ECLI:NL:RBAMS:2022:3384

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
13/054319-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam verkeersgedrag met letsel als gevolg

Op 16 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 30 december 2020 in Duivendrecht een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een beginnend bestuurder van een opgevoerde BMW, gaf te veel gas in de nabijheid van omstanders, waardoor hij de controle over zijn voertuig verloor en tegen een voetganger aanreed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gehandeld, wat heeft geleid tot lichamelijk letsel bij het slachtoffer, die een gebroken enkel opliep. De rechtbank oordeelde dat er een causaal verband bestaat tussen het rijgedrag van de verdachte en het ongeval, ondanks de verdediging die stelde dat het slachtoffer zelf schuld had aan de aanrijding door plotseling de weg over te steken.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar niet aan het primair ten laste gelegde zware lichamelijke letsel. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij zijn auto heeft ingeruild voor een minder krachtige variant.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/054319-21
Datum uitspraak: 16 juni 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat door zijn schuld op 30 december 2020 te Duivendrecht een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht, door met de door hem bestuurde (opgevoerde) personenauto te veel gas te geven waardoor de auto uitbrak en verdachte de controle over de auto verloor en tegen [slachtoffer] is aangereden, dan wel (subsidiair) het veroorzaken van gevaar op de weg.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), nu een gebroken enkel niet onder letsel valt zoals vereist voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW. Voor het herstel van een gebroken enkel staat doorgaans zes weken, maar daarover zit verder geen informatie in het dossier. De subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW kan, aldus de officier van justitie, wel worden bewezen. Verdachte, een beginnend bestuurder, reed in een opgevoerde auto met achterwielaandrijving en gaf te veel gas toen hij de bocht uitkwam, waardoor de auto is gaan uitbreken, met als gevolg dat verdachte geen controle meer over de auto had en hij vervolgens tegen het slachtoffer is aangereden. Door gas te geven in een opgevoerde, achterwiel aangedreven auto met omstanders in de directe nabijheid, heeft verdachte de veiligheid in het verkeer in gevaar gebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van zowel het primair ten laste gelegde (artikel 6 WVW) als het subsidiair ten laste gelegde (artikel 5 WVW) bepleit.
Wat betreft artikel 6 WVW geldt dat er geen causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ontstaan van het ongeval bestaat. Het ongeval is daarom niet aan zijn schuld te wijten, wat moet leiden tot vrijspraak. Verdachte is niet de oprit opgereden, maar op de weg gebleven. Het slachtoffer stak ineens de weg over toen verdachte optrok met zijn auto. De verklaring van het slachtoffer inhoudende dat hij naar links rende, bevestigt dat ook. Kennelijk schatten andere personen die net als het slachtoffer aan de zijkant van de weg stonden, die plek wel als veilig in. Er is sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, waardoor een ongeval niet te vermijden was.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 5 WVW te kunnen komen, is een reeks gevaarzettende gedragingen van verdachte nodig. Het intrappen van het gaspedaal door verdachte om de uitlaat van zijn auto te laten horen was misschien onbenullig en kinderachtig, maar gegeven de omstandigheden niet strafrechtelijk verwijtbaar en niet de directe oorzaak van het gevaar. Het slachtoffer maakte een onfortuinlijke afweging door de weg over te steken. Als hij was blijven staan, dan zou hij niet zijn geraakt. Verdachte reed met een snelheid van 30 á 40 km/u. Dat is niet harder dan ter plaatse was toegestaan.
Het oordeel van de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag, waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat niet in zijn algemeenheid kan worden aangegeven of een enkele verkeersfout voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Bij die beoordeling zijn meerdere factoren van belang.
Voorts verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
De rechtbank is van oordeel dat het ongeval aan verdachtes schuld te wijten is, omdat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam is geweest.
Op 30 december 2020 reed verdachte met zijn auto op de Industrieweg in Duivendrecht . Verdachte reed in een opgevoerde BMW en wilde de aanwezige personen, met name autoliefhebbers die aan weerszijden van de weg stonden, het geluid van zijn uitlaat laten horen. Verdachte heeft daartoe een rondje om de daar gelegen parkeerplaatsen gereden, en heeft bij het uitkomen van de bocht het gaspedaal ingetrapt. Vervolgens is verdachte tegen één van de omstanders aangereden. Het slachtoffer heeft door de aanrijding lichamelijk letsel (te weten een enkelbreuk) opgelopen.
De rechtbank stelt vast dat de auto van verdachte bij het uitkomen van de bocht is gaan slingeren (uitbreken) en slippen, doordat verdachte te veel gas heeft gegeven. Hij is daardoor recht op een groepje omstanders afgereden dat op een, vanuit verdachte gezien rechts naast de rijbaan gelegen, oprit stond. Verdachte heeft dit weliswaar ontkend, hij slipte naar eigen zeggen slechts licht en had de auto onder controle, maar er is voldoende bewijs voorhanden waaruit blijkt dat dit wel het geval was. Zowel het slachtoffer als de getuige [getuige 1] beschrijven hoe zij de auto van verdachte al slingerend op zich af zagen komen en dat zij zich daardoor genoodzaakt voelden om weg te springen of weg te rennen. Dit wordt bevestigd door verbalisant [verbalisant] , die toevallig ter plaatse was en het voorval vanaf enige afstand heeft waargenomen. Hij zag de auto van verdachte slingeren en uitbreken en zag mensen opzij springen.
Dit maakt dat er, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, wel een causaal verband is tussen het rijgedrag van verdachte en het ontstaan van het ongeval. Omdat verdachte op de omstanders afreed, zagen zij zich immers genoodzaakt om weg te springen of weg te rennen.
De rechtbank gaat er, met de raadsman, wel van uit dat verdachte met zijn auto op de rijbaan is gebleven en dus niet de oprit is opgereden. Het slachtoffer heeft zelf immers verklaard dat hij naar links is gaan rennen toen hij de auto van verdachte op zich af zag rijden, hetgeen de mogelijkheid openlaat dat het slachtoffer daarbij op de rijbaan terecht is gekomen. Dat is echter een gevolg van het rijgedrag van verdachte en derhalve redelijkerwijs aan hem toe te rekenen.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat een ongeval voor verdachte niet te vermijden viel, omdat het slachtoffer plotseling de rijbaan oprende. Voor zover de raadsman hiermee heeft bedoeld te stellen dat het ongeval mede aan de schuld van het slachtoffer te wijten is, oordeelt de rechtbank als volgt.
Medeschuld van een slachtoffer kan slechts in uitzonderlijke gevallen de verwijtbaarheid van de verdachte aantasten of in de weg staan aan de vereiste causaliteit tussen het verkeersgedrag van de verdachte en de aanrijding. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is in de onderhavige zaak naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Door in de directe nabijheid van meerdere personen te veel gas te geven, waardoor hij de auto niet meer goed onder controle had, heeft verdachte het risico op een ongeval bewust genomen. Het gedrag van het slachtoffer, het wegrennen in een poging de auto te ontwijken, is het gevolg van het rijgedrag van verdachte. Er was geen sprake van een situatie waarin van het slachtoffer mocht worden verwacht dat hij anders zou reageren dan dat hij heeft gedaan.
Conclusie
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte en de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam, en is derhalve van oordeel dat het ongeval aan verdachte zijn schuld te wijten is.
De rechtbank acht niet bewezen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Wel bewezen is dat sprake is van letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, reeds gelet op de verklaring van het slachtoffer van 18 januari 2021 dat hij op dat moment nog niet kan werken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 30 december 2020 te Duivendrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, BMW), daarmee rijdende over de Industrieweg, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten een gebroken enkel,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Industrieweg en
verdachte heeft in of vlak na een bocht het gaspedaal diep ingetrapt, terwijl hij reed in een voertuig waarvan het vermogen was opgevoerd en
verdachte heeft vervolgens onvoldoende vaart geminderd toen het voertuig begon uit te breken en te slippen, terwijl zich aan weerszijden van de rijbaan meerdere personen bevonden, en
verdachte is vervolgens met de voorzijde van de auto tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis, waarvan € 200,- subsidiair 4 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat, indien de rechtbank tot een strafoplegging komt, een straf zoals door de officier van justitie geëist redelijk is.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft te veel risico genomen door bij het uitkomen van een bocht het gaspedaal zo diep in te trappen, dat de auto daardoor is gaan slingeren en slippen. Omstanders die dicht langs de weg stonden, zagen zich daardoor genoodzaakt zichzelf in veiligheid te brengen door van de auto weg te springen, hetgeen [slachtoffer] helaas niet is gelukt.
Het slachtoffer heeft zich in het ziekenhuis aan zijn verwondingen (een gebroken enkel) moeten laten behandelen. Destijds was de prognose dat een volledig herstel nog wel acht maanden in beslag zou kunnen nemen, zodat aannemelijk is dat hij hier bij zijn dagelijkse bezigheden nog geruime tijd hinder van zal hebben ondervonden.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 2 februari 2022 twee keer eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen ter zake van overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994.
Anderzijds houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte ter terechtzitting heeft laten blijken dat hij tot het inzicht is gekomen dat hij iets moest veranderen aan de manier waarop hij zich als autobestuurder op de weg gedroeg. Verdachte heeft daarom zijn opgevoerde BMW ingeruild voor een standaarduitvoering van een auto met een veel lager vermogen. Ook houdt de rechtbank rekening met de nog jonge leeftijd van verdachte.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke gevallen worden opgelegd en bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde komt, legt de rechtbank een zwaardere straf op dan is geëist.
Gelet op de mate van schuld die de rechtbank bewezen acht, de ernst van de verweten gedraging en de gevolgen daarvan, acht de rechtbank in dit geval een forse geldboete passend en geboden.
Daarnaast acht de rechtbank ook een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats. Gezien het persoonlijke belang van verdachte bij het behouden van zijn rijbewijs in verband met zijn werkzaamheden, zal deze ontzegging geheel in voorwaardelijke vorm worden opgelegd.
De voorwaardelijke straf strekt er mede toe verdachte ervan te doordringen in de toekomst de grootst mogelijke voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 1.000,- (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 20 (twintig) dagen.
Ontzegt verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. I. Mannen en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juni 2022.

Voetnoten

1.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 1 juni 2004, LJN AO5822 en van 29 april 2008, LJN BD0544.