoons en het geldbedrag kunnen worden geretourneerd aan verdachte.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de cocaïne en verzocht de telefoons en het geldbedrag te retourneren aan verdachte.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: verdovende middelen (goednummers 6108519, 6108518 en 6108523) dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte feit is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: telefoon (goednummer 6108522) en geld (goednummer 6108527).
De rechtbank kan op basis van het dossier en kennisgevingen van inbeslagname niet vaststellen dat er een tweede telefoon onder verdachte in beslag is genomen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op het artikel 36b van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaar verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
70 (zeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 9 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108518, cocaïne crack);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108519, in plastic gewikkeld, merk: cocaïne crack);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108523, Enveloppe, merk: cocaïne crack).
Gelast de teruggave van:
  • 306,7 EUR IBG (Omschrijving: G6108527);
  • Telefoon (Omschrijving: G6108522).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2021210122-25, van 14 oktober 2021, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , p. 1-7; Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2021210122-7, van 13 oktober 2021, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 10-11.
3.Een geschrift, te weten een rapport met nummer 0716N21, van 8 november 2021, opgemaakt door ing. [persoon] , p. 54; Een geschrift, te weten een rapport met nummer 0715N21, van 26 oktober 2021, opgemaakt door ing. [persoon] , p. 56; Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2021210122-11, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ; Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2021210122-10, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ; Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2021210122-14, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] .