ECLI:NL:RBAMS:2022:3430

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
13/078313-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaken in Polen

Op 15 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 31 maart 2022. Het EAB, uitgevaardigd door het Circuit Law Court in Świdnica op 29 december 2021, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft.

Tijdens de openbare zitting op 1 juni 2022 werd de zaak behandeld. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, en een tolk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering tot overlevering beoordeeld. De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon de gevangenisstraf die in het EAB wordt genoemd al had uitgezeten, en dat de overlevering daarom geweigerd moest worden. De officier van justitie betoogde echter dat de overlevering moest worden toegestaan, ongeacht de duur van de detentie in Polen.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure tegen hem en dat de overlevering geen schending van zijn verdedigingsrechten zou inhouden. Uiteindelijk werd de overlevering toegestaan voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van drie jaren, waarvan nog één jaar, zes maanden en vijf dagen resteerden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, en mrs. J.P.W. Helmonds en C. Klomp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/078313-22
RK nummer: 22/1790
Datum uitspraak: 15 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 december 2021 door de
Circuit Law Court in Świdnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar verzamelvonnis van de
District Law Court of Świdnica(referentienummer: II K 866/15) van 31 maart 2016. Het verzamelvonnis is onherroepelijk geworden op 11 april 2016.
Aan dit verzamelvonnis liggen de volgende vonnissen ten grondslag:
II K 274/15: gewezen door de
District Law Court of Świdnicaop 15 juni 2015, onherroepelijk geworden op 22 augustus 2015.
II K 123/13: gewezen door de
District Law Court of Dzierżoniówop 13 maart 2013, onherroepelijk geworden op 21 maart 2013.
II K 656/12: gewezen door de
District Law Court of Dzierżoniówop 12 februari 2013, onherroepelijk geworden op 20 februari 2013.
Daarnaast staat in het EAB vermeld dat de
Circuit Law of Świdnicaop 25 juli 2017 een beslissing heeft genomen tot voorwaardelijke invrijheidsstelling van de opgeëiste persoon (referentienummer: V Kow 1308/17/wz). De
Circuit Law of Świdnicaheeft vervolgens bij beslissing van 10 oktober 2018 de beslissing tot voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen (referentienummer: V Kow 2075/18/owz).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, nu de opgeëiste persoon de gevangenisstraf die in het EAB wordt genoemd reeds heeft uitgezeten. De opgeëiste persoon is van 23 juli 2015 tot en met 25 juli 2017 gedetineerd geweest in Polen. Volgens Pools recht worden voorwaardelijk opgelegde straffen bij de beslissing tot tenuitvoerlegging gehalveerd. Het strafrestant dat in het EAB wordt genoemd is daarom onjuist.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van het overleveringsverzoek dient te worden aangehouden, teneinde omtrent deze kwestie aanvullende vragen te stellen aan de Poolse uitvaardigende autoriteit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Voor zover de opgeëiste persoon al langer zou hebben vastgezeten dan in het EAB wordt genoemd, hetgeen wordt bestreden, betreft dit een executie-kwestie die in de uitvaardigende lidstaat aan de orde moet komen.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB blijkt dat bij de vonnissen die ten grondslag liggen aan het verzamelvonnis de volgende straffen zijn opgelegd aan de opgeëiste persoon:
II K 274/15: een gevangenisstraf van 5 maanden.
II K 123/13: een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, met een proeftijd van drie jaren. De voorwaardelijke straf is door de
District Law Court of Dzierżoniówomgezet in een onvoorwaardelijke straf op 19 oktober 2015 (referentienummer: II Ko 1658/15), welke beslissing onherroepelijk is geworden op 31 oktober 2015.
II K 656/12: een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren, met een proeftijd van vijf jaren. De voorwaardelijke straf is door de
District Law Court of Dzierżoniówomgezet in een onvoorwaardelijke straf op 19 oktober 2015 (referentienummer: II Ko 1659/15), welke beslissing onherroepelijk is geworden op 31 oktober 2015.
Daarnaast blijkt uit het EAB dat in het verzamelvonnis II K 866/15 de eerder opgelegde straffen zijn samengevoegd. De overlevering wordt dan ook verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, zes maanden en vijf dagen. De rechtbank ziet geen reden om aan deze mededeling van de uitvaardigende justitiële autoriteit te twijfelen - en eventueel aanvullende vragen te stellen - en verwerpt het primaire en subsidiaire verweer van de raadsman.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Verzamelvonnis II K 866/15 en vonnis II K 656/12
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon ten aanzien van het verzamelvonnis II K 866/15 en het onderliggende vonnis II K 656/12 in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissingen heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.
Vonnis II K 274/15
De rechtbank concludeert uit de informatie in het EAB dat de opgeëiste persoon ten aanzien van vonnis II K 274/15 niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid en dat zich evenmin één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
Uit de informatie uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon tijdens het eerste verhoor op 8 januari 2014 in het voorbereidend onderzoek in deze zaak een adres heeft opgegeven en dat hij op grond van artikel 139 van de Poolse
Code of Criminal Procedureis geïnstrueerd over de verplichting tot het opgeven van een adreswijziging en de gevolgen van het niet doorgeven van die adreswijziging, op basis waarvan naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Daarnaast blijkt uit het EAB dat de oproep voor de zitting - die heeft plaatsgevonden op 15 juni 2015 - naar dit adres is gestuurd maar niet kon worden bezorgd. Vervolgens is er op 18 mei 2015 en 26 mei 2016 een bericht achtergelaten op het adres met de mededeling waar en binnen welke termijn het poststuk kon worden afgehaald.
Gelet op deze omstandigheden, die, minstgenomen, een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Vonnis II K 123/13
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon weliswaar niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, maar op 4 februari 2013 in persoon een oproep voor de zitting heeft ontvangen, die heeft plaatsgevonden op 13 maart 2013. De opgeëiste persoon is daarbij ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Het vonnis is vervolgens op 17 maart 2013 in persoon aan de opgeëiste persoon betekend, waarbij hij uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon heeft vervolgens niet binnen de voorgeschreven termijn hoger beroep aangetekend.
De rechtbank concludeert dat de situaties als bedoeld in artikel 12 onder a en onder c van de OLW van toepassing zijn, zodat artikel 12 OLW ten aanzien van vonnis II K 123/13 niet aan overlevering in de weg staat.

4.Strafbaarheid: Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd;
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking,
en:
door het bevoegd gezag naar zijn identificerende persoonsgegevens gevraagd, een valse naam, voornaam, geboortedatum en geboorteplaats opgeven.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 310, 311 en 435 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Law Court in Świdnica(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.