In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor witwassen. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 67.634,42 toegewezen. De vordering was gebaseerd op een kasopstelling die de periode van 4 september 2015 tot 26 juni 2019 besloeg. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde voordeel had verkregen uit andere strafbare feiten dan het witwassen waarvoor hij was veroordeeld. De verdediging voerde aan dat er geen wederrechtelijk verkregen voordeel was, maar de rechtbank vond de berekening van het Openbaar Ministerie goed onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingszaak was overschreden, maar vond deze overschrijding niet zo ernstig dat dit gevolgen zou hebben voor de beslissing. De rechtbank legde de verplichting op tot betaling van het ontnemingsbedrag aan de Staat, met de mogelijkheid van gijzeling indien niet betaald wordt.