ECLI:NL:RBAMS:2022:3448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
13.300699.20 (zaak A) en 13.117126.21 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht, vrijspraak diefstal scooters, de vereisten van artikel 285 Sr (bedreiging)

Op 16 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en B, gevoegd behandeld. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van het mishandelen van een slachtoffer en het bedreigen met de dood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de mishandeling had bekend, maar dat er onvoldoende bewijs was voor het schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer. De bedreigingen werden wel bewezen geacht, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat het slachtoffer daadwerkelijk op de hoogte was van deze bedreigingen, wat leidde tot vrijspraak voor dat onderdeel.

In zaak B werd de verdachte beschuldigd van diefstal van scooters. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de diefstal, en sprak hem vrij van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychologische toestand, en legde een deels voorwaardelijke werkstraf op van 80 uren, waarvan 66 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en hulpverlening. De rechtbank benadrukte het belang van behandeling en begeleiding voor de verdachte, gezien zijn gedragsstoornis en zwakbegaafdheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.300699.20 (zaak A) en 13.117126.21 (zaak B)
Datum uitspraak: 16 juni 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [woonadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.D. de Fluiter, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), mevrouw [naam 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSS), de heer [naam 3] , namens Jongeren Die het Kunnen (hierna: JDK) en door de tante (tevens de voogd) van verdachte naar voren is gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen wat door de benadeelde partij [benadeelde partij/slachtoffer] (in zaak A) en haar moeder naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 31 oktober 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij/slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande
deze mishandeling uit het eenmaal of meermalen vastpakken van voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] en/of (vervolgens) naar de grond gooien van voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] en/of (terwijl voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] op de grond lag) slaan en/of schoppen tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] ;
(artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 september 2020 tot en met 25 november 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij/slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte eenmaal of meermalen
- op of omstreeks 15 september 2020, (via een WA-bericht) voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] (indirect) de woorden toegevoegd: "Ik wil haar dood hebben." en/of
- op of omstreeks 5 november 2020, (via een WA-bericht) voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] (indirect) de woorden toegevoegd: "Ik ga der doodsteken." en/of
- op of omstreeks 25 november 2020, (indirect) tegen voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] gezegd dat als hij, verdachte, voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] vandaag buiten op straat tegenkomt, hij haar dood maakt, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 april tot en met 30 april 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een Peugeot Django bromfiets met kenteken [kenteken 1] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 29 april tot en met 30 april 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een Peugeot Django bromfiets met kenteken [kenteken 1] , althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(artikel 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, artikel 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek
van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 april tot en met 29 april 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een Piaggio N/a bromfiets met kenteken [kenteken 2] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 5/benadeelde partij] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, artikel 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 april tot en met 30 april 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een Piaggio N/a bromfiets met kenteken [kenteken 2] , althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(artikel 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, artikel 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek
van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde. Uit de processen-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte één van de jongens is geweest die in de nacht van 30 april 2021 omstreeks 03:24 uur bezig was met het stelen van een scooter. Bij het zien van de verbalisanten heeft verdachte de scooter op de grond gegooid die hij op dat moment vasthield. Vervolgens is hij weggerend. De bevindingen van de verbalisanten vinden voldoende steun in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Hij heeft verklaard dat zij met zijn drieën waren en dat de andere jongens met wie hij was de scooter hebben gestolen. De ter zitting afgelegde verklaring van verdachte - dat hij niets te maken heeft met de diefstal - dient daarom als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde. Uit het dossier blijkt niet - mede gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] - dat verdachte op enige manier een bijdrage heeft geleverd aan de diefstal met braak van de scooter. Het ten laste gelegde medeplegen kan daarom niet worden bewezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter zitting heeft verdachte zijn betrokkenheid bij de ten laste gelegde diefstal met braak ontkend. In de nacht van 30 april 2021 was hij samen met twee anderen. Een vriend van hem, van wie verdachte de naam niet wil noemen, kwam met het idee om een scooter te stelen. De andere jongens hebben vervolgens met een schroevendraaier geprobeerd om het slot open te breken, maar uiteindelijk is het hen niet gelukt om de scooter te starten. Een van de andere jongens liep daarom met de scooter weg. Verdachte bleef de hele tijd op afstand staan. Hij heeft de scooter verder niet aangeraakt.
Uit de aangifte van [naam 4] blijkt dat zijn scooter op 29 april 2021 omstreeks 22.15 uur voor zijn woning stond. De volgende ochtend zag hij dat zijn scooter was verdwenen. Op 30 april 2021 omstreeks 03:24 uur kregen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een melding dat er drie à vier jongens bezig waren met het stelen van een scooter en dat zij vervolgens zijn gevlucht in de richting van de Karspeldreef. De verbalisanten zagen dat ter hoogte van het Geerdinkhofpad twee jongens liepen. Zij zagen dat verdachte 2 (volgens verbalisant: verdachte) een scooter vasthield. Hij gooide deze naast zich neer en rende weg. Ook zagen zij dat verdachte 1 (medeverdachte [medeverdachte] ) wegrende in de richting van Kantershof. Na een korte achtervolging stopte medeverdachte [medeverdachte] met rennen en werd hij aangehouden door verbalisant [verbalisant 1] . Ook verdachte is kort daarna aangehouden. Op 27 augustus 2021 heeft verbalisant [verbalisant 2] een aanvullend proces-verbaal opgemaakt, waarin hij heeft aangegeven dat hij verdachte na de aanhouding gelijk heeft herkend aan zijn blauwe broek met witte vlekken. Volgens hem is verdachte degene die met de scooter liep en deze neerlegde.
Tijdens het verhoor van 30 april 2021 heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat een jongen genaamd ‘ [(bij)naam] ’ de scooter heeft gestolen. [medeverdachte] heeft verder bekend dat hij de scooter heeft vastgehouden en dat hij deze ‘een stukje heeft meegenomen’. Toen medeverdachte [medeverdachte] de verbalisanten zag heeft hij de scooter op de grond gelegd en daarna is hij weggerend. Gelet op deze verklaring van medeverdachte [medeverdachte] kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen of verdachte een rol heeft gehad bij de diefstal. Hoewel de verbalisanten stellen dat het verdachte is geweest die de scooter op de grond legde, stelt [medeverdachte] immers dat hij dit is geweest. Bovendien zorgen de signalementen in de processen-verbaal ook voor verwarring. Volgens [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft verdachte 1, dat is dus niet degene die de scooter vast had volgens verbalisanten, een pet op. Bij verdachte 2 wordt geen pet vermeld. Verdachte wordt aangehouden door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] . Op de foto van zijn aanhouding is te zien dat hij nou juist een pet op heeft. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het delict en waar deze bijdrage uit bestond. Zodoende kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en zijn medeverdachten. Daarmee acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig voor zowel het plegen als het medeplegen van deze diefstal. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat de ten laste gelegde diefstal met braak in vereniging niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte één van de jongens is geweest die de bromfiets met het kenteken [kenteken 1] heeft geprobeerd te stelen. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het ten laste gelegde.

5.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde, nu verdachte de ten laste gelegde mishandeling heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.
De rechtbank is - met de raadsman - van oordeel dat de ten laste gelegde mishandeling, met uitzondering van ‘het schoppen tegen het hoofd’, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij het slachtoffer [benadeelde partij/slachtoffer] heeft vastgepakt en dat hij haar vervolgens naar de grond heeft gegooid. Toen zij op de grond lag heeft hij haar geslagen tegen het lichaam. Hij heeft verder verklaard dat hij niet tegen haar hoofd heeft geschopt, zoals beschreven in de aangifte. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat verdachte ook daadwerkelijk tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt, nu de getuige [getuige] hierover wisselend heeft verklaard. Weliswaar heeft het slachtoffer langdurig te maken gehad met hoofdpijn klachten, maar deze kunnen ook veroorzaakt zijn doordat verdachte tegen haar hoofd heeft geslagen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onderdeel ‘het schoppen tegen het hoofd’.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde bedreigingen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier.
De rechtbank is - met de raadsman - van oordeel dat het laste gelegde kan worden bewezen, met uitzondering van het derde gedachtestreepje, te weten
‘op of omstreeks 25 november 2020 (indirect) tegen voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] gezegd dat als hij, verdachte, voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] vandaag op buiten op straat tegenkomt, hij haar dood maakt’.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verbalisant Van [verbalisant 5] op 25 november 2020 door de directrice van de praktijkschool de [school] is gebeld. De directrice heeft samen met juf [naam 6] een gesprek gevoerd met verdachte over de bedreigingen die hij heeft geuit jegens het slachtoffer [benadeelde partij/slachtoffer] . Beide docenten hebben gehoord dat verdachte tijdens dit gesprek zei:
“Als ik [naam 7] vandaag buiten op straat tegen kom, maak ik haar dood.".Voor een bewezenverklaring in de zin van artikel 285 Sr is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging. Hiervoor biedt het dossier geen bewijs. De rechtbank kan slechts vaststellen dat verdachte dit tijdens een gesprek met de leraren, zonder de aanwezigheid van het slachtoffer [benadeelde partij/slachtoffer] , heeft gezegd, maar niet dat deze bedreiging ook ter ore van het slachtoffer [benadeelde partij/slachtoffer] is gekomen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

6. Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 1 september 2019 tot en met 31 oktober 2019 te Amsterdam, [benadeelde partij/slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het vastpakken van voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] en vervolgens naar de grond gooien van voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] en terwijl voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] op de grond lag, slaan tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, van voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] ;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
hij op één meerdere tijdstippen in de periode van 15 september 2020 tot en met 25 november 2020 te Amsterdam, [benadeelde partij/slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte meermalen
- op 15 september 2020, (via een WA-bericht) voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] (indirect) de woorden toegevoegd: "Ik wil haar dood hebben." en
- op 5 november 2020, (via een WA-bericht) voornoemde [benadeelde partij/slachtoffer] (indirect) de woorden toegevoegd: "Ik ga der doodsteken."
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

8.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

In een Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. R.A. Sterk, GZ-psycholoog, op 26 juli 2021, wordt geadviseerd het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen
.De bevindingen van de psycholoog zijn getoetst door de gedragsdeskundige van de Raad, mevrouw [naam 8] . Zij kan zich vinden in de conclusies van de psycholoog.
Gelet op de adviezen van de deskundigen over de geestesvermogens van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende gedragsredenen zijn, waarop hieronder onder het kopje motivering van de straf en maatregelen nader zal worden ingegaan, om aan te nemen dat verdachte ten tijde van het delict verminderd toerekeningsvatbaar is geweest. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met de algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen voor de periode van 1 jaar de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals door de hulpverlening geadviseerd waarbij verdachte eveneens gedurende een jaar toezicht en begeleiding dient te krijgen van de WSS.
De raadsmanheeft bepleit om bij de strafmaat meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en conform het advies van de hulpverlening een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Op dit moment neemt verdachte deel aan diverse hulpverleningstrajecten. De komende periode dient de nadruk vooral te liggen op behandeling en begeleiding. Het is daarbij van belang dat verdachte niet overvraagd wordt met een onvoorwaardelijke werkstraf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van het slachtoffer [benadeelde partij/slachtoffer] . Zij heeft pas een jaar na de mishandeling aangifte gedaan, omdat zij bang was dat verdachte haar en/of haar familie iets zou aandoen. Ter zitting heeft het slachtoffer gebruik gemaakt van haar spreekrecht. Zij heeft aangegeven dat zij na de mishandeling steeds flauw viel en dat zij nog altijd snel last krijgt van hoofdpijn. Kort na het incident is zij een paar keer naar het ziekenhuis geweest en zij heeft zes weken medicatie moeten innemen voor haar hoofdpijnklachten. Door de bedreigingen van verdachte durfde zij niet meer alleen naar school of naar buiten te gaan. Het slachtoffer heeft zich heel lang verdrietig, angstig en boos gevoeld en zij heeft nog steeds moeite om de gebeurtenis een plek te geven. Deze ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer zijn van betekenis voor de strafoplegging.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor:
  • mishandeling (meerdere klappen): 40 uur taakstraf;
  • bedreiging (mondeling of via internet), meermalen gepleegd: vanaf 20 uur taakstraf per keer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 april 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • het psychologisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door drs. R.A. Sterk, GZ-psycholoog, op 26 juli 2021;
  • het meest recente rapport van de Raad van 29 maart 2022;
  • het meest recente rapport van de WSS zoals tijdens de zitting van 2 juni 2022 overgelegd.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een gedragsstoornis en zwakbegaafdheid. Van bovengenoemde psychische problematiek was sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Van een dergelijke beïnvloeding lijkt sprake te zijn geweest. Zijn lacunaire gewetensfunctie brengt met zich mee dat hij weinig schuld - en spijtgevoelens jegens het slachtoffer ervaart. Er lijkt sprake van een narcistische krenking, die zover gaat dat er gesproken lijkt te kunnen worden van een narcistische woede, waarbij de veroorzaker van verdachtes leed ‘vernietigd’ dient te worden. De beperkte intellectuele capaciteiten brengen met zich mee dat hij zaken niet goed overziet en zijn gevoel niet goed verstandelijk kan corrigeren. Er is sprake van een verband tussen de geconstateerde psychische problematiek, de gedragsstoornis met narcistische persoonlijkheidstrekken en de zwakbegaafdheid, en het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - verdachte in verminderde mate toe te rekenen. De kans op herhaling van grensoverschrijdend agressief gedrag wordt als matig ingeschat. Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek wordt vanuit forensisch oogpunt behandeling aangewezen geacht. Deze behandeling dient zich te richten op zijn gedragsstoornis, waarin een verhoogde krenkbaarheid en een lacunaire gewetensfunctie centraal staan. Meer specifiek dient de behandeling zich te richten op zijn coping in relatie tot zijn verhoogde krenkbaarheid. Bij de behandeling dient rekening gehouden te worden met zijn beperkte intellectuele capaciteiten. Verdachte zou een dergelijke behandeling aangeboden kunnen krijgen door een forensisch psychiatrische polikliniek zoals De Waag. Voortzetting van de begeleiding door JDK lijkt zinvol met betrekking tot schoolgang en dagbesteding. Geadviseerd wordt om voornoemde behandeling, teneinde verdachte optimaal te motiveren, als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De jeugdreclassering zou verdachte kunnen begeleiden en zou tevens toe kunnen zien op het handhaven van de voorwaarden.
Ter terechtzitting heeft
de Raadhaar advies toegelicht. Uit het raadsonderzoek komt naar voren dat er momenteel geen ondertoezichtstelling nodig is voor verdachte. Er is sprake van een positieve ontwikkeling en de reeds aanwezige hulpverlening en begeleiding vanuit diverse instanties is voldoende om de huidige zorgen weg te nemen. De Raad heeft bij een bewezenverklaring geadviseerd om aan verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen, omdat hij snel overvraagd kan worden door zijn verplichtingen en afspraken met de hulpverlening. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de volgende bijzondere voorwaarden te worden opgelegd: dat verdachte naar school gaat volgens zijn rooster, meewerkt aan het hebben en behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding, meewerkt aan de reeds ingezette hulpverlening van Family Supporters of een soortgelijke instantie, en meewerkt aan de begeleiding van JDK. Tot slot heeft de Raad geadviseerd om de proeftijd voor de algemene voorwaarden op 2 jaar vast te stellen. Voor de proeftijd van de bijzondere voorwaarden zal een periode van 1 jaar voldoende zijn, omdat verdachte sinds november 2020 in de schorsing loopt (en zich houdt aan alle schorsingsvoorwaarden) en hij al ruim zes maanden deelneemt aan de noodzakelijke trajecten.
De WSSheeft ter terechtzitting toegelicht zich te kunnen vinden in het advies van de Raad. In het begin vond verdachte het moeilijk om in gesprek te gaan over zijn emoties. Hij ging niet meer naar school en hij deed dagenlang niets. Hij vindt het moeilijk om goede keuzes te maken. Sinds de schorsing van november 2021 gaat verdachte weer naar school en hij neemt gemotiveerd deel aan de therapieën van Family Supporters. Hij is veel spraakzamer en hij heeft geen woedeaanvallen meer. Bij de begeleiding van verdachte wordt gebruik gemaakt van een autisme handboek, en dat is bijzonder helpend gebleken. Het is voor de hulpverlening duidelijk dat verdachte behoefte heeft aan korte gesprekken om overzicht te kunnen houden van zijn afspraken en verplichtingen. De tante van verdachte zorgt al heel lang voor hem. Zij is bereid om hem naar zijn behandeling te brengen, wanneer hij niet wil gaan. Tot slot is verdachte bereid om tijdens een gesprek of middels een brief zijn excuses aan te bieden aan het slachtoffer [benadeelde partij/slachtoffer] . Hij wil dit hoofdstuk afsluiten en zijn best doen om de positieve ontwikkelingen van de afgelopen periode voort te zetten.
JDKis tevreden met de houding van verdachte. In het verleden had hij veel aanvaringen met zijn leraren en klasgenoten, maar dat is nu niet meer het geval. Hij neemt zelfstandig deel aan de aangeboden activiteiten en in september 2022 zal hij starten op het ROC Op Maat. Het is van belang dat de ingezette trajecten de komende periode doorgaan, zodat verdachte de juiste keuzes leert maken in moeilijke of vervelende situaties.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden - waaronder de vrijspraak van de ten laste gelegde diefstallen in zaak B - aanleiding bestaat om bij de straftoemeting ten gunste van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld, nog jong is en 7 dagen in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank vindt het wel zorgwekkend dat verdachte zich heeft bezig gehouden met de ten laste gelegde feiten en ter zitting niet heeft willen vertellen wat de reden is geweest van het mishandelen en het bedreigen van het slachtoffer [benadeelde partij/slachtoffer] . De rechtbank ziet daarin aanleiding aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met als doel hem er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Inmiddels gaat het beter met verdachte. Er is geen schoolverzuim meer, hij neemt gemotiveerd deel aan de behandeling van Family Supporters en hij krijgt therapie om te leren omgaan met zijn emoties en boosheid. De zorgen dat verdachte doet waar hij zelf zin in heeft, worden door de psycholoog van Family Supporters ook gelinkt aan kenmerken van een stoornis in het autismespectrum. De rigide houding van verdachte wordt dan ook geduid vanuit onvermogen en niet vanuit onwil, waarbij het voor verdachte lastig is om dingen te doen waar hij het nut niet van inziet, of die voor hem niet logisch zijn, zoals naar een afspraak met de therapeut gaan in de vakantie. Positief is dat er vanuit de behandeling goed wordt gekeken naar verdachte en hoe een vorm van behandeling gevonden kan worden die bij hem past. Gelet op de oriëntatiepunten (en rekening houdend met het feit dat de mishandeling in zaak A ruim tweeënhalf jaar geleden is gebeurd) zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen van 80 uren waarvan 66 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Gelet op de positieve ontwikkelingen van verdachte vindt de rechtbank een proeftijd van deze duur voldoende. Aan het voorwaardelijk deel van de werkstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals geadviseerd door de hulpverlening. Tot slot is het van belang dat verdachte voldoende vaardigheden aangeleerd krijgt om de juiste keuzes te maken. Om de kans op herhaling te verkleinen is het noodzakelijk dat verdachte leert wat hij verkeerd heeft gedaan en zijn vaardigheden vergroot op het gebied van het inschatten van risicovolle situaties.

11.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 5/benadeelde partij] (in zaak B) zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal met braak.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart het onder zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder zaak A ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde:
mishandeling
ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren,met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen, onder aftrek van de dagen, omgerekend in uren, die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Beveelt dat een gedeelte, groot
66 (zesenzestig) uren, van deze werkstrafnietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 33 (drieëndertig) dagen.
Stelt de proeftijd vast op
1 (één jaar)onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • onderwijs volgt volgens het lesrooster;
  • zal meewerken aan het hebben en behouden van een zinvolle vrijetijdsbesteding;
  • zal meewerken aan de reeds ingezette hulpverlening van Family Supporters of een soortgelijke instantie;
  • zal meewerken aan de begeleiding van Jongeren Die het Kunnen.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bepaalt dat de benadeelde partij [naam 5/benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. V. Zuiderbaan en M.H.W. Franssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juni 2022.