ECLI:NL:RBAMS:2022:356

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
13/277825-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig binnentreden en bewijsuitsluiting in strafzaak tegen verdachte voor witwassen en drugshandel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 3 februari 2022, stond de verdachte terecht op beschuldiging van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en (meth)amfetamine, het voorhanden hebben van een pistool en het witwassen van € 6.750,-. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat de verbalisanten onrechtmatig de woning van de verdachte binnentreden zonder de vereiste schriftelijke machtiging. De rechtbank concludeerde dat het enkele feit dat de verdachte sleutels bij zich had, niet voldoende was om te concluderen dat deze sleutels toebehoorden aan de woning die door de verbalisanten werd doorzocht. De rechtbank oordeelde dat de bewijsverkrijging uit de doorzoeking onrechtmatig was en dat het recht op een eerlijk proces was geschonden. De verdachte werd vrijgesproken van de meeste beschuldigingen, maar werd wel schuldig bevonden aan het witwassen van € 2.600,-, dat hij bij zich had tijdens zijn aanhouding. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee weken op, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.277825.21 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/277825-21
Datum uitspraak: 3 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt - kort gezegd - ervan beschuldigd dat hij zich op 13 oktober 2021 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. het opzettelijk aanwezig hebben van 5.989,83 gram cocaïne en 16,5 gram
(meth)amfetamine;
2. het voorhanden hebben van een pistool en/of een patroonhouder/patroonmagazijn en/of (bijbehorende) munitie;
3. het witwassen van 6.750 euro.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op basis van de bewijsmiddelen in het dossier. Het binnentreden van woning door de verbalisanten gelegen aan de [adres 1] is rechtmatig. De woning is pas doorzocht nadat de spoedzoeking door de rechter-commissaris is geopend. Verdachte was in het bezit van de sleutel van die woning en in die woning zijn spullen van verdachte aangetroffen die duiden op een langer verblijf. Uit het proces-verbaal blijkt bovendien dat verdachte uit de richting van die woning kwam lopen. Hetgeen is aangetroffen in de woning kan daarom worden gebruikt voor het bewijs.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat verdachte bij zijn aanhouding twee sleutelbossen bij zich had, terwijl de verbalisanten slechts spreken over één sleutelbos, voorzien van een hanger met de tekst ‘
[naam tekst] ’. De raadsman heeft een foto overgelegd van na de aanhouding geretourneerde sleutels van verdachte zonder sleutelhanger. Het wekt volgens de raadsman bevreemding dat de verbalisant met de juiste sleutelbos in één rechte lijn naar de woning toeloopt die bij de sleutel hoort, namelijk de woning gelegen aan [adres 1] . Verdachte heeft immers verklaard dat hij niet wist waar de woning, behorende bij de sleutelbos, gelegen was. Vervolgens is in die woning sprake geweest van een doorzoeking zonder de daartoe noodzakelijke machtiging. Op basis van de feiten en omstandigheden kon bovendien niet worden gesteld dat verdachte de feitelijke gebruiker van die woning was. Hierdoor is sprake van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), waarmee het belang van het recht op een eerlijk proces is geschaad. Het bewijs uit de doorzoeking is daarom onrechtmatig verkregen en moet worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken.
Indien de rechtbank niet meegaat in het bovenstaande verweer, heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 zich op het standpunt gesteld dat er veel onduidelijkheid bestaat over de blokken in de Albert Heijn-tas en de blokken in de kast. Verdachte had bovendien geen wetenschap van het gripzakje dat is aangetroffen op een stelling in de CV-ketelruimte, het gripzakje in de bureaulade en het gripzakje in het tv-meubel. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken. Meer subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de verdovende middelen aangevoerd dat het DNA van verdachte niet op de blokken is aangetroffen, dat niet alle blokken zijn getest en dat enkel het brutogewicht in het dossier staat vermeld.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van het pistool, de patroonhouder en de bijbehorende munitie en daarom moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen wetenschap had van het geld in de bureaulade en dat van het geld dat is aangetroffen bij de fouillering van verdachte niet kan worden vastgesteld dat dit uit enig misdrijf afkomstig is. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van de inhoud van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 13 oktober 2021 krijgen verbalisanten om 16:37 uur de opdracht om te gaan naar [adres 2] . Daar zou een man met een licht getinte huidskleur, gekleed in een spijkerbroek en een jas met lichtkleurige strepen, een autoruit hebben vernield en iets uit die auto hebben geprobeerd te stelen. Voornoemde persoon zou zijn weggerend in de richting van [adres 3] .
Om 16:42 uur zien de verbalisanten op de kruising van [straatnaam 2] en [straatnaam 3] twee mannen vanuit [straatnaam 1] lopen. De mannen kwamen dicht bij elkaar en gaven vervolgens iets aan elkaar. De verbalisanten konden niet zien wat dit was. De verbalisanten zagen dat de mannen hen erg geschokt en met grote ogen aankeken en dat de twee mannen zich vervolgens opsplitsten.
Een van deze twee mannen betrof verdachte, de andere man was medeverdachte [medeverdachte] . Medeverdachte [medeverdachte] voldeed aan het signalement van de dader die probeerde in een auto in te breken. Verdachte werd staande gehouden en aan hem werd in de Engelse taal de cautie medegedeeld. Na vragen van de verbalisant verklaarde verdachte eveneens in het Engels dat hij diezelfde dag was geland in Amsterdam en ook weer zou terugvliegen naar Griekenland. Verdachte ontkende iets van de auto-inbraak te weten. De verbalisanten namen waar dat verdachte tijdens het gesprek steeds zenuwachtiger werd. Verdachte verklaarde, na een vraag van de verbalisant, dat hij niks te verbergen had. Vervolgens heeft de verbalisant gevraagd of hij verdachte mocht fouilleren en hierbij in zijn zakken mocht kijken. Verdachte zei dat hij dit goed vond.
Bij de fouillering trof de verbalisant een bundel geld in de rechter jaszak aan. Verdachte verklaarde dat dit ongeveer duizend euro was. Later blijkt dit € 2.600,- te zijn. [2] De verbalisant trof eveneens twee telefoons en twee sleutels met daaraan een tag met de tekst ‘
[naam tekst] ’aan. De verbalisant vroeg aan verdachte van wie die sleutels waren en verdachte antwoordde: “
Die sleutels zijn van die vriend van mij zijn woning. Dat is ergens in Amsterdam. Ik moet alleen die sleutels bewaren. Nee, ik ben niet in de woning geweest waar de sleutels bij horen. Ik weet ook niet waar dat huis is.”Hierop is verdachte om 16:45 uur aangehouden.
Verbalisant [verbalisant 1] is met de aangetroffen sleutelbos gelopen in de richting waar verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vandaan kwamen. Hij zag dat er aan [straatnaam 1] een groot flatgebouw stond en probeerde vervolgens of een van de sleutels paste op de centrale toegangsdeur van dit flatgebouw. De centrale toegangsdeur ging open. Om 16:50 uur voegde verbalisant [verbalisant 2] zich bij verbalisant [verbalisant 1] , die inmiddels na telefonische navraag in de politiesystemen had vernomen dat in de woningen op nummer [huisnummer 1] en [huisnummer 2] van dit flatgebouw niemand stond ingeschreven.
Het is de verbalisanten ambtshalve bekend dat in woningen waar niemand staat ingeschreven (zogenaamde ‘spookwoningen’) vaak wapens, verdovende middelen, grote geldbedragen, wietplantages, drugslaboratoria en distributiecentra worden aangetroffen en/of worden gebruikt als verblijfadres van voortvluchtige criminelen. De verbalisanten hebben vervolgens de sleutels getest op nummer [huisnummer 1] en zagen dat de sleutel in het slot paste. Gelet op het feit dat er risico bestond dat de verbalisanten voor de woning onderkend en gezien konden zijn door eventuele verdachten die in de woning zouden kunnen zijn en dat hierbij een aanmerkelijk risico bestond dat er eventuele verdovende middelen weggemaakt konden worden, nam verbalisant [verbalisant 1] telefonisch contact op met de officier van justitie. De verbalisanten kregen van de officier van justitie toestemming de woning te betreden ter inbeslagneming.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn de woning aan [adres 1] binnengegaan en troffen daar onder andere op het aanrecht in de keuken meerdere witte blokken, een weegschaal met daarop witte brokken en een ledenpas op naam van verdachte aan. Hierna is een spoedzoeking in de woning aangevraagd. Deze spoedzoeking heeft later plaatsgevonden nadat de rechter-commissaris de zoeking telefonisch had geopend. In diverse ruimtes in de woning werden onder andere, zo is uit latere testen gebleken, cocaïne en (meth)amfetamine aangetroffen. Ook werd in een pistool, patroonhouder, bijbehorende munitie en contant geld aangetroffen. Tevens zijn in de woning onder andere een portemonnee met daarin kaarten op naam van verdachte, een ledenpas van een sportschool op naam van verdachte en twee facturen aangetroffen die op naam van verdachte lijken te zijn gesteld.
Verdachte heeft zich tot aan de zitting op zijn zwijgrecht beroepen. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij niet begreep waarom hij werd staande gehouden, dat hij geen toestemming heeft gegeven voor de fouillering en dat hij goed Engels spreekt. Verdachte heeft voorts verklaard dat het contante geld in zijn jaszak zijn spaargeld was en dat hij dit bij zich had omdat in Nederland op veel plekken niet met een Visa Card kan worden betaald.
3.3.2
Beoordeling
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
3.3.2.1 Zijn de staande houding, fouillering en aanhouding van verdachte rechtmatig?
Op grond van artikel 52 Sv is iedere opsporingsambtenaar bevoegd om bij een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit een verdachte staande te houden en naar zijn personalia te vragen. Een vermoeden van schuld dient naar objectieve maatstaven redelijk te zijn.
Verdachte wordt samen met medeverdachte [medeverdachte] , zeer kort na de melding van een (poging tot) auto-inbraak, in de directe omgeving door de verbalisanten waargenomen. Medeverdachte [medeverdachte] voldoet aan het signalement. Daarbij komt dat door de verbalisanten wordt gezien dat verdachte en zijn medeverdachte iets aan elkaar overhandigen, verdachte en zijn medeverdachte een schrikreactie vertonen na het zien van de verbalisanten en dat hij en zijn medeverdachte zich opsplitsen en weglopen. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De staande houding van verdachte is daarom rechtmatig. Vanaf dat moment is hij als verdachte aan te merken en aan hem is op dat moment ook de cautie medegedeeld. Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachte, namelijk iets aan elkaar overdragen, gevolgd door de vertoonde schrikreactie en het zich daarna opsplitsen en weglopen, kan immers een redelijk vermoeden van schuld van een ander strafbaar feit dan de (poging tot) auto-inbraak bij de verbalisanten zijn ontstaan.
De verbalisanten hebben vervolgens aan verdachte gevraagd of zij in zijn jaszakken mochten kijken en of zij hem mochten fouilleren. Uit het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal blijkt dat verdachte dit begrepen heeft en hiervoor toestemming heeft gegeven. De rechtbank gaat uit van de juistheid van dit proces-verbaal en heeft in dit geval ook geen reden om hieraan te twijfelen. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard goed Engels te spreken en hij heeft blijkens het proces-verbaal ook in die taal met de verbalisanten gecommuniceerd. De rechtbank volgt verdachte daarom niet in het standpunt dat door hem geen toestemming voor de fouillering is gegeven. De fouillering en de daarop volgende aanhouding van verdachte zijn daarom rechtmatig. Het resultaat van de fouillering wordt meegenomen in het bewijs.
3.3.2.2 Is het binnentreden en de doorzoeking van de woning gelegen aan de [adres 1] rechtmatig?
Een opsporingsambtenaar heeft op grond van het eerste lid van artikel 96 Sv de bevoegdheid om, in geval van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit, een plaats te betreden en de daarvoor vatbare voorwerpen in beslag te nemen. Voor het binnentreden van een woning gelden echter de aanvullende vereisten van de Algemene wet op binnentreden (hierna: Awbi).
Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist volgens het eerste lid van artikel 2 Awbi. Een dergelijke schriftelijke machtiging is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig of onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
Blijkens artikel 3 Awbi mag degene die bevoegd is tot het geven van een machtiging daartoe slechts overgaan indien het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs vereist. En volgens artikel 7 van de Awbi kan bij afwezigheid van de bewoner slechts worden binnengetreden, voor zover dit dringend noodzakelijk is.
De rechtbank vindt dat het binnentreden van de woning onrechtmatig heeft plaatsgevonden en overweegt daartoe als volgt.
Het dossier bevat geen informatie om verdachte aan de woning aan [adres 1] te koppelen, behalve het feit dat hij, zoals achteraf bleek, sleutels van deze woning op zak had. Deze sleutels waren echter niet gelabeld met een adres van de woning, zodat op voorhand niet duidelijk was bij welke woning deze sleutels hoorden. Verdachte heeft over die sleutels verklaard dat het de sleutels van de woning van een vriend van hem zijn, dat die woning ergens in Amsterdam is en dat hij niet weet waar die woning is. Gelet hierop kon door de verbalisanten op het moment van de aanhouding en inbeslagneming van de sleutels niet zonder meer worden geconcludeerd dat de sleutels toebehoorden aan een woning in [straatnaam 1] te Amsterdam, laat staan bij welk nummer. Het enkele feit dat verdachte uit de richting van [straatnaam 1] kwam lopen, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de sleutels horen bij en toegang geven tot een woning gelegen aan deze straat.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de sleutels direct en alleen geprobeerd op het slot van de centrale toegangsdeur van het flatgebouw in [straatnaam 1] , terwijl er meerdere woningen in die straat staan. Nadat bleek dat de sleutels paste op het slot van die centrale toegangsdeur, leerde navraag in de politiesystemen dat er niemand op de nummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] stond ingeschreven. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze informatie, de verbalisanten niet zonder meer tot de conclusie konden komen dat de sleutels die bij verdachte zijn aangetroffen, bij die specifieke woning hoorden of dat [adres 1] de woon- of verblijfplaats van verdachte was. Dit geldt temeer nu verdachte op geen enkele wijze heeft aangegeven op de [adres 1] woonachtig te zijn en ook nog een andere sleutel op zak bleek te hebben.
Zoals hiervoor overwogen kon op basis van de feiten en omstandigheden niet worden vastgesteld wie de bewoner van de woning, gelegen aan de [adres 1] , was. Dit maakt dat volgens artikel 2 Awbi een schriftelijke machtiging was vereist, tenzij sprake was van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de verbalisanten telefonisch toestemming van de officier van justitie hebben gekregen om de woning te betreden ter inbeslagname. Hierop hebben de verbalisanten de woning betreden. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de schriftelijke machtiging alvorens het binnentreden is gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het enkele feit dat verdachte € 2.600,- contant geld, twee telefoons en sleutels bij zich had, niet worden geconcludeerd dat sprake was van een situatie waarbij binnentreding ter voorkoming of bestrijding van ernstig of onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen noodzakelijk was, zodat een schriftelijke machtiging tot binnentreden niet was vereist. Het dossier bevat namelijk geen omstandigheden of aanwijzingen die wijzen op een ernstig of onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen en ook geen omstandigheden of aanwijzingen dat er voor de verbalisanten een risico bestond dat zij voor de woning onderkend en gezien konden zijn door eventuele verdachten en dat er een aanmerkelijk risico bestond dat eventuele verdovende middelen weggemaakt konden worden. De rechtbank is van oordeel dat de verbalisanten de woning daarom niet zonder schriftelijke machtiging mochten betreden.
Voor zover de schriftelijke machtiging toch vóór het daadwerkelijke binnentreden was gegeven, hetgeen niet is te controleren nu een tijdstip op de schriftelijke machtiging ontbreekt en dit ook niet in een ander proces-verbaal in het dossier is geverbaliseerd, blijkt uit het dossier niet dat het binnentreden van de woning redelijkerwijs was vereist of dringend noodzakelijk was. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank immers ook niet worden afgeleid uit het enkele feit dat verdachte € 2.600,- contant geld, twee telefoons en sleutels van die woning bij zich had.
Onder deze omstandigheden hadden verbalisanten de woning niet binnen mogen treden en daar in verschillende ruimtes zoekend rond mogen kijken, zoals zij wel hebben gedaan. Het binnentreden en zoekend rondkijken was onder deze omstandigheden onrechtmatig. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Nadat de verbalisanten de woning hadden betreden en zoekend hadden rond gekeken, is een verdenking op basis van de Opiumwet en de Wet Wapens en Munitie en witwassen ten aanzien van het contante geld in de woning ontstaan. De rechtbank concludeert dat, nu deze verdenking het gevolg is van het onrechtmatig binnentreden van de woning, de doorzoeking eveneens onrechtmatig is en een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv oplevert.
3.3.2.3 Wat zijn de gevolgen van het vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv?
Ten aanzien van de vraag of, en zo ja welke, rechtsgevolgen aan de geconstateerde vormverzuimen moeten worden verbonden, geldt dat de rechtbank in het algemeen rekening moet houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij de beoordeling daarvan is verder onder meer van belang of en in hoeverre verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Er is sprake van een nadeel voor verdachte. Het recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), is hiermee geschonden. Het verkregen bewijsmateriaal in de woning, gelegen aan de [adres 1] , is een rechtstreeks resultaat van de opsporingshandelingen waarbij het vormverzuim is begaan. Door de onrechtmatige bewijsvergaring is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift in aanzienlijke mate geschonden. De rechtbank is van oordeel dat het door het verzuim veroorzaakte nadeel niet op andere wijze kan worden gecompenseerd dan door het uitsluiten van bewijs.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat een dergelijk onrechtmatig handelen door de verbalisanten, namelijk het binnentreden van een woning waarvan vooraf niet bekend is aan wie de woning toebehoort, eveneens inbreuk kan maken op het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van anderen (artikel 8 EVRM).
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2 en partieel van feit 3, namelijk ten aanzien van de geldbedragen die in de woning zijn aangetroffen.
3.3.2.4 Welk strafbaar feit levert het resultaat van de fouillering op?
De rechtbank heeft onder 3.3.2.1 overwogen dat het resultaat van de fouillering kan worden meegenomen in het bewijs. Bij verdachte werd € 2.600,- contant geld aangetroffen.
Op grond van de waargenomen overdracht tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en de onjuiste verklaring van verdachte dat hij duizend euro op zak had, vindt de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, wat betekent dat van verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dit geld.
Verdachte heeft zich in eerste instantie telkens op zijn zwijgrecht beroepen. Pas op de zitting heeft verachte verklaard dat het contante geld zijn spaargeld betrof, en dat hij dit zou hebben verdiend met bouwwerkzaamheden in het buitenland. Verdachte heeft deze stelling echter op geen enkele wijze onderbouwd.
De verklaring van verdachte kan niet worden aangemerkt als een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk is dan dat het contante geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hiervan ook op de hoogte is geweest. De rechtbank vindt het witwassen van het geldbedrag van € 2.600,- daarom bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
3. op 13 oktober 2021 te Amsterdam een geldbedrag, te weten 2.600 euro (afkomstig uit de fouillering) voorhanden gehad terwijl hij wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.

4.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van twee jaren, met aftrek van voorarrest, wordt opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van € 2.600,-. Dit is een ernstig feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit begunstigd. Criminelen worden in staat gesteld met hun illegaal verdiende geld bezittingen te verwerven die zij niet behoren te hebben. Verder wordt door het witwassen van crimineel vermogen de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast, wat een bedreiging vormt voor de samenleving.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook gekeken naar de oriëntatiepunten die door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) worden gehanteerd en naar soortgelijke uitspraken. Bij het oriëntatiepunt voor fraude (waar het delict witwassen onder valt) met een bedrag tot € 10.000,- geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van een week tot twee maanden onvoorwaardelijk.
Alles afwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf van twee weken passend en geboden.

7.Beslag

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdovende middelen, het pistool en de munitie te onttrekken aan het verkeer. Het geld dient te worden verbeurd verklaard en de administratie kan worden geretourneerd aan verdachte.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman geen standpunt ingenomen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: verdovende middelen (goednummers 6108632, 6108673, 6108661, 6108644, 6108674, 6108671, 6108656, 6108649, 6108638, 6108662, 6108655), het pistool (goednummer 6108557) en munitie (goednummer 6108558) dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het geldbedrag van € 2.600,- (goednummer: 6108514) behoort aan verdachte toe. Nu met betrekking tot dit geldbedrag het bewezen geachte is begaan, wordt dit geldbedrag verbeurdverklaard.
De geldbedragen van € 820,-, € 2.850,-, € 480,- en € 65,- (goednummers G6108612, G6108613, G6108614 en G6108830) dienen te worden bewaard voor de rechthebbende, aangezien thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: administratie (goednummer 6108642).

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33a, 36b en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108632, Cocaine crack);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108673, gripzakje, merk: Cocaine crack);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108661, gripzakje, merk: Cocaine crack);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108644, gripzakje, merk: Cocaine crack);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108674, restje vanweegschaal, merk: cocaine);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108671, Cocaine crack);
  • 2 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108656, Cocaine crack);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108649, Blok, merk: cocaine crack);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108638, blok, merk: cocaine);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108662, zakje, merk: Cocaine crack);
  • 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6108655, zakje, merk: Crystal meth)
  • 1 STK pistool (Omschrijving: G6108557);
  • 8 STK Munitie (Omschrijving: G6108558, B&B 7.65).
Verklaart verbeurd:
2600 EUR IBG 13-10-2021 2600 (Omschrijving: G6108514).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • 820 EUR - IBG 13-10-2021 820 (Omschrijving: G6108612);
  • 2850 EUR IBG 13-10-2021 2850 (Omschrijving: G6108613);
  • 480 EUR IBG 13-10-2021 480 (Omschrijving: G6108614);
  • 65 EUR IBG 14-10-2021 65 (Omschrijving: G6108830).
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 STK Papier - administratie pen geschreven (Omschrijving: G6108642).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 februari 2022.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2021210122-25, van 14 oktober 2021, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 1] , p. 1-7; Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2021210122-7, van 13 oktober 2021, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , p. 10-11; Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-202120122-9, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] .