ECLI:NL:RBAMS:2022:3450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
13.047056.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.047056.22
Datum uitspraak: 16 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.D. Braber en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. Stam, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), mevrouw [persoon 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: [jeugdbescherming] ), mevrouw [persoon 3] en mevrouw [persoon 4] , de IFA-coach van verdachte (vanuit [instelling] ) en door de moeder van verdachte (bijgestaan door een tolk in de Marokkaanse taal) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 februari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld en/of afpersing en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten een of meer vuurwapens en/of ductape en/of tie wraps en/of een snorfiets met een afgeplakte kentekenplaat en/of handschoenen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of
voorhanden heeft gehad;
(artikel 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen/gaspistool, merk Zoraki, model 914, kaliber 9mm P.A.K.(synoniem 9mm knal) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
3.
hij op of omstreeks 23 februari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 41,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 11 lid 2 Opiumwet, artikel 3 ahf/ond C Opiumwet)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de te laste gelegde feiten.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm kan er hooguit vastgesteld worden dat er sprake was van een verdachte situatie. De aangetroffen voorwerpen kunnen op zichzelf eventueel gebruikt worden bij het misdadige doel, zoals omschreven in de tenlastelegging, maar dit is onvoldoende om tot objectief bewijs te komen dat verdachte, samen met de medeverdachte, een misdadig doel voor ogen had. Ten aanzien van het verboden wapenbezit heeft de raadsman aangegeven dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van een wapen in zijn jaszak. Deze verklaring wordt niet weersproken door de inhoud van het dossier.
De rechtbank is - met de officier van justitie en anders dan de raadsman - van oordeel dat het dossier voldoende feiten en omstandigheden bevat op grond waarvan kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen en wapenbezit.
Juridisch kaderDe rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is vereist dat kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf voorhanden heeft gehad. Daarom zal moeten worden bewezen dat verdachten en zijn medeverdachte wetenschap en beschikkingsmacht hadden over de voorwerpen die zij bij zich hadden. Verder dient te worden beoordeeld of de voorwerpen die de verdachte en zijn medeverdachte met zich voerden bestemd waren tot het begaan van een dergelijk misdrijf. Krachtens de geldende jurisprudentie is daarbij van belang dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar de uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen, dienstig konden zijn voor het misdadige doel (HR 20 februari 2007, LJN AZ0213). Niet van belang is dat het merendeel van de aangetroffen voorwerpen normale gebruiksvoorwerpen zijn. Immers dienen de voorwerpen in hun gezamenlijkheid en naar hun uiterlijke verschijningsvormen te worden beoordeeld, waarbij ook niet geabstraheerd mag worden van het doel dat verdachte met deze voorwerpen voor ogen had. Bij oordelen aangaande het bewijs van dat doel, spelen in beginsel alle feiten en omstandigheden van het geval een rol.
BeoordelingDe rechtbank is van oordeel dat op grond van de hierna te noemen feiten en omstandigheden kan worden bewezen dat er sprake is van het medeplegen van strafbare voorbereiding van een gewapende overval en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving. Op 23 februari 2022 omstreeks 09.15 uur zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op het voetgangersbruggetje ter hoogte van [adres 2] een snorfiets staan met twee jongens op dit voertuig. De kentekenplaat van de snorfiets was met duct tape afgeplakt. De jongens vielen de verbalisanten op vanwege hun kleding; één van de jongens had een PostNL-jas aan (medeverdachte [medeverdachte] ) en de andere jongen (verdachte) had een regenjas en regenbroek aan, terwijl het die dag niet had geregend. Hun gezichten waren bedekt door middel van een mondkapje en zij droegen allebei werkhandschoenen. Verdachte droeg op zijn rug een zwartkleurige sporttas. De jongens hadden geen identiteitsbewijs bij zich en hierop vroeg verbalisant [verbalisant 1] of hij in de zakken van verdachte mocht kijken. Verdachte legde zijn sporttas op de grond en reageerde daarop met:
‘Nee, ik heb niets’.Tijdens de fouillering voelde de verbalisant in de rechter jaszak een zwaar voorwerp. Hij hoorde verdachte zeggen:
‘Dit is voor een clip’.Verdachte had een vuurwapen (naar later bleek: een gaspistool) in zijn jaszak en hierop werd hij aangehouden. Tijdens de fouillering van medeverdachte [medeverdachte] bleek dat hij ook een vuurwapen (naar later bleek: een nabootsing/balletjespistool) in zijn jaszak had. De verbalisanten hebben de sporttas en de snorfiets onderzocht; in de tas zat een zonnebril, duct tape en een paar tiewraps en in de buddyseat van de snorfiets lag gereedschap.
Op de dag van de aanhouding verklaarde getuige [getuige] dat hij zijn scooter voor de deur van zijn woning had laten staan. Hij liet de scooter even warm draaien met de sleutel erin en liep even naar binnen om iets te pakken. Toen hij terugkwam zag hij dat verdachte op de scooter reed en dat hij riep:
‘Het is spoed. Ik moet je scooter lenen en breng deze vanmiddag weer terug’.De scooter van [getuige] betreft de scooter waarop verdachte voorafgaand aan zijn aanhouding zat, waarvan de kentekenplaat was afgeplakt.
Tijdens het verhoor van 28 maart 2022 heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat hij en verdachte onderweg waren naar een inbraak en dat zij hiervoor een paar honderd euro zouden krijgen. Zij stonden even stil op dat bruggetje voor verdere instructies, die verdachte via zijn telefoon zou krijgen. Zij wisten toen nog niet waar zij zouden inbreken.
De telefoon die verdachte tijdens zijn aanhouding bij zich droeg - zijn eigen telefoon, zo heeft verdachte ter terechtzitting verklaard - is door de politie onderzocht. Daarop werd in de applicatie 'Snapchat' een chatgesprek tussen verdachte en een onbekend gebleven persoon aangetroffen dat dateert van 22 februari 2022, dus één dag voor de aanhouding,. Dit gesprek wekt de indruk te maken te hebben met het geen waarvoor verdachte de volgende dag werd aangehouden. Tijdens dit gesprek zegt die andere persoon:
‘Wil je naar binnen gaan met blote handen? Als ik [naam 2] was oke, maar als ie ergens ligt waar we niet bij kunnen, wat ga je doen? Timer gewoon tot morgen [naam 1] , voor wat heb je haast? Is toch alleen maar beter? Dat alles uitgevogeld word is beter. Je moet rustig doen broertje, als je ongepland gaat, garandeer ik je dat het fout gaat. Morgen hebben wij dit geregeld’.De rechtbank leidt hieruit af dat het volgens die persoon beter is ‘om meer voor te bereiden’ en dat zij ‘het morgen gaan regelen’.
Ter zitting heeft verdachte het volgende verklaard. Hij is erin geluisd door een persoon, van wie hij de naam niet wil zeggen. Verdachte moest van deze persoon een regenjas aantrekken en er werd hem gezegd dat er een ruitentikker in zijn zak zou zitten. Verdachte heeft hier verder niet naar gekeken. Hij werd opgehaald door [medeverdachte] op een scooter en kort daarna zouden zij instructies krijgen. Verdachte heeft niet gevraagd waar zij heen zouden gaan. Het klopt verder dat hij een tas bij zich had, maar hij wist niet wat er in zat. Verdachte had wel het vermoeden dat hij is benaderd om iets ‘verkeerds’ te doen, maar hij wist verder niet wat het plan was. Tot slot heeft hij verklaard dat de verklaring van getuige [getuige] , dat verdachte zijn scooter heeft meegenomen, niet klopt en dat hij niet meer weet waar het hiervoor genoemde gesprek op Snapchat over ging.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven omstandigheden en de combinatie en onderlinge samenhang van de aangetroffen voorwerpen, het vooropgezette plan van verdachte kan worden afgeleid dat hij deze voorwerpen voorhanden heeft gehad met het voornemen om daarmee een inbraak en/of een overval te plegen. Hij zat immers met medeverdachte [medeverdachte] op een snorfiets, waarvan de kentekenplaat was afgeplakt. Hij had op een zonnige dag een regenjas aan met capuchon op en zijn gezicht was bedekt met een mondkapje. Daarnaast heeft hij tijdens de fouillering verklaard dat het vuurwapen in zijn jaszak voor een clip is bedoeld, terwijl hij ter zitting heeft gezegd dat hij dacht dat het een ruitentikker was. Deze verklaringen komen niet met elkaar overeen en zijn naar het oordeel van de rechtbank alleen al daarom niet geloofwaardig. Het kan dan ook niet anders dan dat verdachte moet hebben geweten van de aanwezigheid van het vuurwapen in zijn jaszak en dit vuurwapen zodoende voorhanden heeft gehad. Verder zaten verschillende spullen in de tas die verdachte op zijn rug droeg. De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte, die inhoudt dat hij niet wist wat er in deze tas zat, ook gelet op het aangetroffen vuurwapen en de gevoerde chatgesprekken waarover verdachte geen alternatieve uitleg heeft gegeven. Verdachte heeft een dag voor de aanhouding een gesprek gevoerd met een persoon over ‘dat het beter is om niet te haasten en het morgen te doen’. De rechtbank is van oordeel dat uit alle bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, geconcludeerd moet worden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] een misdadig doel voor ogen hadden, en dat de vuurwapens, ductape, tie wraps en de scooter met het afgeplakte kenteken naar de uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor dit misdadige doel. De rechtbank acht de verklaring van verdachte over zijn wetenschap en het doel van de aanwezigheid van die voorwerpen tegenstrijdig en in strijd met de inhoud van de overige bewijsmiddelen, en hoogst ongeloofwaardig.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het ten laste gelegde kan worden bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 23 februari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld en/of afpersing en/of wederrechtelijke vrijheidsberoving, opzettelijk voorwerpen en vervoermiddelen, te weten vuurwapens en ductape en tie wraps en een snorfiets met een afgeplakte kentekenplaat en handschoenen bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 23 februari 2022 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, merk Zoraki, model 914, kaliber 9mm P.A.K.(synoniem 9mm knal) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 23 februari 2022 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 41,7 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
d9. Motivering van de straf
De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 123 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening geadviseerd waarbij verdachte toezicht en begeleiding dient te krijgen van [jeugdbescherming] . Voorts dient aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf te worden opgelegd in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen jeugddetentie. Tot slot heeft de officier van justitie gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsmanheeft verzocht om bij de strafmaat meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Er dient vooral rekening te worden gehouden met het feit dat verdachte een
first offenderis. Verdachte beseft dat hij een verkeerde keuze heeft gemaakt en hij wil er alles aan doen om zijn leven te verbeteren. Hij doet zijn best op school, hij houdt zich aan de schorsingsvoorwaarden (inclusief de avondklok) en hij komt al zijn afspraken met de hulpverlening na. De eis van de officier van justitie is daarom aan de hoge kant; een voorwaardelijke werkstraf doet meer recht aan deze zaak.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een gewapende overval. Verdachte en zijn mededader hebben daarbij, een snorfiets met een afgeplakt kenteken, regenjassen, mondkapjes, handschoenen, ductape en tie wraps voorhanden gehad, alsmede twee vuurwapens. Gewapende overvallen zijn ernstige en ingrijpende strafbare feiten, die vaak enorme gevolgen hebben voor de slachtoffers daarvan. Zij zorgen daarnaast voor gevoelens van angst en onveiligheid, voor de samenleving in het algemeen en voor de slachtoffers in het bijzonder. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van softdrugs, te weten 41,7 gram hasjiesj. De hasjblokjes zaten in gripzakjes. De hoeveelheid en de wijze van verpakking wijzen op betrokkenheid van verdachte bij drugshandel, wat zorgelijk is.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In de onderhavige zaak geldt als uitgangspunt voor strafoplegging dat ten aanzien van voorbereiding van een overval aansluiting gezocht dient te worden bij de oriëntatiepunten voor overval winkel zodat een jeugddetentie vanaf vier maanden kan worden opgelegd, waarbij rekening gehouden kan worden met strafverzwarende omstandigheden, zoals het georganiseerde karakter. Vanwege veelvuldig vuurwapenbezit en geweld in Amsterdam hebben de Amsterdamse kinderrechters besloten ten aanzien van (echt) vuurwapenbezit uit te gaan van jeugddetentie vanaf drie maanden. Voor het aanwezig hebben van softdrugs vanaf 30 gram wordt in beginsel een werkstraf opgelegd vanaf 40 uur. Bij een dealerindicatie betreft dit 120 uur taakstraf dan wel 60 dagen jeugddetentie. Deze oriëntatiepunten gelden voor
first offenders.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 april 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • het rapport van de Raad van 25 februari 2022;
  • het meest recente rapport van [jeugdbescherming] van 31 mei 2022.
Ter terechtzitting heeft
de Raadzijn advies toegelicht. Er zijn veel zorgen over de vriendenkring van verdachte. Hij lijkt veel informatie achter te houden, waardoor er onvoldoende zicht is op zijn bezigheden buitenshuis. Verdachte heeft daarnaast moeite om de juiste keuzes te maken of de gevolgen van zijn handelen te overzien. Hij is een
first offender, maar wordt wel gelijk van een ernstig feit verdacht. Tijdens de gesprekken met de hulpverlening geeft verdachte aan dat hij geen drugs gebruikt wegens zijn geloof, maar op de vraag waarom hij dan verdovende middelen in zijn kamer heeft wil hij geen antwoord geven. Het is positief dat verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, dat hij zijn best doet op school en dat hij gemotiveerd deelneemt aan de hulpverlening van de Intensieve Forensische Aanpak (IFA). De Raad adviseert daarom een deels voorwaardelijke werkstraf, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de volgende bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, namelijk dat verdachte: onderwijs volgt volgens het lesrooster, meewerkt aan het hebben en behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding, meewerkt aan de reeds ingezette hulpverlening van IFA, meewerkt aan het persoonlijkheidsonderzoek (verdachte is hiervoor aangemeld bij [instelling] ) en aan de eventueel daaruit voortvloeiende behandeling en meewerkt aan alle hulpverlening die noodzakelijk wordt geacht door [jeugdbescherming] .
[jeugdbescherming]heeft ter terechtzitting toegelicht zich te kunnen vinden in het advies van de Raad. Het gaat goed met verdachte. Hij is slim, hij haalt goede cijfers op school en hij is bereikbaar voor zijn begeleiders. Gelet op deze positieve houding en de leeftijd van verdachte (hij wordt over een paar maanden meerderjarig) zal een periode van één jaar voldoende zijn om de noodzakelijke hulpverlening in te zetten en af te ronden. Tot slot is het voor [jeugdbescherming] nog steeds onduidelijk waarom verdachte zich bezig heeft gehouden met het ten laste gelegde. De leerstraf Tools4U kan hem mogelijk helpen om anders om te gaan met moeilijke situaties, zodat hij de gevolgen van zijn keuzes beter kan overzien.
[instelling]is het eens met de bevindingen van de Raad en [jeugdbescherming] . Verdachte is een intelligente jongen met sterke vaardigheden. Hij wil het IFA-traject positief afronden. Tijdens de gesprekken is hij respectvol en hij geeft aan dat hij geen politiecontacten meer wil, omdat hij veel waarde hecht aan zijn school en vrije tijdbesteding in de vorm van voetbal.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting (ten aanzien van de onvoorwaardelijke werkstraf) ten gunste van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De feiten en ook de rol van verdachte bij de voorbereidingshandelingen zijn ernstig genoeg om tot een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te komen. De rechtbank zal echter rekening houden met dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Het is daarnaast positief dat hij open staat voor de begeleiding en de rechtbank hoopt dat hij zijn intelligentie op een positieve manier gaat inzetten, zodat hij samen met de hulpverlening kan werken aan zijn ontwikkeling. Dat gaat niet vanuit detentie. Om deze reden zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest van 57 dagen, zoals geëist door de officier van justitie. Duidelijk is wel dat er veel zorgen zijn over de sociale contacten van verdachte. Gelet op de adviezen van de deskundigen zal daarom ter voorkoming van recidive een deel van de jeugddetentie in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met daaraan verbonden diverse bijzondere voorwaarden, zoals ter zitting geadviseerd. De rechtbank vindt het noodzakelijk dat verdachte hulp krijgt bij zijn verdere ontwikkeling naar volwassenheid, ook om ervoor te zorgen dat hij geen nieuwe strafbare feiten zal plegen. De komende twee jaar dient verdachte daarbij toezicht en begeleiding te krijgen van [jeugdbescherming] . Tot slot zal - gezien de ernst van de feiten - aan verdachte nog een onvoorwaardelijke werkstraf van 150 uren worden opgelegd.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot dadelijke uitvoerbaarheid van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden toewijzen, nu verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Er zijn veel zorgen over de contacten van verdachte. De deskundigen vragen zich af of de gevolgen van zijn (delict)gedrag wel kan overzien. Ter zitting is namelijk gebleken dat verdachte gedagvaard zal worden om op zitting te verschijnen in verband met een gewapende overval op een bedrijf (volgens de officier van justitie gepleegd op 6 februari 2022). Daarnaast wordt het recidiverisico zonder het reclasseringstoezicht en begeleiding matig tot hoog ingeschat. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het gevaar dat er in zijn algemeenheid ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen voldoende aanwezig om de dadelijke uitvoerbaarheid te rechtvaardigen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 46, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 282, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en Munitie en artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
voorbereiding van diefstal voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren en/of afpersing en/of opzettelijk iemand van de vrijheid beroven/beroofd houden,
terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 57 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
123 (honderd drieëntwintig) dagen, van deze jeugddetentienietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • onderwijs volgt volgens het lesrooster;
  • meewerkt aan het hebben en behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
  • meewerkt aan de reeds ingezette hulpverlening van de Intensieve Forensische Aanpak (IFA);
  • meewerkt aan het persoonlijkheidsonderzoek (en aan de eventueel daaruit voortvloeiende behandeling);
  • meewerkt aan alle hulpverlening die noodzakelijk wordt geacht door [jeugdbescherming] .
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Heftop het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V. Zuiderbaan, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Dinjens en M.H.W. Franssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juni 2022.