ECLI:NL:RBAMS:2022:3531

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
13/014234-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man tot jeugddetentie voor bedreiging en wapenbezit

Op 23 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een 19-jarige man veroordeeld tot 7 maanden jeugddetentie. De man werd beschuldigd van bedreiging van zijn broer en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 16 januari 2022, toen de verdachte zijn broer bedreigde met de dood en met een vuurwapen op diens auto schoot. Tijdens de rechtszitting op 9 juni 2022 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie stelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de bedreiging van zijn zus, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank volgde dit standpunt en sprak de verdachte vrij van feit 1, maar achtte de bedreiging van de broer en het wapenbezit wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat het schieten op de auto van de broer als een bedreiging moest worden gezien, ondanks dat de verdachte niet op de broer zelf had geschoten. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat het gebruik van een vuurwapen op de openbare weg een ernstig risico voor de maatschappij met zich meebracht. De verdachte had eerder al veroordelingen voor geweldsdelicten en de rechtbank vond het noodzakelijk om een passende straf op te leggen. De rechtbank besloot uiteindelijk tot een jeugddetentie van zeven maanden, waarbij de verdachte in een Jeugdzorginstelling zou verblijven, ondanks zijn weigering om mee te werken aan bijzondere voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/014234-22 (Promis)
Datum uitspraak: 23 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in de [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat hetgeen mr. S.C. van Bunnik, de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 16 januari 2022 heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: verbale bedreiging van zijn zus [naam zus] .
Feit 2: bedreiging van zijn broer [naam broer 1] , zowel verbaal als door het schieten op diens auto.
Feit 3: het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd. Het vermeende slachtoffer is de zus van verdachte. Zij heeft geen aangifte willen doen. Weliswaar heeft zij kort na het incident belastend verklaard over verdachte, maar uit die verklaring blijkt niet dat zij is gewezen op haar verschoningsrecht dat haar als familielid van verdachte toekomt. Die verklaring moet dan ook worden uitgesloten van het bewijs. De enige verklaring die dan overblijft waarin iets over het bedreigen van de zus wordt gezegd, is de verklaring van broer [naam broer 2] . Met maar één verklaring is er onvoldoende wettig bewijs in het dossier
De feiten 2 en 3 kunnen wel wettig en overtuigend worden bewezen. Beide broers van verdachte verklaren dat verdachte verbale bedreigingen heeft geuit en dat verdachte heeft geschoten op de auto van [naam broer 1] . Meerdere buurtbewoners hebben de schoten gehoord. Verdachte heeft zelf ook bekend dat hij op de auto heeft geschoten met een vuurwapen. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan zowel het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie als het bedreigen van zijn broer.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1, om dezelfde redenen die door de officier van justitie zijn genoemd. Van feit 2 dient verdachte partieel te worden vrijgesproken, voor zover het schieten op de auto betreft. Het schieten was niet gericht op broer [naam broer 1] en kan daarom geen onderdeel zijn van een bedreiging jegens hem. [naam broer 1] heeft het zelf ook niet als bedreigend ervaren, hij heeft op straat namelijk gezegd dat verdachte maar op de auto moest schieten, zodat het geweld in elk geval niet op hemzelf zou zijn gericht. Het schieten op de auto zou misschien een vernieling kunnen opleveren, maar er is enkel bedreiging ten laste gelegd. Die bedreiging kan wel bewezen worden verklaard, maar alleen het verbale deel. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feit 1: bedreiging van de zus van verdachte
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen wat onder feit 1 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Alleen broer [naam broer 2] en zus [naam zus] hebben verklaard over de bedreiging van [naam zus] . [naam zus] is echter niet gewezen op haar verschoningsrecht. Haar verklaring moet daarom worden uitgesloten van het bewijs. Met alleen de verklaring van [naam broer 2] is er onvoldoende bewijs dat verdachte [naam zus] heeft bedreigd op de ten laste gelegde datum. Overigens lijkt [naam zus] in haar verklaring niet concreet naar de dag van het incident te verwijzen. Zij lijkt juist te spreken over een bedreiging die mogelijk al eerder zou hebben plaatsgevonden, waardoor het mede om deze reden onduidelijk is of er op de ten laste gelegde datum een bedreiging richting [naam zus] is geuit.
4.3.2
Feit 2: bedreiging van de broer van verdachte
De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Uit de verklaringen van de broers van verdachte blijkt dat verdachte verbale bedreigingen heeft geuit richting zijn broer [naam broer 1] en tevens dat verdachte een vuurwapen heeft gebruikt om op de auto van [naam broer 1] te schieten. Het schieten heeft verdachte bekend.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, beschouwt de rechtbank het schieten op de auto wel als onderdeel van de bedreiging. Het schieten op iemands auto kan naar algemene ervaringsregels immers worden beschouwd als zeer bedreigend, zeker wanneer dit wordt gezien in combinatie met de verbale bedreigingen die tegen het leven van [naam broer 1] waren gericht. Hoewel er kennelijk bewust op de auto van [naam broer 1] is geschoten en niet op [naam broer 1] zelf, kan het schieten worden gezien als manier om de mondelinge bedreigingen extra kracht bij te zetten. Verdachte toonde hiermee immers aan dat hij een vuurwapen had en dat hij ook in staat was om dit wapen te gebruiken. Het schieten op de auto zal dan ook niet uit de bewezenverklaring worden weggestreept.
4.3.3
Feit 3: het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het feit dat DNA-materiaal van verdachte op het in beslag genomen vuurwapen is aangetroffen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte dit vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Op de plaats delict zijn verder drie kogels en drie hulzen aangetroffen. Uit het rapport van het NFI van 27 mei 2022 volgt dat de uiterlijke kenmerken van de kogels het best passen bij het kaliber 9 mm Browning Kort. Mede gelet op de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris dat hij na het schieten de slee drie keer naar achteren heeft gehaald, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 2:
op 16 januari 2022 te Amsterdam zijn broer [naam broer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam broer 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je doodschieten!" en "Ik schiet je dood" en "Kom naar huis, ik ga je daar doodschieten" en "Ik ga op je schieten" en vervolgens driemaal met een met bijpassende munitie doorgeladen pistool (merk: Zoraki, type 2918-TD) op de auto van die [naam broer 1] (merk: Seat, type Ibiza, kenteken: [kenteken] ) te schieten.
ten aanzien van feit 3:
op 16 januari 2022 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki, type 2918-TD, kaliber .9mm (.380 Auto), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en drie patronen bijpassende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, van het kaliber .9 mm (.380 Auto), voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarbij verzocht volwassenenstrafrecht toe te passen en gewezen op het feit dat verdacht na een intake bij Multiplus zorg heeft aangegeven nergens meer aan mee te willen werken. Dit lijkt een weloverwogen keuze van verdachte te zijn geweest. Pedagogische beïnvloeding binnen het jeugdstrafrecht is niet passend bij een verdachte die niet wil meewerken.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen, hoewel verdachte zijn medewerking aan bijzondere voorwaarden weigert. Er kan ook een straf volgens het jeugdstrafrecht maar zonder bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Op die manier kan verdachte een eventuele jeugddetentie uitzitten in een JJI, waar nog wel pedagogische beïnvloeding plaatsvindt en waar hij rust, ritme en regelmaat heeft. Binnen een reguliere PI ontstaat er een groot risico dat verdachte negatief wordt beïnvloed. Daarnaast heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om de op te leggen straf in elk geval lager te laten uitvallen dan door de officier van justitie is gevorderd, gelet op eerdere uitspraken in enigszins vergelijkbare zaken.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. De bedreiging beperkt zich niet enkel tot verbale uitingen jegens zijn broer [naam broer 1] , maar ziet ook op het beschieten van de auto van zijn broer. Nog los van het feit dat vuurwapens in het algemeen al een ontoelaatbaar risico voor de maatschappij vormen, heeft verdachte het vuurwapen in deze zaak ook daadwerkelijk gebruikt. Hoewel hij niet gericht op een persoon heeft geschoten en juist op iets anders heeft gericht, blijft het risico dat de kogels afketsen en alsnog een persoon of een omliggende woning treffen, onverkort aanwezig. Het schietincident heeft bovendien plaatsgevonden op de openbare weg en op klaarlichte dag. Daardoor bestond ook het risico dat een willekeurige voorbijganger of buurtbewoner zou worden geraakt. Dit is onaanvaardbaar. Het schietincident moet angstig zijn geweest voor omwonenden en draagt bij aan een gevoel van onveiligheid. De rechtbank beschouwt het gebruik van het vuurwapen onder deze omstandigheden dan ook als een sterk strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 maart 2022. Hieruit komen twee eerdere veroordelingen voor geweldsfeiten naar voren. Deze veroordelingen zijn bovendien nog relatief recent. Ook dat is een strafverzwarende factor.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportages die over verdachte zijn opgemaakt in het kader van deze strafzaak. Uit het psychologisch rapport d.d. 16 maart 2022 opgemaakt door K. Oostra, GZ-psycholoog, blijkt onder meer het volgende:
Verdachte heeft aan het onderzoek meegewerkt. Op basis van het onderzoek kan gesteld worden dat er geen sprake is van een psychische stoornis of verstandelijke handicap bij verdachte. Ook ten tijde van het ten laste gelegde – indien bewezen geacht – was hiervan geen sprake. Wel was er sprake van een leer- of onderwijsprobleem, aangezien er een disharmonisch profiel is met achterblijvende perceptuele capaciteiten en een gestagneerde schoolgang. Daarnaast wordt de persoonlijkheidsontwikkeling als bedreigd aangemerkt, met antisociale trekken.
In het algemeen kan gesteld worden dat verdachte samenhangend met de beperkte perceptuele capaciteiten o.a. moeite heeft met het doorzien van situaties en oorzaak-gevolg relaties. Er is echter geen sprake van een psychische stoornis of verstandelijke handicap van waaruit de gedragskeuzen voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde zouden zijn beperkt. Onderzoeker komt dan ook tot het advies om de ten laste gelegde feiten (voor zover en mits bewezen verklaard) volledig aan verdachte toe te rekenen.
Op basis van de wegingslijst adolescentenstrafrecht komen indicaties naar voren voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht. Verdachte beschikt over zwakke perceptuele capaciteiten en heeft hiermee samenhangend enige moeite de risico’s van zijn handelen in te schatten. Verdachte reageert positief op de pedagogische beïnvloeding zoals geboden wordt binnen de JJI en een pedagogische aanpak wordt als mogelijk geacht. Verwachting is dat een groepsgericht leefklimaat een positieve invloed heeft op verdachte en continuering van scholing is noodzakelijk. Er worden geen duidelijke contra-indicaties gezien en al met al is onderzoeker van mening dat er voldoende argumenten naar voren komen om tot het advies te komen het minderjarigen strafrecht toe te passen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland van 6 april 2022, opgemaakt door J. Boonk. Hieruit blijkt onder meer het volgende:
Er is geen sprake van een delictpatroon, al is bij de vorige delicten en de huidige verdenking wel sprake van een agressiepatroon. Verdachte beschikt niet over een dagbesteding en ook niet over een kwalificatie voor de arbeidsmarkt. De relatie met zijn familie is verstoord, waardoor hij na zijn detentie mogelijk niet over huisvesting beschikt. Het is niet duidelijk waarom verdachte over een vuurwapen beschikte, hetgeen vraagtekens zet bij zijn sociale netwerk. Dit zijn mogelijk risicofactoren met betrekking tot de kans op recidive. Daarnaast constateert het NIFP dat er bij verdachte sprake is van emotieregulatie problematiek, wat een risicofactor is met betrekking tot het gebruik van geweld. Positief is dat verdachte tijdens zijn detentie zijn studie heeft opgepakt en voornemens is dat na zijn detentie voort te zetten. De reclassering acht interventies op het gebied van emotieregulatie, huisvesting en dagbesteding geïndiceerd. Volgens het NIFP kan bij verdachte het risico van overvragen bestaan, waarbij een coach/begeleider een signalerende rol kan hebben. Deze kan tevens ondersteunen bij praktische zaken. De risico’s op recidive, geweld en onttrekken aan voorwaarden worden ingeschat als gemiddeld. Trajecten bij de jeugdzorg zijn mislukt, daar verdachte te weinig medewerking verleende. De reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht en daarnaast dat verdachte een vijftal bijzondere voorwaarden krijgt opgelegd bij een voorwaardelijke straf, te weten: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan dagbesteding en meewerken aan IPA (Intensieve Preventieve Aanpak) of IFA (Intensieve Forensische Aanpak).
De rechtbank constateert dat er sinds het uitbrengen van de rapportages een intake is geweest bij Multiplus zorg. Verdachte heeft nadien verklaard aan geen enkele voorwaarde te zullen meewerken. De raadsvrouw van verdachte heeft verklaard alle mogelijke scenario’s aan strafoplegging met hem te hebben besproken en verdachte heeft tegen haar gezegd dat hij bij zijn beslissing blijft om niet mee te werken.
Hoewel verdachte niet langer wil meewerken aan bijzondere voorwaarden, ziet de rechtbank toch aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen zoals in de rapportages is geadviseerd. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verdachte positief reageert op de pedagogische beïnvloeding zoals geboden wordt binnen de JJI. Dat verdachte op dit moment niet meewerkt, laat – gezien de rapportages – onverlet dat er nog pedagogische beïnvloeding kan plaatsvinden. .
Anders dan de deskundigen hebben geadviseerd, zal de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opleggen en geen deels voorwaardelijke vrijheidsstraf. De rechtbank acht dit niet zinvol, nu verdachte stellig heeft aangegeven niet mee te willen werken aan bijzondere voorwaarden. Hoewel daarmee een gedeelte van de gewenste pedagogische beïnvloedingsmogelijkheden wegvalt, geldt dat verdachte het resterende deel van zijn onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zal uitzitten in een JJI, waar ook de gewenste pedagogische beïnvloeding plaatsvindt
Om de hoogte van de op te leggen straf te bepalen, zal de rechtbank in beginsel aansluiting zoeken bij de lokale oriëntatiepunten voor het bezit van vuurwapens in het jeugdstrafrecht. Dit oriëntatiepunt bedraagt een jeugddetentie van drie maanden. Zoals gezegd zal de rechtbank deze straf in sterke mate verhogen, omdat verdachte het vuurwapen niet alleen voorhanden heeft gehad, maar hier ook mee op de openbare weg heeft geschoten en zijn broer hiermee heeft bedreigd. Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van zeven maanden passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • Vier projectielen, op de beslaglijst genoemd onder de goednummers 1 tot en met 4;
  • Een pistool, op de beslaglijst genoemd onder goednummer 5;
  • Drie hulzen, op de beslaglijst genoemd onder de goednummers 6 tot en met 8.
De exacte goederen met bijbehorende goednummers zijn opgenomen in een beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Nu met betrekking tot deze voorwerpen de onder 2 en 3 bewezen geachte feiten zijn begaan en de voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden zij onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 77c, 77i en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen, genoemd onder de nummers 1 tot en met 8 op de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juni 2022.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.