Overwegingen
Aanleiding van de procedure
1. De voor publiek toegankelijke inrichting [verzoekster] is gevestigd in het pand gelegen aan de [adres] .
2. De politie heeft naar aanleiding van diverse opsporingsonderzoeken naar ondergronds bankieren een onderzoek ingesteld naar meerder panden, waaronder het pand aan de [adres] . Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 3 mei 2022 over het pand, aangevuld met een bestuurlijke rapportage van 10 mei 2022, blijkt het volgende:
- vanaf eind 2019 tot en met april 2022 lopen er diverse onderzoeken naar ondergronds bankieren vanuit onder andere dit pand;
- op 12 april 2022 is tijdens een doorzoeking van het pand het volgende aangetroffen:
- 160.665,- Euro, 340,- Pound sterling, 15,- US Dollars en 2.120,- Indiase roepie
- achterin de kantoorruimte bevond zich een geprepareerde verborgen ruimte welke door middel van een luik in een kastenwand met daaronder een trap toegang gaf tot de verborgen ruimte;
- in deze ruimte zijn twee kluizen aangetroffen;
- administratie met (bij)namen en bedragen die kunnen duiden op de boekhouding van ondergronds bankieren;
- een geldtelmachine op het bureau in het kantoor;
- drie patronen voor een 9 mm wapen in de kluis die was gesitueerd in de verborgen ruimte.
- uit onderschepte berichten is gebleken dat in het pand contanten geld worden ingeleverd en opgehaald dat zeer vermoedelijk afkomstig is uit handel in drugs;
- er is vastgesteld dat vele bezoekers/klanten die tassen in of uit de panden brengen diverse antecedenten hebben en zich begeven in het milieu van de zware georganiseerde misdaad; het is niet ondenkbaar dat zij een vuurwapen voorhanden hebben, dit blijkt uit meerdere strafrechtelijke onderzoeken;
- er is een link tussen dit pand en andere bedrijfspanden en woningen die gebruikt worden voor ondergronds bankieren door één familie; er is vastgesteld dat er een nauwe en bewuste samenwerking bestaat tussen de diverse familieleden en panden. Uit onderschepte berichten wordt gesproken dat er geld moet worden aangevuld op diverse locaties, wat onderbouwt dat er kennelijk meerdere locaties zijn en er een samenhang bestaat tussen de panden als het gaat om ondergronds bankieren;
- tijdens de actiedag van het onderzoek op 12 april 2022 zijn ook diverse woningen en garageboxen van de verdachten doorzocht waarbij vele goederen en grote sommen geld in beslag zijn genomen; hierbij zijn negen verdachten aangehouden;
- de aangehouden verdachten voor ondergronds bankieren hebben gedurende de onderzoeksperiode dit specifieke pand veelvuldig bezocht; volgens de politie blijkt hieruit dat deze panden gezamenlijk een belangrijke spil vormen binnen het systeem van ondergronds bankieren;
- de exploitant is tijdens de openingstijden vrijwel altijd aanwezig en blijkt samen te werken met een andere verdachte van ondergronds bankieren; ze nemen werkzaamheden van elkaar over wanneer één van de locaties is gesloten.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder op basis van de gegevens in de bestuurlijke rapportage bepaald dat het pand waar verzoekster in is gevestigd per 18 mei 2022 wordt gesloten voor de duur van zes maanden. Doel van de sluiting is om een einde te maken aan de met de openbare orde strijdige situatie en om de verstoring van de openbare orde onmiddellijk en blijvend te herstellen. Verweerder heeft de sluiting gebaseerd op artikel 2.10, eerste lid, aanhef onder e, van de APV.
4. Verzoekster voert aan dat er onvoldoende relevante gronden zijn om tot sluiting van het pand over te gaan. Volgens verzoekster is er sprake van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Sluiting van het pand was niet langer noodzakelijk. Pas vier weken na het aantreffen van de gelden is het voornemen tot sluiting van het pand kenbaar gemaakt en de feitelijke sluiting vindt nog later plaats. En dit terwijl de burgemeester en heel Nederland al wist van het aantreffen van de gelden in de panden. Ook kan de bestuurlijke rapportage niet als basis dienen voor de sluiting. Het bewijst niet dat er ondergronds gebankierd is vanuit het pand van verzoekster. De heer [naam 1] is van onbesproken gedrag en in het verleden is hij in het bezit geweest van een vergunning als geldwisselkantoor (Moneytrans). Deze vergunning is bovendien in dit kwartaal opnieuw verstrekt (Moneygram). Verder is van belang dat hij door de rechter-commissaris in vrijheid is gesteld. Voor een groot deel van de beschuldigingen achtte de rechter-commissaris geen bezwaren aanwezig en het Openbaar Ministerie is hiertegen niet in beroep gegaan. Verzoekster voert verder aan dat sluiting disproportioneel en onevenredig is. Sluiting van het pand grijpt diep in de persoonlijke levenssfeer van de heer [naam 1] in. Hij haalt zijn inkomen uit het pand en hij kan zijn reisbureau niet vanuit een andere plaats draaien. Met de sluiting worden honderden klanten gedupeerd die het reisbureau niet meer kunnen bereiken en met hun handen in het haar zitten.
Oordeel voorzieningenrechter
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De bevoegdheid om bij gevaar voor de openbare orde spoedeisende bestuursdwang toe te passen staat in de artikelen 5:24 en 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de APV. De burgemeester heeft de bevoegdheid om de sluiting te bevelen van een voor het publiek toegankelijke inrichting indien zich daar feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting een ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde. Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat voor de toepassing van artikel 2.10 van de APV het niet relevant is of de exploitant van de inrichting betrokken is bij de tot sluiting redengevende feiten, of dat hem daarvan anderszins een verwijt kan worden gemaakt. De sluiting beoogt geen straf op te leggen, maar is gericht op het herstel van de openbare orde die in gevaar wordt gebracht door feiten en omstandigheden die in de inrichting plaatsvinden.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat wat verzoekster heeft aangevoerd niet leidt tot de conclusie dat verweerder het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren op de bestuurlijke rapportages. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de bestuurlijke rapportages blijkt dat een groot politieonderzoek loopt naar ondergronds bankieren, waarbij zowel de heer [naam 1] als meerdere van zijn familieleden zijn betrokken, alsmede het pand aan de [adres] en andere panden waar de familie bedrijven exploiteert. Verweerder heeft een drietal panden gesloten, waaronder het pand waarin verzoekster is gevestigd.
8.1.Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit niet in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur en is, anders dan verzoekster betoogt, sluiting van het pand noodzakelijk. Het pand waarin verzoekster is gevestigd is op 12 april 2022 doorzocht. De bestuurlijke rapportage van de politie is van 3 mei 2022. Een voornemen tot sluiting van het bedrijfspand is op 4 mei 2022 bekend gemaakt aan verzoekster. Daarbij is verzoekster in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Op 6 mei 2022 heeft verzoekster een zienswijze ingediend. Vervolgens heeft verweerder op 17 mei 2022 het bestreden besluit genomen dat het pand gelegen aan de [adres] met ingang van 18 mei 2022 wordt gesloten voor de duur van zes maanden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de periode die is verstreken sinds de datum van doorzoeking en de sluiting van het bedrijfspand, gelet op de tussenliggende handelingen, niet onredelijk lang. Gelet hierop kan niet reeds daarom worden geconcludeerd dat er geen noodzaak meer was voor de sluiting van het bedrijfspand.
8.2.Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat met de bestuurlijke rapportages voldoende aannemelijk is gemaakt dat het geopend blijven van het reisbureau een ernstig gevaar van de openbare orde vormt. Zoals verweerder uitvoerig heeft gemotiveerd in het bestreden besluit, het verweerschrift en op zitting blijkt dat in het pand waarin verzoekster is gevestigd goederen zijn aangetroffen die duiden op ondergronds bankieren. Er is meer dan € 160.000,- aangetroffen, alsmede administratie met (bij)namen en bedragen. In de kantoorruimte bevond zich een geprepareerde verborgen ruimte, bereikbaar via een trap achter een kastenwand. In deze verborgen ruimte bevonden zich twee kluizen. Er zijn grote hoeveelheden geld en een geldtelmachine aangetroffen. Verder is uit onderschepte berichten gebleken dat in het pand contanten werden ingeleverd en opgehaald. Ook hebben vele bezoekers antecedenten in het milieu van zware georganiseerde misdaad.
8.3.Verweerder heeft ook uitvoerig gemotiveerd dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door particuliere personen hoogst ongebruikelijk is. Dit vanwege het risico van een gewelddadige overval, diefstal of brand. Dat dit in het pand waarin verzoekster is gevestigd nog nooit is voorgevallen maakt dit niet anders. Verder heeft verweerder uiteengezet dat het aanwezig zijn van door misdrijf verkregen goederen en van grote sommen geld die via illegale bankiersconstructies worden verhandeld aanleiding kan geven tot gewapende overvallen, rip-deals, andere vormen van geweld, afpersing en bewapening van betrokkenen tegen dergelijke overvallen. Deze activiteiten faciliteren criminele gedragingen en het pand fungeert, aldus verweerder, als spil in criminele netwerken. Het samengaan van illegaal bankieren met een legaal reisbureau brengt daarnaast ook het risico mee dat onschuldige klanten van het reisbureau worden geconfronteerd met criminele activiteiten. Het bieden van de mogelijkheid illegaal sommen geld te kunnen versturen trekt criminelen aan. Het pand is gelegen onder een woning in een gemengde wijk waar veel woningen zijn. Er is bovendien sprake van een extra gevaarzetting voor nietsvermoedende voorbijgangers, klanten van het reisbureau dan wel omwonenden wanneer het pand doelwit is van geweld.
8.4.Het betoog van verzoekster dat de administratie sluitend is, dat de heer [naam 1] , zoals hij stelt, van onbesproken gedrag is en in het verleden in het bezit is geweest van een vergunning als geldwisselkantoor (Moneytrans), dat deze vergunning opnieuw aan hem is verstrekt (Moneygram) en in een reisbureau altijd contant geld aanwezig is, kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter verzoekster niet baten. Ten tijde van de doorzoeking op 22 april 2022 was de heer [naam 1] niet in het bezit van een vergunning als geldwisselkantoor, dit is ook niet betwist. Daarnaast wil het hebben van een vergunning als geldwisselkantoor niet zeggen dat niet ook sprake kan zijn van ondergronds bankieren. Dat de heer [naam 1] door de rechter-commissaris in vrijheid is gesteld maakt niet dat hij geen verdachte meer is in het strafrechtelijke onderzoek inzake het ondergronds bankieren.
8.5.Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat het geopend blijven van het reisbureau een ernstig gevaar van de openbare orde vormt.
9. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in het betoog dat onvoldoende rekening is gehouden met de persoonlijke belangen van de heer [naam 1] . De sluiting van het pand ziet op het wegnemen van het openbare orde risico dat vanuit het pand aanwezig is en niet op de exploitant. Weliswaar stelt verzoekster dat sluiting van het bedrijfspand betekent dat de heer [naam 1] geen inkomsten meer zal hebben, dat hij al zijn klanten zal kwijt raken, dat hij kostwinnaar is van het gezin en dat met het wegvallen van zijn inkomsten de hoge hypotheek niet meer kan worden betaald, maar dit is niet met enig stuk onderbouwd. De stelling van verzoekster dat de heer [naam 1] het reisbureau niet vanuit een andere locatie kan draaien is niet dan wel onvoldoende toegelicht. De voorzieningenrechter gaat hier dan ook aan voorbij. De sluiting van het pand, waar verzoekster in is gevestigd, voor de duur van zes maanden is volgens de voorzieningenrechter niet onredelijk of onevenredig te noemen. De belangen die verzoekster stelt wegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen het grote belang van verweerder bij het onmiddellijk duurzaam herstellen van de openbare orde.
10. Gelet op de voorgaande overwegingen veronderstelt de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.