ECLI:NL:RBAMS:2022:350

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
C/13/710667 / FA RK 21-7637
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging gezag en stopzetten omgang wegens stalkingsgedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vader en de moeder van de minderjarige [minderjarige]. De vader verzocht om een regeling voor de uitoefening van het ouderlijk gezag en om een zorgregeling voor de omgang met zijn dochter. De moeder verzocht om de zorgregeling te schorsen en om het eenhoofdig gezag over de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders een complexe en problematische relatie hebben, waarbij de vader in het verleden is veroordeeld voor stalking en belaging van de moeder. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de omgang tussen de vader en de minderjarige op dit moment een te groot risico vormt voor de ontwikkeling van het kind, gezien het grensoverschrijdende gedrag van de vader. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vader tot vaststelling van de zorgregeling afgewezen en het verzoek van de moeder tot schorsing van de zorgregeling voor de duur van één jaar toegewezen. Tevens is het gezamenlijk gezag beëindigd en is de moeder belast met het eenhoofdig gezag. De informatieplicht van de moeder jegens de vader is terzijde gesteld, gezien de onveilige situatie voor de moeder en de minderjarige. De rechtbank heeft benadrukt dat de afwijzing van het verzoek tot omgang tijdelijk is en dat de vader in de toekomst opnieuw een verzoek kan indienen bij wijziging van omstandigheden.

Uitspraak

Beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
Zaaknummer / rekestnummers: C/13/710903 / FA RK 21-7760 (provisionele voorziening)
C/13/710667 / FA RK 21-7637 (bodem)
Beschikking van 2 februari 2022
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. S.F. Yap te Amsterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.
Als informant is aangemerkt:
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen JBRA.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de vader, ingekomen op 7 december 2021;
  • het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening van de vader, ingekomen op 10 december 2021;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de moeder, ingekomen op 17 januari 2022;
  • een F9-formulier met bijlagen van de kant van de vader van 17 januari 2022;
  • een brief met bijlagen van de kant van de moeder van 18 januari 2022;
  • een verweerschrift van de kant van de vader, op het zelfstandig verzoek van de moeder, ingekomen op 18 januari 2022.
1.2.
De provisionele voorziening en de bodemzaak zijn gelijktijdig behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren op 19 januari 2022. Verschenen zijn: partijen en hun advocaten, mevrouw [naam 1] namens de Raad en mevrouw [naam 2] namens JBRA. Beide advocaten hebben een pleitnotitie overgelegd.
1.3.
De minderjarige [minderjarige] is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. Van deze gelegenheid heeft de minderjarige geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 15 oktober 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 7 maart 2018 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen zijn in 2017 uit elkaar gegaan.
2.2.
Uit het huwelijk is geboren:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012.
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit. De minderjarige verblijft sinds het uiteengaan van partijen bij de moeder.
2.4.
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2018 is de vader veroordeeld tot een taakstaf voor de duur van 120 uur, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar voor stalking/belaging van de moeder. Daarbij is als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de vader gedurende twee jaar geen contact mag opnemen met de moeder en zich niet mag bevinden in de straat waar zij woont.
2.5.
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Bij arrest van het hof Amsterdam van 9 april 2019 is voormeld vonnis vernietigd en is de vader veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaar voor belaging van de moeder.
2.6.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2018 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van JBRA, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd, laatstelijk tot 2 februari 2021.
2.7.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2019 is bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft alsmede dat JBRA de vorm en frequentie van het contact tussen [minderjarige] en haar vader dient te bepalen.
2.8.
Bij kortgeding vonnis van 7 februari 2019 is de vader een gebieds- en contactverbod met de moeder opgelegd voor de duur van een jaar.
2.9.
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis. Bij arrest van het hof Amsterdam van 9 juli 2019 is bepaald dat het gebieds- en contactverbod geldt tot 1 november 2019 met daaraan gekoppeld een dwangsom.
2.10.
Vanaf medio 2019 hebben de ouders een traject bij [naam traject 1] doorlopen uitgemond in een advies van 12 december 2019, waarbij voor de ouders werkafspraken zijn opgesteld en is geadviseerd als er escalaties blijven ontstaan om het traject [naam traject 2] te volgen. Verder wordt geadviseerd tot zakelijk ouderschap met minimaal contact tussen de beide ouders.
2.11.
Sinds april 2021 heeft de vader, na een incident tussen de vader en de moeder in aanwezigheid van [minderjarige] , geen contact meer met [minderjarige] .
2.12.
Bij gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast van 2 en 22 mei 2021 is de vader opnieuw een gebieds- en contact verbod opgelegd voor de duur van respectievelijk 14 en 83 dagen en dat hij zich moet laten begeleiden door de reclassering/hulpverlening.
2.13.
Bij bevel van 11 juni 2021 is de bewaring (na een eerdere aanhouding van vader) van vader bevolen, onder gelijktijdige schorsing van dat bevel, met daaraan verbonden meerdere voorwaarden, waaronder een gebieds- en contactverbod jegens moeder en dat de vader zich moet aanmelden bij de Waag of een soortgelijke hulpverlener voor behandeling.
2.14.
De vader heeft zich ter naleving van de schorsingsvoorwaarden in juni 2021 aangemeld bij de reclassering en in juli 2021 bij de Waag.
2.15.
Veilig Thuis heeft medio juni 2021 opdracht aan JBRA gegeven om de veiligheids- omstandigheden in kaart te brengen en te onderzoeken wat er nodig is om de veiligheid te waarborgen en voorts advies uit te brengen over eventuele hulpverlening en wat nodig is om het contact tussen [minderjarige] en haar vader te herstellen en de omgang voort te zetten.
2.16.
Op 29 september 2021 is er begeleide omgang geweest tussen de vader en [minderjarige] .
2.17.
Naar aanleiding van de begeleide omgang en na overleg met [naam traject 1] heeft JBRA op 18 oktober 2021 de ouders geadviseerd om de omgang tussen de vader en [minderjarige] direct na de herfstvakantie volgens de oude omgangsafspraken te herstarten. Te weten in de oneven weken van woensdagmiddag uit school tot donderdagmiddag naar school, en in de even weken van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school.
2.18.
Bij beslissing van de rechter-commissaris van 22 november 2021 is het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis gewijzigd in die zin dat het contact- en gebiedsverbod in stand blijven maar het gebiedsverbod wordt aangepast met het oog op het beroep van de vader als taxichauffeur.

3.De verzoeken van de vader

3.1.
De vader verzoekt in de hoofdzaak een regeling vast te stellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag met betrekking tot de toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken en wel in die zin dat wordt bepaald dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven in de oneven weken van woensdag uit school tot donderdag 19.00 uur en in de even weken van vrijdag uit school tot maandag naar school, een verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte en voorts dat [minderjarige] jaarlijks één kerstdag en één paasdag bij iedere ouder zal doorbrengen alsmede dat [minderjarige] Oud en Nieuw het ene jaar bij de ene ouder en het andere jaar bij de andere ouder zal doorbrengen.
Daarnaast verzoekt de vader de overige regelingen en afspraken vast te stellen, zoals besproken bij [naam traject 1] en opgenomen in het ouderschapsplan van 12 december 2019 onder “Werkafspraken”.
3.2.
De vader verzoekt voorts bij wijze van provisionele vordering dat er op korte termijn een voorlopige zorgregeling zal worden bepaald voor de duur van het geding, te weten dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven in de oneven weken van woensdag uit school tot donderdag naar school en in de even weken van vrijdag uit school tot maandag naar school, alsmede dat [minderjarige] één kerstdag en Oud en Nieuw bij de vader zal doorbrengen en één paasdag en één pinksterdag.

4.Het verweer tevens zelfstandig verzoek van de moeder

4.1.
De moeder verzoekt de rechtbank de verzoeken van de vader af te wijzen.
4.2.
Bij wege van zelfstandig verzoek, verzoekt zij:
Primair:
- de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] te schorsen voor de duur van één jaar;
Subsidiair
- een zorgregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en haar vader van eenmaal in de twee weken gedurende twee uur, begeleid;
En (
zo begrijpt de rechtbank:)
- de moeder te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
4.3.
De vader heeft zich tegen de zelfstandige verzoeken van de moeder verweert en de rechtbank verzocht de verzoeken af te wijzen.

5.De standpunten

5.1.
Door en namens de vader zijn de verzoeken gehandhaafd onder verwijzing naar de inleidende verzoekschriften met bijlagen en de aanvullende stukken. De vader voert aan dat de eerder door [naam traject 1] geadviseerde omgangsregeling goed gelopen heeft van november 2019 tot april 2021, waarbij er sprake was van een bepaalde amicaliteit tussen de ouders, iets wat de moeder nu bestrijdt. In april 2021 is er tussen de ouders onenigheid ontstaan en op 21 april 2021 is er een incident aan de deur geweest bij de moeder, waar de vader nu veel spijt van heeft. De moeder heeft naar aanleiding van dit incident de politie gebeld en aangifte gedaan. Ook is een melding gedaan bij Veilig Thuis. Daarna is de omgang gestopt. De vader geeft aan dat hij [minderjarige] mist en graag weer contact met haar zou willen hebben. JBRA heeft bij de begeleide omgang in september 2021 gezien dat de vader een liefdevolle vader is, en in oktober 2021 geadviseerd de omgangsregeling zoals eerder vastgelegd in het ouderschapsplan na de herfstvakantie weer te hervatten. Dit is nooit gebeurd omdat de moeder weigert hieraan uitvoering te geven. De vader stelt dat het gezin gebaat is bij duidelijke afspraken zoals die indertijd bij [naam traject 1] zijn gemaakt en dat de omgangsregeling moet worden hervat. Door de moeder wordt steeds teruggegrepen naar tal van gebeurtenissen en incidenten die in het verleden, van vóór november 2019, hebben plaatsgevonden, welke gebeurtenissen uitgebreid behandeld zijn in eerdere procedures en waarvoor de vader zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. De vader heeft zich gemeld bij de reclassering en heeft recent een intake gehad bij de Waag, waar hij verder behandeld zal worden.
5.2.
De vader geeft desgevraagd aan dat hij weet dat de affectieve relatie tussen hem en de moeder is geëindigd vanaf het moment dat deze werd beëindigd. Hij houdt zich aan het contactverbod met de moeder. Desgevraagd geeft de vader aan dat het klopt dat hij eerder behandeling heeft gehad bij de Waag in 2017, maar dat hij daarvan niet heeft kunnen profiteren vanwege de toenmalige omstandigheden. Hij was destijds volop bezig met de echtscheidingsstrijd met de moeder en had geen uitzicht op contact met [minderjarige] . Door de boosheid en het verdriet en mede omdat hij nog in een ontkennende fase zat dat de relatie met de moeder daadwerkelijk was verbroken, heeft hij zich niet voldoende kunnen openstellen voor de behandeling. Verder geeft de vader aan dat hij de moeder zoveel appberichten heeft gestuurd uit frustratie en boosheid omdat hij [minderjarige] niet kan zien. Daarvoor wil hij de moeder zijn excuses aanbieden. Naar aanleiding van het incident in juni 2021, waarbij hij [minderjarige] – die met de moeder op weg naar school was – een knuffel heeft gegeven terwijl hem door Veilig Thuis was gevraagd afstand te houden totdat onderzoek was gedaan, geeft de vader aan dat hij [minderjarige] miste, toevallig in de straat reed met zijn taxi, en dat hij het incident betreurt. In het belang van [minderjarige] moet de omgangsregeling worden hervat. De omgang is steeds goed geweest en [minderjarige] is trots op haar vader. Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van het gezag geeft de vader aan dat gezamenlijk gezag nooit een probleem is geweest, hij altijd meewerkt en er geen sprake is van contra-indicaties. Ten aanzien van een eventueel verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling, verklaart de vader dat hij daarmee akkoord kan gaan als de moeder niet vrijwillig aan het hervatten van de omgangsregeling mee wil werken.
5.3.
Door en namens de moeder is verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen. De moeder handhaaft haar verzoek om met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te worden belast. De situatie waarin de vader moeder stalkt, bedreigd en lastig valt, en waar [minderjarige] getuige van is, duurt nu al vier jaar. Daarnaast is sprake van huiselijk geweld tegen de moeder, ook in het bijzijn van [minderjarige] . Zo zijn er duizenden appberichten van de vader aan de moeder (11.000 in de meest recente contactperiode van anderhalf jaar), filmpjes, geluidsopnamen en ongevraagde cadeaus waaruit blijkt dat de vader de moeder niet met rust laat, haar continue lastig valt en haar bedreigt. [minderjarige] krijgt dit mee en dit heeft effect op haar. De moeder en ook [minderjarige] moeten bescherming en rust krijgen en het is – blijkens het Verdrag van Istanbul – de plicht van de overheid om in een dergelijke situatie daarin te voorzien. De vader toont geen enkel inzicht in de problematiek of hetgeen zich in de afgelopen jaren heeft voorgedaan. Hij toont zich niet leerbaar. De moeder heeft vader herhaaldelijk gevraagd te stoppen. Hij is eerder veroordeeld voor belaging en er loopt momenteel nog een strafzaak voor belaging. De vader heeft al meerdere contact- en gebiedsverboden gehad. Ook de hulpverlening van JBRA heeft er niet toe kunnen leiden dat de vader stopt met de bedreigingen en zijn overlast gevende stalk-gedrag. De moeder voert aan dat onder deze omstandigheden omgang en gezamenlijk gezag niet mogelijk is. De moeder begrijpt dat er op enig moment omgang moet komen, maar niet eerder dan dat de vader zichzelf heeft laten onderzoeken en behandeling heeft gehad voor zijn psychische problematiek. Contact met de vader betekent op dit moment dreiging. De omgang moet voor nu ontzegd worden. [minderjarige] zit klem tussen de ouders, ook nu de vader de neiging heeft om [minderjarige] te gebruiken om contact met de moeder te blijven houden. De communicatie is ernstig verstoord en de moeder zal telkens bij beslissingen over [minderjarige] worden blootgesteld aan het dwingende en dreigende gedrag van de vader. De moeder wil beslissingen over [minderjarige] kunnen nemen zonder dat daarvoor instemming van de vader noodzakelijk is. Om dezelfde redenen moet de informatieplicht ook terzijde worden gesteld.
5.4.
Desgevraagd geeft de moeder aan dat zij elke dag probeert [minderjarige] buiten het conflict te houden. [minderjarige] vraagt soms wel naar haar vader en mist hem soms, maar zij is ook bang en vindt de situatie spannend. Ze heeft nu rust gevonden en geeft aan dat zij blij is met het hoe het nu is. De moeder wil [minderjarige] beschermen en haar een zorgeloos leven bieden. De moeder benadrukt dat zij zich machteloos voelt richting de vader, nu hij haar nog altijd lastig blijft vallen en bedreigen. De moeder heeft hulp gezocht voor haarzelf en [minderjarige] gaat weer beginnen met creatieve therapie. Voor wat betreft JBRA, geeft de moeder aan daar geen vertrouwen meer in te hebben. Zij voelt zich niet door hen gehoord en gesteund. Een ondertoezichtstelling ziet de moeder niet zitten, maar als het zover komt, dan verzoekt de moeder de uitvoering daarvan te laten uitvoeren door een andere instantie dan JBRA.
5.5.
Door JBRA is aangevoerd dat de ouders een lange geschiedenis met elkaar hebben waar ieder zijn eigen aandeel in heeft. Naar aanleiding van het begeleide omgangsmoment afgelopen september heeft JBRA de omgang als veilig ingeschat. Ook [naam traject 1] heeft aangegeven dat het contact tussen de vader en [minderjarige] positief is en er geen zorgen zijn. [minderjarige] is gebaat bij rust, voorspelbaarheid en structuur en een duidelijke omgangsregeling. JBRA adviseert om de oude omgangsafspraken te herstarten, waarbij het goed zou zijn als contact tussen de ouders wordt vermeden. Op dit moment is JBRA in het vrijwillig kader betrokken en gaat de vader in behandeling bij de Waag. Het is niet in het belang van [minderjarige] de omgang nog langer uit te stellen. Ook is het teruggaan naar begeleide omgang niet nodig omdat tijdens het begeleid omgangsmoment in september is gezien dat het contact tussen de vader en [minderjarige] goed verloopt. Desgevraagd verklaart JBRA dat het getoonde gedrag ten tijde van het incident door vader ernstig is, maar JBRA en de reclassering betrokken zijn, als het toch mis mocht gaan. Ten aanzien van de foto’s op WhatsApp die de vader naar de moeder heeft gestuurd van zijn geslachtsdeel, terwijl [minderjarige] slapend naast hem ligt, geeft JBRA aan dat dit ernstig is, maar dat JBRA daarover in gesprek is gegaan met de vader.
5.6.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat er sprake is van een zorgelijke en complexe situatie. Gekeken moet worden wat in het belang van [minderjarige] is. De Raad heeft eerder onderzoek gedaan, er is een ondertoezichtstelling geweest en er zijn diverse hulpverlenings- trajecten ingezet, waaronder het traject bij [naam traject 1] dat positief is afgesloten. De omgangsafspraken lijken tot 21 april 2021 goed te zijn verlopen en ook het contact tussen de vader en [minderjarige] is als veilig beoordeeld. Naar aanleiding van het incident in april 2021 is het traject bij de Waag ingezet en zijn er voorwaarden en stappen gezet om nieuwe incidenten te voorkomen. De vader geeft aan bereid te zijn mee te werken met de hulpverlening en met JBRA. De Raad adviseert om opnieuw te kijken of de oude omgangsregeling kan worden opgestart. Daarbij zou het uitgangspunt moeten zijn dat er contact komt tussen de vader en [minderjarige] . De vraag is hoe dit verder vorm gegeven moet worden en of JBRA daarin voldoende kan bieden in het vrijwillig kader. Anders zal de Raad moeten kijken of een nieuwe ondertoezichtstelling nodig is. Gekeken kan dan worden of een andere instantie dan JBRA de uitvoering van de ondertoezichtstelling op zich kan nemen.

6.De beoordeling

De bodemzaak (C/13/710667 / FA RK 21-7637)
Omgang
6.1.
Ten aanzien van het verzoek van de vader aangaande de zorgregeling en het zelfstandige verzoek van de moeder aangaande de schorsing van de zorgregeling, overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 1:253a, tweede lid, sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) verklaart artikel 1:377a, derde lid, van het BW van overeenkomstige toepassing. Dit artikel bepaalt dat een rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien – onder andere – omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat omgang tussen een ouder en kind in beginsel geacht wordt in het belang van het kind te zijn. Dat is in dit geval echter anders. Partijen hebben een lange geschiedenis, waarbij sprake is geweest en weer lijkt te zijn van ernstig stalkings-gedrag van de vader richting de moeder. Vader is hiervoor veroordeeld in 2019, heeft meerdere contact- en gebiedsverboden gehad en desondanks lukt het de vader niet voldoende afstand te nemen van de moeder en zich alleen te concentreren op zijn relatie met [minderjarige] . Uit de vele (duizenden) WhatsAppberichten, de geluidsopnamen van telefoongesprekken van de vader naar de moeder en de gemaakte deurbel cameraopnamen van de periode vlak voor het incident van april 2021 blijkt de vader nog altijd bedreigend, agressief en intimiderend richting de moeder. Ook in het bijzijn van [minderjarige] . Zo is op één van die opnamen te zien en te horen dat [minderjarige] getuige is van het (verbale) geweld en vreemde gedrag van haar vader richting de moeder en dat zij bang is. Op een andere opname (van een telefoongesprek) is agressief taalgebruik van de vader richting de moeder te horen, terwijl [minderjarige] (hoorbaar) bij de vader in de auto zit. Ook heeft de vader via een WhatsAppbericht een foto van zijn ontblote geslachtsdeel aan de moeder gestuurd terwijl [minderjarige] naast hem lag te slapen, wat de rechtbank zeer zorgelijk vindt. Verder blijkt uit de inhoud van de stroom aan berichten van de vader richting de moeder niet dat de vader er vrede mee heeft dat zijn relatie met de moeder is geëindigd of dat sprake is van een normale communicatie of samenwerking tussen ex-partners ten behoeve van een kind. Het is duidelijk dat de vader kan geen weerstand bieden aan de drang om, met het voorbijgaan aan het belang van [minderjarige] , zijn eigen behoeften te volgen. Zo blijkt bijvoorbeeld ook uit het feit dat de vader – ondanks het verzoek van Veilig Thuis om afstand te houden – toch zijn auto uitstapt om [minderjarige] een knuffel te geven, omdat hij haar mist. Dit gedrag kan daarbij niet, anders dan de vader meent, los worden gezien van zijn eerdere vergelijkbare gedrag en lijkt juist tot een patroon te verworden. Ondanks dat de vader aangeeft afstand te hebben genomen van de moeder en aan zichzelf te willen werken, heeft de rechtbank er op dit moment geen vertrouwen in dat het gedrag van de vader zal veranderen als de vader niet eerst daadwerkelijk aan zichzelf gaat werken en tot probleeminzicht komt. Immers, een eerdere behandeling van de vader bij de Waag heeft niet tot een verandering geleid in zijn gedrag.
6.3.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het grensoverschrijdende en bedreigende gedrag van de vader zorgt voor structurele onveiligheid en voor stress en angst bij de moeder en ook – zowel direct nu zij getuige is van het gedrag van de vader, als indirect via de moeder – bij [minderjarige] . De rechtbank is, anders dan de Raad en JBRA, van oordeel dat het hervatten van de omgang tussen de vader en [minderjarige] op dit moment een te groot risico vormt op nog meer spanning en daardoor schade bij [minderjarige] en daarmee ernstig nadeel oplevert voor haar ontwikkeling. Het is op dit moment van belang dat zowel de moeder als [minderjarige] rust krijgen en de gebeurtenissen kunnen verwerken en dat de vader aan zichzelf gaat werken. Daarvoor is belangrijk dat de vader afstand kan nemen van de situatie, zonder verwachtingen van anderen te hebben en zonder angst niet aan de verwachtingen van anderen te kunnen voldoen. De vader zal moeten laten zien dat hij anders in de relatie met de moeder kan staan.
6.4.
Het verzoek van de vader tot vaststelling van de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] zal dan ook worden afgewezen, nu dit op dit moment niet in het belang van [minderjarige] moet worden geacht en ernstig nadeel oplevert voor haar ontwikkeling. Het verzoek van de moeder tot schorsing van de zorgregeling voor de duur van één jaar zal worden toegewezen.
6.5.
Tot slot wijst de rechtbank partijen erop dat elke afwijzing van een verzoek tot omgang van tijdelijke aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar zich opnieuw tot de rechter kan wenden om een omgangsregeling te laten vaststellen.
Gezag
6.6.
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
6.7.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarige niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
6.8.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het gestelde en de inhoud van de overgelegde stukken de uitoefening van het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] niet langer haalbaar is.
Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de omgang en dan met name onder rechtsoverweging 6.2. en 6.3. is overwogen, stelt de rechtbank vast dat de communicatie en samenwerking tussen de moeder en de vader al enige tijd ernstig is verstoord. Dat de vader altijd zou meewerken, betekent – anders dan de vader meent – niet dat er geen sprake is van contra-indicaties voor gezamenlijk gezag. Juist de (onophoudelijke en bedreigende) communicatie van de vader naar de moeder zorgt voor stress en angst bij de moeder en bij [minderjarige] , waarvoor zij therapie nodig hebben, terwijl gezamenlijk gezag met zich brengt dat de moeder telkens die communicatie met de vader moet opzoeken. Normaal overleg tussen de vader en de moeder is niet mogelijk, elk contact met de vader kan het stalkings-gedrag van de vader voeden en is daarmee bedreigend voor de moeder en boezemt haar angst in. Voldoende aannemelijk is dat het slechte, zeer verstoorde contact tussen de ouders gezamenlijke gezagsuitoefening feitelijk onmogelijk maakt en dat de moeder daardoor in de praktijk hinder ondervindt omdat zij hierdoor geen snelle en voor [minderjarige] noodzakelijke beslissingen kan nemen, waarvoor de toestemming van vader nodig is. Daarbij zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat de ouders in de nabije toekomst wel op een goede manier en op ouderniveau met elkaar kunnen overleggen over [minderjarige] . Eerder ingezette hulpverleningstrajecten om de communicatie en samenwerking tussen de ouders te verbeteren hebben niet tot het beoogde resultaat geleid. Vader is immers eerder behandeld bij de Waag maar dit heeft zijn gedrag ten aanzien van de moeder tot op heden niet veranderd.
6.9.
Gelet op vorenstaande zal de moeder worden belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
Informatieplicht
6.10.
Ingevolge 1:377b, eerste lid, van het BW heeft de gezagsouder een wettelijke informatieplicht tegenover de andere ouder met betrekking tot gewichtige aangelegenheden die de persoon en het vermogen van het kind aangaan en heeft de andere ouder het recht om te worden geïnformeerd over zijn kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan de rechter op verzoek van de gezagsouder dan wel ambsthalve de wettelijke informatieplicht buiten toepassing verklaren als het belang van het kind dat vereist.
6.11.
De rechtbank is zich er bewust van dat wanneer er geen omgangscontacten zijn tussen een ouder en het kind, de informatieplicht een belangrijk middel voor een ouder is om geïnformeerd te blijven over het kind. De vader heeft dus in beginsel belang bij het geïnformeerd te worden over [minderjarige] . De rechtbank is echter gebleken dat het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet. De moeder verplichten tot het verstrekken van informatie over [minderjarige] aan de vader zal er enerzijds voor zorgen dat de stress en angst bij de moeder aanhoudt en behelst anderzijds het risico dat de vader zijn gedrag voortzet met alle directe en indirecte schade voor de geestelijke ontwikkeling van [minderjarige] van dien. Gelet daarop zal de rechtbank de genoemde wettelijke informatieplicht – ambtshalve – terzijde stellen.
Provisionele voorziening (C/13/710903 / FA RK 21-7760)
6.12.
Nu bij deze beschikking een einduitspraak in de bodemzaak wordt gegeven, heeft de vader geen belang meer bij een beslissing op de verzochte voorlopige voorziening. Dit verzoek zal reeds daarom worden afgewezen.

7.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/710667 / FA RK 21-7637:
- beëindigt het gezamenlijk ouderlijk gezag van de vader en de moeder en belast de moeder voortaan
met de uitoefening van het gezag over het minderjarige kind van partijen:
o [minderjarige],
o geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2012,
voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
- ontzegt de vader het recht op omgang met [minderjarige] voor de duur van een jaar;
- verklaart de wettelijke informatieplicht van de moeder buiten toepassing;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte;
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/710903 / FA RK 21-7760:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. A.S. Dogan, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, op 2 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).