ECLI:NL:RBAMS:2022:3439

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
13/751636-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in Nederland

Op 15 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Olsztyn, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen, die wordt verdacht van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 1 juni 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot het onherroepelijke vonnis in Polen, maar dat hij wel bijgestaan is door een advocaat. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is. Verder is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 6a OLW, omdat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft ook de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf bevolen. Het verzoek van de verdediging om schorsing van de gevangenhouding is afgewezen, omdat de rechtbank onvoldoende bijzondere omstandigheden heeft gezien om dit verzoek in te willigen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751636-20
RK nummer: 22/1779
Datum uitspraak: 15 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juni 2020 door de
Circuit Court in Olsztyn, Second Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1989,
verblijvende op het adres:
[verblijfadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een onherroepelijk vonnis van de
Circuit Court in Olsztyn, Second Criminal Divisionvan 10 mei 2018 (referentienummer: II K 92/17) en het daarbij behorende arrest van de
Appeal Court in Białymstokvan 14 februari 2019 (referentienummer: II AKa 146/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In onderdeel d) van het EAB staat aangegeven dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig is geweest bij het proces dat tot voornoemd arrest heeft geleid. Wel staat onder 3.2 aangekruist dat de opgeëiste persoon een advocaat gekozen en gemachtigd heeft om hem bij te staan bij het proces dat tot de beslissingen heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft bij zijn verhoor op 31 maart 2022 ook aangegeven dat hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is bijgestaan door een door hem gekozen advocaat.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat de omstandigheid zoals bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich heeft voorgedaan. De weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat onder meer de door de verdediging ingebrachte jaaropgaven, inkomensverklaringen, werkgeversverklaringen en arbeidscontracten genoegzaam aantonen dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Uit deze stukken kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon – zoals hij ook zelf heeft verklaard – in ieder geval in de periode 2012 tot en met mei 2022 daadwerkelijk in Nederland heeft gewoond en gewerkt.
Gelet hierop stelt de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – vast dat is voldaan aan de hiervoor onder 1 genoemde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander.
Tweede voorwaarde
Tot slot moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De IND heeft in de brief van 19 mei 2022 laten weten dat verblijfsbeëindiging niet aan de orde wordt geacht. De feiten zijn bijna tien jaar oud en sindsdien zijn er voor zover bekend geen nieuwe veroordelingen bijgekomen. In Nederland is er geen strafblad. Er doen zich daarnaast geen ‘ernstige redenen van openbare orde’ voor die verblijfsbeëindiging rechtvaardigen.
De rechtbank stelt vast dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt. De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het hierboven genoemde bevel tot gevangenhouding te schorsen, zodat de opgeëiste persoon zichzelf kan melden bij een penitentiaire inrichting. Dit is gunstig voor het detentieregime waarin hij terecht zal komen. Daarnaast wenst de opgeëiste persoon fatsoenlijk afscheid te nemen van zijn familie en wenst hij bij voorkeur in [plaats] te worden gedetineerd, nu deze detentie-instelling zich dichtbij de woonplaats van zijn gezin bevindt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen inwilliging van het verzoek tot schorsing van het bevel tot gevangenhouding, omdat er geen omstandigheden naar voren zijn gebracht die de inwilliging van dit verzoek rechtvaardigen.
Oordeel van de rechtbankDe rechtbank overweegt dat het uitgangspunt bij een bevel gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW is dat schorsing slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvindt. De rechtbank ziet in de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon onvoldoende bijzondere aanleiding om het bevel tot gevangenhouding te schorsen en wijst het verzoek af.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is, dient de overlevering te worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a en 7 van de OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Olsztyn, Second Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.