ECLI:NL:RBAMS:2022:3434

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
13/751149-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse nationaliteit en verblijf in Nederland

Op 13 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Gliwicach, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 maart 2022. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 3 mei 2022 en 1 juni 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en een tolk in de Poolse taal. Tijdens de zittingen is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn er stukken overgelegd die zijn verblijf in Nederland onderbouwen.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak op 17 mei 2022 de noodzaak van aanvullende informatie vastgesteld en het onderzoek geschorst. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, zoals vastgelegd in de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Poolse autoriteiten beoordeeld, die bevestigden dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. J.G. Vegter, en de rechters mrs. J.P.W. Helmonds en C. Klomp, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751149-22
RK nummer: 22/1525
Datum uitspraak: 13 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2021 door de
Sąd Okręgowy w Gliwicach(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 3 mei 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 mei 2022. Het verhoor heeft
plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De
opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op
grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat
zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en medegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan op 17 mei 2022.
Tussenuitspraak 17 mei 2022
Op 7 december 2022 is door de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarin is bepaald dat het onderzoek ter zitting wordt heropend en voor onbepaalde tijd wordt geschorst teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen de gestelde gelijkstelling met een Nederlander nader te onderbouwen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de benodigde informatie op te vragen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND), en eventueel een terugkeergarantie te verzoeken aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Zitting 1 juni 2022
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de openbare zitting van 1 juni 2022 in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 17 mei 2022

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 17 mei 2022, waarin zij onder meer de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid, de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW en artikel 11 OLW heeft beoordeeld. De overwegingen van de rechtbank in deze eerdere beslissing dienen hier – voor zover uit het volgende niet anders blijkt – als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse, maar wel de Poolse nationaliteit. Dat betekent dat hij, om in aanmerking te komen voor een terugkeergarantie van de Poolse autoriteit als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de OLW, moet voldoen aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, die in artikel 6, derde lid, van de OLW zijn neergelegd:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging ingebrachte jaaropgaven, belastingaanslagen en arbeidsovereenkomsten, waaronder de aanvullende stukken die de raadsman per e-mail van 27 mei 2022 aan de rechtbank heeft doen toekomen, genoegzaam aantonen dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Uit deze stukken kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon in de periode 2017 tot en met 2021 daadwerkelijk in Nederland heeft gewoond en gewerkt. De rechtbank heeft daarnaast bij tussenuitspraak van 17 mei 2022 reeds vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Nederland kan worden vervolgd voor de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
Gelet hierop stelt de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, vast dat is voldaan aan de hiervoor onder 1 en 2 genoemde voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander.
Uit de informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) van 25 mei 2022 blijkt echter dat op basis van de op dat moment bekende informatie niet aan de derde voorwaarde is voldaan. Door de IND wordt namelijk de verwachting uitgesproken dat de opgeëiste persoon in beginsel zijn verblijfsrecht zal verliezen ten gevolge van de vervolging van het feit in Polen, tenzij hij aantoont dat artikel 8.22, lid 3, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 van toepassing is. De IND merkt daarbij het volgende op:
Slechts wanneer de heer [opgeëiste persoon] aantoont dat zijn EU-verblijfsrecht duurzaam
is geworden èn hij, terugtellend vanaf heden en buiten eventuele detenties
om, tien jaar aaneengesloten in Nederland woont, is verblijfsbeëindiging niet
meer mogelijk. Zoals vermeld, zou dan aan het criterium ‘dwingende redenen
van openbare veiligheid’ moeten worden getoetst en ik heb geen aanwijzingen
dat die zich voordoen.
De raadsman heeft vervolgens bij e-mail van 31 mei 2022 aan de rechtbank aanvullende stukken doen toekomen. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van deze stukken, waaronder de overgelegde jaaropgaven, arbeidscontracten en de huurovereenkomst, afdoende is komen vast te staan dat het EU-verblijfsrecht van de opgeëiste persoon duurzaam is geworden en hij in de periode van 2007 tot en met 2016 aaneengesloten in Nederland heeft gewoond.
De overlevering van de opgeëiste persoon kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Circuit Prosecutor in Gliwiceheeft bij e-mail van 1 juni 2022 de volgende garantie gegeven:
Of course, we will guarantee retur Mr [opgeëiste persoon].
Om enige twijfel weg te nemen heeft de officier van justitie vervolgens, op verzoek van de rechtbank, een aanvullende terugkeergarantie gevraagd. De aanvullende terugkeergarantie is bij e-mail van 2 juni 2022, dus na afloop van de zitting, door de
Circuit Prosecutor in Gliwiceverstrekt
:
Pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant (2002/584/JHA) we guarantee that, in the case the wanted person: [opgeëiste persoon], born on [geboortedag] 1980 in [geboorteplaats] (Poland) after the surrender is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Poland, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands.
De raadsman heeft bij e-mail van 9 juni 2022 laten weten dat hij geen opmerkingen heeft ten aanzien van de terugkeergarantie van 2 juni 2022.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie dan ook voldoende.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Gliwicach(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.