ECLI:NL:RBAMS:2022:35

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
13/325610-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting en aanranding met geweld in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en aanranding. De verdachte heeft zich gedurende een maand meermalen schuldig gemaakt aan aanranding van de aangeefster, en op 13 september 2020 heeft hij haar verkracht. De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, mede op basis van getuigenverklaringen en bewijsstukken, waaronder een geluidsfragment waarin de verdachte zijn excuses aanbiedt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door geweld en andere feitelijkheden de aangeefster heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, toegewezen tot een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de machtspositie van de verdachte ten opzichte van de aangeefster meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/325610-20
Datum uitspraak: 4 januari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Hoekstra en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte, mr. S.W. Kuijpers naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er onder het eerste feit – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op
13 september 2020 [naam1] , door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam1] (artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)).
Onder het tweede feit wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij in de periode van 10 augustus 2020 tot en met 13 september 2020 [naam1] , door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen (artikel 246 Sr).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide beschuldigingen, verkrachting en aanranding. Zij heeft daarbij gewezen op de gedetailleerde verklaring van aangeefster en op de verklaring van [naam2] , die een verandering in het gedrag van aangeefster opmerkte waarna aangeefster heeft verteld wat er is gebeurd. Daarnaast heeft zij gewezen op het uitgewerkte geluidsfragment waaruit blijkt dat verdachte zijn verontschuldigingen uit tegenover aangeefster.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide beschuldigingen en heeft daarbij het volgende aangevoerd. De verklaring van aangeefster is onbetrouwbaar. Het heeft er alle schijn van dat [naam2] , de ex-vrouw van verdachte, aangeefster heeft aangespoord tot het doen van een valse aangifte jegens verdachte. [naam2] had daar een motief voor. Daarnaast is de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar omdat haar verklaringen, afgelegd tijdens het informatief gesprek zeden en in de aangifte, inconsistent zijn.
In het geval de rechtbank de verklaring van aangeefster wel betrouwbaar acht, heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaring van aangeefster onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, zodat op grond van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering niet is voldaan aan het bewijsminimum. De verklaring van getuige [naam2] kan niet worden aangemerkt als steunbewijs omdat aangeefster de bron is van de belastende verklaringen over het vermeende misbruik. Ook de vertaling van het vermeende gesprek tussen verdachte, [naam2] en aangeefster kan niet als steunbewijs dienen omdat niet kan worden vastgesteld dat de mannelijke stem in het fragment de stem van verdachte is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Toetsingskader
Uit de wettelijke bepalingen en de jurisprudentie met betrekking tot het bewijsrecht in strafzaken is geen algemeen, in alle strafzaken geldend, toetsingskader voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen af te leiden.
Wel kunnen uit de jurisprudentie criteria worden afgeleid die bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen van getuigen betrokken kunnen worden. In de eerste plaats komt belang toe aan de consistentie, gedetailleerdheid en volledigheid van de betreffende verklaringen. Daarnaast kan getoetst worden aan uit overige objectieve bronnen verkregen informatie of gegevens én kan meewegen of de inhoud van de afgelegde verklaringen gegeven de vastgestelde omstandigheden plausibel is. Ook kan daarbij worden betrokken of er omstandigheden aannemelijk zijn geworden die mogelijk van beslissende invloed zijn op de (betrouwbaarheid van de) verklaring. Daarbij valt te denken aan de psychische belasting van de betrokkene, de mogelijke eigen rol of betrokkenheid bij het ten laste gelegde feitencomplex, de beïnvloedbaarheid of een belang dan wel motief - persoonlijk, financieel of anderszins - om niet overeenkomstig de waarheid dan wel een daardoor gekleurde, voor de verdachte ont- of belastende verklaring af te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Op 17 en 18 september 2020 heeft een informatief gesprek zeden plaatsgevonden met [naam1] en op 12 oktober 2020 heeft zij vervolgens aangifte gedaan. De rechtbank vindt dat de verklaringen van aangeefster op hoofdlijnen consistent zijn en daarmee betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Dat de aangifte van [naam1] op sommige details niet geheel in overeenstemming is met haar eerder afgelegde verklaring, maakt de beide verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Zo heeft [naam1] over de reden dat zij niet bij het informatief gesprek maar pas bij aangifte heeft verklaard over de verkrachting aangegeven dat zij bang was om op dat punt te verklaren. Zij wilde de familie van verdachte, waar zij te gast was en die vrienden van haar ouders waren, niet kapot maken.
De enkele stelling van de raadvrouw dat [naam2] het motief had om verdachte in een kwaad daglicht te zetten, dat zij de kwade genius was die ervoor gezorgd heeft dat [naam1] een valse aangifte heeft afgelegd, is niet onderbouwd en wordt bovendien weersproken door [naam1] zelf, die als getuige ter zitting van 21 december 2021 onder andere op dat punt nader is gehoord en heeft verklaard dat zij uit eigen beweging aangifte heeft gedaan.
De rechtbank vindt de verklaringen van aangeefster geloofwaardig. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het verweer van de raadsvrouw, strekkende tot bewijsuitsluiting, wordt verworpen.
4.3.2.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
De verklaringen van aangeefster
Op 17 en 18 september 2020 heeft een informatief gesprek zeden met [naam1] plaatsgevonden. [naam1] heeft in dat gesprek het volgende verklaard. Op 6 augustus 2020 is zij vanuit Indonesië naar Nederland gekomen om een master van haar studie te voltooien in Den Bosch. Tot zij woonruimte in Den Bosch had gevonden, mocht zij verblijven bij vrienden van haar moeder in Amsterdam. Dit zijn oom [verdachte] (hierna verdachte) en tante [naam2] (hierna [naam2] ). Zij wonen aan de [adres2] . [2] Op maandag 10 augustus 2020 ging [naam2] met haar twee kinderen met vakantie. [naam1] bleef alleen in de woning met verdachte. Die week, op donderdag, gaf verdachte [naam1] een kusje op haar voorhoofd voordat hij naar zijn werk ging. Op zaterdag (15 augustus 2020) hebben [naam1] en verdachte tot 01:30 uur in de nacht samen alcohol gedronken. Ze zaten op het balkon. [naam1] droeg een pyjamashirt en een short. Op enig moment is [naam1] op de sofa in de woonkamer gaan liggen en in slaap gevallen. Verdachte heeft haar toen op de mond gekust. Verdachte pakte het gezicht van [naam1] met twee handen vast en kuste haar op haar mond met zijn tong. [3] [4] [naam1] heeft verdachte weggeduwd en is naar boven gerend en heeft haar kamerdeur dicht gedaan. Verdachte kwam naar boven en deed de deur van haar slaapkamer open. Verdachte is naast [naam1] op het bed gaan zitten om zich te verontschuldigen. Daarna omhelsde hij haar van achteren en pakte hij haar bij haar borsten vast. Verdachte duwde [naam1] vervolgens op het bed waardoor zij onder hem kwam te liggen. Verdachte begon aan haar borsten te zuigen, nadat hij haar pyjamashirt omhoog had geschoven.
Op 17 augustus 2020 kwam [naam2] met haar kinderen terug van de vakantie. [naam1] heeft geprobeerd om verdachte de dagen daarna te vermijden zodat ze ook niet tegen [naam2] hoefde te vertellen wat er was gebeurd. [naam1] wilde, vanwege de kinderen, namelijk niet dat verdachte en [naam2] ruzie zouden krijgen of zelfs uit elkaar zouden gaan. [5] Als verdachte alleen met [naam1] in de keuken was raakte hij haar aan, gaf haar kusjes en omhelsde haar. Na ongeveer een week begon [naam2] argwaan te krijgen en vertelde [naam1] een verhaal over dat verdachte een keer iets bij een nichtje heeft gedaan en vroeg haar of zij ook zoiets had meegemaakt. [naam1] heeft haar toen verteld dat verdachte haar van achter heeft omhelst, haar kusjes op de wangen heeft gegeven en dat hij het steeds bleef proberen. [6]
Op 12 oktober 2020 deed [naam1] vervolgens aangifte waarin zij heeft verklaard dat zij, in aanvulling op haar eerder afgelegde verklaring, wil verklaren over een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden op 13 september 2020. [naam1] heeft dit niet eerder verklaard omdat zij zich ervoor schaamt. [naam1] heeft verklaard dat zij op 13 september 2020 om 22:00 uur op het balkon een sigaret stond te roken toen verdachte ook op het balkon kwam. Verdachte gaf [naam1] opeens een zoen op haar wang. Zij wilde naar binnen gaan maar verdachte trok haar terug. Verdachte zette [naam1] op zijn schoot en deed twee vingers in haar vagina. [naam1] probeerde hem af te schudden, maar zijn hand was te sterk. [7] [naam1] heeft verklaard dat zij voelde dat verdachte met twee vingers in haar vagina ging en dat de naastgelegen vingers tegen de binnenzijde van haar dijbeen kwamen. [naam1] heeft verder verklaard dat verdachte met zijn vingers bewoog toen hij zijn vingers in haar vagina had. [naam1] verklaarde dat het heel lang duurde, wel tien minuten. [8]
De verklaring van getuige [naam2]
De getuige [naam2] heeft verklaard dat [naam1] op 6 augustus 2020 vanuit Indonesië naar Nederland is gekomen en bij haar en verdachte in huis heeft verbleven. Na enkele dagen is [naam2] met haar kinderen met vakantie gegaan en na haar terugkomst op 17 augustus 2020 merkte zij dat [naam1] nogal fel kon reageren als verdachte iets aan haar vroeg en ook viel het [naam2] op dat verdachte op een bepaalde manier naar [naam1] keek. Nadat [naam2] [naam1] gevraagd had of alles goed was gegaan tijdens haar afwezigheid vertelde [naam1] haar in eerste instantie niets. Op een gegeven moment heeft [naam2] [naam1] verteld over dat verdachte eerder iets met een nichtje had gedaan waarop [naam2] haar vroeg of zij ook weleens zoiets had meegemaakt. [naam2] heeft verklaard dat [naam1] vervolgens huilend vertelde dat verdachte haar van achter had omhelst en haar kusjes op haar wangen had gegeven en dat hij het steeds bleef proberen. [naam2] heeft vervolgens verklaard dat zij verdachte over het voorval met [naam1] heeft aangesproken en dat verdachte heeft toegegeven dat hij een grote fout heeft gemaakt en heeft zijn excuses aangeboden. Dit gesprek is opgenomen met de telefoon van [naam1] .
[naam2] heeft verder verklaard dat [naam1] haar heeft verklaard dat verdachte haar tijdens een incident op het balkon op zijn schoot heeft getrokken waarbij hij zijn vingers in haar geslachtsdeel zou hebben gedaan. [9]
De verklaring van aangeefster ter zitting van 21 december 2021
Op 21 december 2021 is [naam1] als getuige gehoord en heeft zij verklaard dat zij, [naam2] en verdachte aanwezig waren bij het gesprek waarin verdachte werd geconfronteerd met de verklaring van [naam1] . [naam1] heeft dat gesprek met haar eigen telefoon opgenomen. [10]
Het confrontatiegesprek
Op 16 of 17 september 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verdachte, [naam2] en [naam1] in de Indonesische taal, welk gesprek is opgenomen met de telefoon van [naam1] en is vertaald door een tolk. Uit de vertaalde uitwerking van het gesprek blijkt dat verdachte op enig moment zegt:
“Ja, ik bied mijn verontschuldigingen aan…, Sorry voor haar…” [11]
4.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, van oordeel dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. De verklaring van aangeefster wordt in voldoende mate ondersteund door de verklaring van [naam2] . [naam2] heeft verklaard dat zij na haar vakantie een verandering in het gedrag van [naam1] had opgemerkt en dat zij [naam1] daarmee had geconfronteerd. De waargenomen verandering in het gedrag van [naam1] komt overeen met de verklaring die [naam1] daarover zelf heeft afgelegd, namelijk dat zij in de dagen nadat [naam2] was teruggekomen van vakantie verdachte heeft proberen te vermijden. [naam1] heeft in eerste instantie niets verklaard, maar na een tweede keer geconfronteerd te worden met de bedenkingen van [naam2] , heeft [naam1] geëmotioneerd verklaard over wat er is voorgevallen tussen haar en verdachte. Ook dit deel van de verklaring van [naam2] komt overeen met de verklaring van [naam1] dat zij niets wilde zeggen omdat zij, omwille van de kinderen, niet wilde dat verdachte en [naam2] ruzie zouden krijgen of uit elkaar zouden gaan.
Het seksueel binnendringen van het lichaam van [naam1] en de ontuchtige handelingen zoals die zijn opgenomen in de tenlastelegging acht de rechtbank bewezen. Verdachte heeft [naam1] gedwongen tot het ondergaan van die handelingen door het aanwenden van geweld, zoals door [naam1] beschreven in haar verklaringen, en een andere feitelijkheid, waardoor [naam1] niets anders kon doen dan de handelingen te ondergaan. De andere feitelijkheid bestaat uit het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en [naam1] , het gegeven dat [naam1] in het gezin van verdachte te gast was in een voor haar vreemd land en dat verdachte en [naam2] vrienden zijn van de moeder van [naam1] .
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich – door geweld of een andere feitelijkheid – in de periode van 10 augustus 2020 tot en met 13 september 2020, meerdere malen heeft schuldig gemaakt aan aanranding van [naam1] in de zin van artikel 246 Sr en dat hij zich op 13 september 2020 heeft schuldig gemaakt aan verkrachting van [naam1] , in de zin van artikel 242 Sr.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 13 september 2020 te Amsterdam, door geweld of een andere feitelijkheid, [naam1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam1] , immers heeft hij, verdachte, toen die [naam1] van het balkon terug wilde de kamer in, die [naam1] aan een hand gepakt en aan die hand teruggetrokken, waardoor die [naam1] op zijn schoot belandde en vervolgens zijn vingers in de vagina van die [naam1] gedaan en met zijn vingers bewegingen gemaakt in de vagina van die [naam1] ;
ten aanzien van feit 2
hij in de periode van 10 augustus 2020 tot en met 13 september 2020 te Amsterdam, door geweld of een andere feitelijkheid [naam1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, die [naam1] :
  • een kusje op het voorhoofd en mond gegeven en
  • een tongzoen gegeven en
  • van achteren benaderd en omhelsd en
  • de borsten van die [naam1] vastgepakt en
  • op bed geduwd waarna hij, verdachte, het pyjamashirt van die [naam1] omhoog deed en vervolgens aan de borsten van die [naam1] begon te zuigen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. In de strafeis heeft de officier van justitie meegewogen dat tussen verdachte en aangeefster een groot leeftijdsverschil zit en dat aangeefster tijdelijk in de woning van verdachte en zijn vrouw verbleef, terwijl verdachte door aangeefster als een soort oom werd gezien. De officier van justitie neemt het verdachte kwalijk dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide beschuldigingen en aan hem om die reden ook geen straf of maatregel op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende één maand op verschillende momenten vergrepen aan het slachtoffer door haar een kus op de mond te geven, haar een tongzoen te geven, haar te omhelzen, haar borsten vast te pakken en aan haar borsten te zuigen. Ook heeft verdachte zijn vingers in de vagina van het slachtoffer gedaan en vervolgens met zijn vingers bewegingen gemaakt. Juridisch worden deze handelingen gekwalificeerd als feitelijke aanranding van de eerbaarheid en verkrachting.
Het slachtoffer is afkomstig uit Indonesië en verbleef tijdelijk als gast in de woning van verdachte en zijn inmiddels ex-vrouw, vrienden van haar ouders. Zij beschouwde hen als haar oom en tante. Verdachte was ten tijde van het bewezen verklaarde 50 jaar en het slachtoffer slechts 24 jaar oud. Deze omstandigheden maken dat verdachte in een machtspositie verkeerde ten opzichte van het slachtoffer en dat zij zich daardoor niet aan het handelen van verdachte kon onttrekken. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk en vindt dat ook strafverzwarend dat hij daarvan misbruik heeft gemaakt.
Door dit handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Zoals blijkt uit de onderbouwing bij de vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft het slachtoffer psychische schade geleden als gevolg van de feiten. Zij durft haar ouders niet te vertellen wat er is gebeurd. Zij is bang dat zij dan weer terug moet naar Indonesië en haar studie daardoor niet af kan maken. Ook is het slachtoffer bang dat haar familie deze zaak als een schande zal zien en het haar kwalijk zal nemen dat zij geen maagd meer is.
De rechtbank rekent het verdachte in strafverzwarende zin aan dat hij bij de politie niets heeft verklaard en ook ter zitting niet is verschenen om uitleg te geven over de beschuldigingen en daarmee geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 november 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank komt tot de conclusie dat geen andere straf recht doet aan het bewezen verklaarde dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank vindt een straf zoals door de officier van justitie geëist een passende straf en legt aan verdachte dan ook een gevangenisstraf op voor de duur van zes maanden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vordering
De benadeelde partij [naam1] vordert ten aanzien van feit 1, € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade ten aanzien van feit 2. Zij heeft daarbij verzocht het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,-.
Zij heeft daarbij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege de bepleitte vrijspraak.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij [naam1] door het onder 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank, rekening houdend met wat in vergelijkbare gevallen door gerechten wordt opgelegd, voor het deel groot € 5.000,- niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd, te weten vanaf 10 augustus 2020. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Verkrachting;
ten aanzien van feit 2:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam1]toe tot een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade (voor feit 1 en 2), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 10 augustus 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam1] aan de Staat € 5.000,- (vijfduizend euro), te betalen. Te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 10 augustus 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Dolfing, voorzitter,
mrs. W.M.C van den Berg en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 januari 2022.
Bijlage
Tenlastelegging.
Aan verdachte
[verdachte]is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 13 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [naam1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam1] , immers heeft hij, verdachte, toen die [naam1] van het balkon terug wilde de kamer/flat in, die [naam1] aan een hand gepakt en/of aan die hand teruggetrokken, waardoor die [naam1] op zijn schoot belandde en/of (vervolgens) zijn vinger(s) in de vagina van die [naam1] gedaan en/of gebracht en/of met zijn vinger(s) een of meer bewegende beweging(en) gemaakt in de vagina van die [naam1] ;
(artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 10 augustus 2020 tot en met 13 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [naam1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, die [naam1] eenmaal of meermalen
een kusje op het voorhoofd en/of mond gegeven en/of
een tongzoen gegeven en/of
van achteren benaderd en/of omhelsd en/of
de borsten van die [naam1] vastgepakt en/of
op bed geduwd waarna hij, verdachte, het pyjamashirt van die [naam1] omhoog deed en/of (vervolgens) aan de borsten van die [naam1] begon te zuigen.
(art 246 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal informatief gesprek zeden, met nummer 2020196717-2, van 23 september 2020, pag. 1.
3.Proces-verbaal informatief gesprek zeden, met nummer 2020196717-2, van 23 september 2020, pag. 2.
4.Proces-verbaal van aangifte, met nummer 2020196717-3, van 12 oktober 2020, p. 7.
5.Proces-verbaal informatief gesprek zeden, met nummer 2020196717-2, van 23 september 2020, pag. 2.
6.Proces-verbaal informatief gesprek zeden, met nummer 2020196717-2, van 23 september 2020, pag. 3.
7.Proces-verbaal van aangifte, met nummer 2020196717-3, van 12 oktober 2020, p. 5-6.
8.Proces-verbaal van aangifte, met nummer 2020196717-3, van 12 oktober 2020, p. 9.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, [naam2] , met nummer 2020196717-4, van 27 november 2020, p. 11-12.
10.Proces-verbaal ter zitting van 21 december 2021, inhoudende de verklaring van [naam1] als getuige.
11.Proces-verbaal, met nummer 2020196717-6, van 1 december 2020, p. 15-16.