8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. De bedreiging beperkt zich niet enkel tot verbale uitingen jegens zijn broer [naam broer 1] , maar ziet ook op het beschieten van de auto van zijn broer. Nog los van het feit dat vuurwapens in het algemeen al een ontoelaatbaar risico voor de maatschappij vormen, heeft verdachte het vuurwapen in deze zaak ook daadwerkelijk gebruikt. Hoewel hij niet gericht op een persoon heeft geschoten en juist op iets anders heeft gericht, blijft het risico dat de kogels afketsen en alsnog een persoon of een omliggende woning treffen, onverkort aanwezig. Het schietincident heeft bovendien plaatsgevonden op de openbare weg en op klaarlichte dag. Daardoor bestond ook het risico dat een willekeurige voorbijganger of buurtbewoner zou worden geraakt. Dit is onaanvaardbaar. Het schietincident moet angstig zijn geweest voor omwonenden en draagt bij aan een gevoel van onveiligheid. De rechtbank beschouwt het gebruik van het vuurwapen onder deze omstandigheden dan ook als een sterk strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 maart 2022. Hieruit komen twee eerdere veroordelingen voor geweldsfeiten naar voren. Deze veroordelingen zijn bovendien nog relatief recent. Ook dat is een strafverzwarende factor.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt in het kader van deze strafzaak. Uit het psychologisch rapport d.d. 16 maart 2022 opgemaakt door K. Oostra, GZ-psycholoog, blijkt onder meer het volgende:
Verdachte heeft aan het onderzoek meegewerkt. Op basis van het onderzoek kan gesteld worden dat er geen sprake is van een psychische stoornis of verstandelijke handicap bij verdachte. Ook ten tijde van het ten laste gelegde – indien bewezen geacht – was hiervan geen sprake. Wel was er sprake van een leer- of onderwijsprobleem, aangezien er een disharmonisch profiel is met achterblijvende perceptuele capaciteiten en een gestagneerde schoolgang. Daarnaast wordt de persoonlijkheidsontwikkeling als bedreigd aangemerkt, met antisociale trekken.
In het algemeen kan gesteld worden dat verdachte samenhangend met de beperkte perceptuele capaciteiten o.a. moeite heeft met het doorzien van situaties en oorzaak-gevolg relaties. Er is echter geen sprake van een psychische stoornis of verstandelijke handicap van waaruit de gedragskeuzen voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde zouden zijn beperkt. Onderzoeker komt dan ook tot het advies om de ten laste gelegde feiten (voor zover en mits bewezen verklaard) volledig aan verdachte toe te rekenen.
Op basis van de wegingslijst adolescentenstrafrecht komen indicaties naar voren voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht. Verdachte beschikt over zwakke perceptuele capaciteiten en heeft hiermee samenhangend enige moeite de risico’s van zijn handelen in te schatten. Verdachte reageert positief op de pedagogische beïnvloeding zoals geboden wordt binnen de JJI en een pedagogische aanpak wordt als mogelijk geacht. Verwachting is dat een groepsgericht leefklimaat een positieve invloed heeft op verdachte en continuering van scholing is noodzakelijk. Er worden geen duidelijke contra-indicaties gezien en al met al is onderzoeker van mening dat er voldoende argumenten naar voren komen om tot het advies te komen het minderjarigen strafrecht toe te passen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 6 april 2022, opgemaakt door J. Boonk. Hieruit blijkt onder meer het volgende:
Er is geen sprake van een delictpatroon, al is bij de vorige delicten en de huidige verdenking wel sprake van een agressiepatroon. Verdachte beschikt niet over een dagbesteding en ook niet over een kwalificatie voor de arbeidsmarkt. De relatie met zijn familie is verstoord, waardoor hij na zijn detentie mogelijk niet over huisvesting beschikt. Het is niet duidelijk waarom verdachte over een vuurwapen beschikte, hetgeen vraagtekens zet bij zijn sociale netwerk. Dit zijn mogelijk risicofactoren met betrekking tot de kans op recidive. Daarnaast constateert het NIFP dat er bij verdachte sprake is van emotieregulatie problematiek, wat een risicofactor is met betrekking tot het gebruik van geweld. Positief is dat verdachte tijdens zijn detentie zijn studie heeft opgepakt en voornemens is dat na zijn detentie voort te zetten. De reclassering acht interventies op het gebied van emotieregulatie, huisvesting en dagbesteding geïndiceerd. Volgens het NIFP kan bij verdachte het risico van overvragen bestaan, waarbij een coach/begeleider een signalerende rol kan hebben. Deze kan tevens ondersteunen bij praktische zaken. De risico’s op recidive, geweld en onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als gemiddeld. Trajecten bij de jeugdzorg zijn mislukt, daar verdachte te weinig medewerking verleende. De reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht en daarnaast dat verdachte een vijftal bijzondere voorwaarden krijgt opgelegd bij een voorwaardelijke straf, te weten: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan IPA (Intensieve Preventieve Aanpak) of IFA (Intensieve Forensische Aanpak).
De rechtbank constateert dat er sinds het uitbrengen van de rapportages een intake is geweest bij Multiplus zorg. Verdachte heeft nadien verklaard aan geen enkele voorwaarde te zullen meewerken. De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard alle mogelijke scenario’s aan strafoplegging met hem te hebben besproken en verdachte heeft tegen haar gezegd dat hij bij zijn beslissing blijft om niet mee te werken.
Hoewel verdachte niet langer wil meewerken aan bijzondere voorwaarden, ziet de rechtbank toch aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen zoals in de rapportages is geadviseerd. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verdachte positief reageert op de pedagogische beïnvloeding zoals geboden wordt binnen de JJI. Dat verdachte op dit moment niet meewerkt, laat – gezien de rapportages – onverlet dat er nog pedagogische beïnvloeding kan plaatsvinden. .
Anders dan de deskundigen hebben geadviseerd, zal de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen en geen deels voorwaardelijke vrijheidsstraf. De rechtbank acht dit niet zinvol, nu verdachte stellig heeft aangegeven niet mee te willen werken aan bijzondere voorwaarden. Hoewel daarmee een gedeelte van de gewenste pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden wegvalt, geldt dat verdachte het resterende deel van zijn onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zal uitzitten in een JJI, waar ook de gewenste pedagogische beïnvloeding plaatsvindt
Om de hoogte van de op te leggen straf te bepalen, zal de rechtbank in beginsel aansluiting zoeken bij de lokale oriëntatiepunten voor het bezit van vuurwapens in het jeugdstrafrecht. Dit oriëntatiepunt bedraagt een jeugddetentie van drie maanden. Zoals gezegd zal de rechtbank deze straf in sterke mate verhogen, omdat verdachte het vuurwapen niet alleen voorhanden heeft gehad, maar hier ook mee op de openbare weg heeft geschoten en zijn broer hiermee heeft bedreigd. Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van zeven maanden passend en geboden.