ECLI:NL:RBAMS:2022:342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
13-665518-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling tot witwassen met eenvoudige kasopstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor witwassen. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 67.634,42 toegewezen. De vordering was gebaseerd op een kasopstelling die de periode van 4 september 2015 tot 26 juni 2019 besloeg. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde voordeel had verkregen uit andere strafbare feiten dan het witwassen waarvoor hij was veroordeeld. De verdediging voerde aan dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel was, maar de rechtbank vond de berekening van het Openbaar Ministerie goed onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak was overschreden, maar vond deze overschrijding niet zo ernstig dat dit gevolgen zou hebben voor de beslissing. De rechtbank legde de verplichting op tot betaling van het ontnemingsbedrag aan de Staat, met de mogelijkheid van gijzeling indien niet betaald wordt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-665518-18 (ontneming)
Datum uitspraak: 28 januari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1968,
wonende op het adres [adres] ,
hierna veroordeelde.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Lommers, en van wat veroordeelde en zijn raadsman, mr. T. den Haan, voorafgaand en tijdens het onderzoek op de terechtzitting van 31 december 2021 naar voren hebben gebracht.

2.De vordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 16 december 2021 de rechtbank gevraagd het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel en aan de staat te betalen bedrag vast te stellen op € 102.575,82. Op de zitting heeft de officier van justitie de vordering verlaagd tot € 79.075,82.

3.De grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2020 veroordeeld voor het witwassen van € 87.784,12. [1] In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam veroordeelde op 9 november 2021 veroordeeld voor het witwassen van € 73.293,48. [2]
Het Openbaar Ministerie heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde geschat. Deze schatting is gebaseerd op een kasopstelling die ziet op de periode van 4 september 2015 tot 26 juni 2019. Gezien de stukken waarop de vordering berust en het standpunt van de officier van justitie op de zitting begrijpt de rechtbank de vordering zo dat bedoeld is het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen dat veroordeelde heeft verkregen door andere feiten dan het witwassen waarvoor hij is veroordeeld.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat de vordering moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde is alleen veroordeeld voor witwassen. Van de andere tenlastegelegde feiten is veroordeelde vrijgesproken. Uit rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat bij een veroordeling voor witwassen het witwasbedrag niet zonder meer als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt. Van wederrechtelijk verkregen voordeel is pas sprake als met het witgewassen bedrag rendement is behaald. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Als de rechtbank de verdediging hier niet in volgt dan klopt de berekening niet. In elk geval kan niet meer geld worden ontnomen dan het door het gerechtshof vastgestelde witgewassen bedrag.
De rechtbank gaat hierna in haar oordeel over de vordering voor zover nodig nader in op de standpunten van de verdediging over de verschillende bedragen.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering moet worden toegewezen. Uit het financieel onderzoek blijkt dat sprake is van een groot bedrag aan contanten dat niet herleidbaar is. Dat maakt het voldoende aannemelijk dat sprake is van wederrechtelijk voordeel. Anders dan in de door de raadsman aangehaalde rechtspraak gaat het dus niet om voordeel uit witwassen.
Dat veroordeelde voor anderen money transfers heeft gedaan is niet onderbouwd. Als dit al aannemelijk zou zijn, dan is er nog steeds sprake van wederrechtelijk verkregen voordeel, want het is onaannemelijk dat veroordeelde dat heeft gedaan zonder dat daar voordeel tegenover stond.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere feiten
De vordering van het Openbaar Ministerie is gebaseerd op artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht. Op basis van dat artikel kan geld van veroordeelde worden ontnomen als hij is veroordeeld voor een strafbaar feit dat wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie en aannemelijk is dat hij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit dat feit of uit andere strafbare feiten. Veroordeelde is veroordeeld voor witwassen. Dat is een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Hij is veroordeeld voor het verrichten van witwashandelingen met geld dat uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank vindt op grond van het vonnis en het ontnemingsrapport aannemelijk dat veroordeelde voordeel heeft verkregen uit andere strafbare feiten dan het witwassen, namelijk de misdrijven waaruit het witgewassen geld afkomstig is. Voor het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel is niet nodig dat precies is vast te stellen met welke strafbare feiten veroordeelde dit voordeel heeft behaald en of hij die strafbare feiten zelf heeft gepleegd.
4.3.2.
Het ontnemingsrapport
De ontnemingsvordering is gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling. Daarin is over een bepaalde periode berekend hoeveel contant geld veroordeelde heeft gehad en welk deel daarvan kan worden verklaard uit contant geld dat veroordeelde al had of dat hij legaal heeft verkregen. Het contante geld dat daardoor niet kan worden verklaard wordt als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt. De rechtbank vindt deze berekening, gebaseerd op bewijsmiddelen, goed onderbouwd en voldoende aannemelijk gemaakt door het Openbaar Ministerie. In ontnemingszaken is het dan vervolgens aan veroordeelde om gemotiveerd en onderbouwd aannemelijk te maken dat de berekening van het Openbaar Ministerie niet juist is. Alleen zeggen dat de berekening niet klopt of dat veroordeelde onschuldig is, is niet voldoende.
4.3.3.
Betwisting veroordeelde
Veroordeelde heeft aangevoerd dat het beginsaldo in het ontnemingsrapport te laag is. Veroordeelde werkte daarvoor al jaren in de taxibranche en had daaruit contante inkomsten. Op de zitting heeft veroordeelde gesteld dat hij 18.000 euro spaargeld apart heeft gelegd. Deze contanten zijn niet aangetroffen bij de doorzoeking. Veroordeelde heeft zelfs geen omzetcijfers van voor 2015 laten zien die zijn stelling zouden kunnen onderbouwen. Veroordeelde heeft zijn stellingen ook niet op een andere manier onderbouwd. De rechtbank vindt dat veroordeelde zijn stellingen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank vindt het beginsaldo in het ontnemingsrapport niet onbegrijpelijk en gaat daarvan uit.
Over de money transfers en de betalingen aan gedetineerden heeft veroordeelde verklaard dat hij de betalingen op verzoek van anderen heeft gedaan, die zelf geen creditcard hadden of geen contante stortingen konden doen. Hij kreeg daar geen geld voor. De rechtbank vindt dat veroordeelde deze verklaring onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hij heeft zijn stelling niet onderbouwd met namen en verklaringen van die anderen waar hij over spreekt of andere stukken waardoor die stelling bevestigd wordt.
Op de zitting heeft veroordeelde aangevoerd dat de money transfer van € 4.000,- naar zijn broer [naam1] van 11 oktober 2016 is gedaan door zijn echtgenote. De rechtbank stelt onder verwijzing naar het ontnemingsrapport vast dat veroordeelde en zijn vrouw een economische eenheid vormen. Daarom wordt dit geld toegeschreven aan veroordeelde, net zoals de schenking van € 20.000,- van zijn schoonouders, zie hierna.
4.3.4.
Andere posten
Bankopnames
Veroordeelde heeft in de periode van 4 september 2015 tot en met 26 juli 2019 € 27.099,00 opgenomen bij geldautomaten, waarvan € 15.657,60 in Nederland. In het ontnemingsrapport wordt dit geld geduid als contant geld waarover veroordeelde kon beschikken en waarvan de herkomst herleidbaar is. Van het bedrag van € 11.441,40 dat in het buitenland is opgenomen, wordt in het ontnemingsrapport aangenomen dat dit (daar) weer is uitgegeven. Er zijn nauwelijks pinbetalingen in het buitenland gedaan waardoor het Openbaar Ministerie het waarschijnlijk vindt dat het opgenomen geld is gebruikt voor levensonderhoud. Daarom zou de € 11.441,40 niet (verder) ter beschikking van veroordeelde hebben gestaan en moet het niet worden meegeteld als herleidbaar contant geld waar veroordeelde over kon beschikken. De rechtbank vindt deze omstandigheden onvoldoende aannemelijk maken dat veroordeelde het (hele) bedrag van € 11.441,40 in het buitenland heeft uitgegeven. Als het bedrag niet is uitgegeven, kon veroordeelde hierover beschikken om contant te besteden. De rechtbank zal dus, in het voordeel van veroordeelde, het hele contant opgenomen bedrag van € 27.099,00 meetellen als contant herleidbaar geld waarover veroordeelde kon beschikken.
Opbrengst verkoop Mercedes en geld van schoonouders
Net als de officier van justitie en de verdediging vindt de rechtbank dat aannemelijk geworden is dat veroordeelde € 16.000,00 (uit de verkoop van een Mercedes) en € 20.000,00 van zijn schoonouders contant herleidbaar heeft verkregen. Dat geld wordt dus van het in het rapport berekende wederrechtelijk verkregen voordeel afgetrokken.
4.3.5.
Vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank komt tot de volgende berekening:
Beginsaldo contant geld € 500,00
Contante omzet € 161.327,72
Bankopnames € 27.099,00
Opbrengst verkoop Mercedes € 16.000,00
Geld van schoonouders
€ 20.000,00+
Totaal€ 224.926,72
Eindsaldo contant geld
€ 50,00-/-
Beschikbaar aan herleidbare contanten voor uitgaven € 224.876,72
Contante bankstortingen € 253.693,16
Money transfers € 20.402,00
Aangetroffen kassabonnen
€ 18.415,98+
Contante uitgaven € 292.511,14
Contante uitgaven min beschikbare herleidbare contanten € 67.634,42
De rechtbank vindt dat veroordeelde uit andere strafbare feiten een voordeel heeft verkregen dat de rechtbank schat op € 67.634,42. De rechtbank heeft deze schatting gedaan op basis van de bewijsmiddelen in het ontnemingsrapport. [3]

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. In beginsel moet een ontnemingszaak binnen twee jaar tot een afronding komen. De redelijke termijn in de ontnemingszaak is gestart op 26 september 2019, de dag waarop de rechter-commissaris de machtiging conservatoir beslag heeft afgegeven. Vanaf dat moment kon veroordeelde verwachten dat het Openbaar Ministerie een ontnemingsvordering zou indienen. Dit betekent dat de zaak uiterlijk twee jaar later, op 26 september 2021, afgerond had moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet uitspraak op 28 januari 2022. De redelijke termijn is dus met vier maanden overschreden. De rechtbank vindt deze overschrijding zo beperkt dat zij volstaat met de constatering ervan.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 67.634,42.

6.Het toepasselijke wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 67.634,42(zevenenzestigduizendzeshonderdvierendertig euro en tweeënveertig cent).
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 67.634,42(zevenenzestigduizendzeshonderdvierendertig euro en tweeënveertig cent) aan de Staat.
Bepaalt dat maximaal drie jaar gijzeling kan worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 januari 2022.

Voetnoten

1.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 januari 2020 met parketnummer 1/-665518-18, Bijlage A bij de ontnemingsrapportage.
2.Arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 november 2021 met parketnummer 23-000250-20, ongenummerd.
3.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling met documentcode 15294777, nummer 2018236872 van 3 december 2021 inclusief bijlagen, opgemaakt door brigadier [naam2] .