ECLI:NL:RBAMS:2022:3356

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
AMS 21/6181
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-aanvraag op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een WIA-aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die als timmerman werkte, had zich op 2 april 2019 ziekgemeld vanwege nekklachten en ontving een Ziektewet-uitkering. Op 22 april 2021 diende hij een WIA-aanvraag in, maar deze werd op 9 augustus 2021 afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser ging in beroep tegen het bestreden besluit, dat zijn bezwaar ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 4 mei 2022 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank beoordeelde of de afwijzing van de WIA-aanvraag terecht was. Eiser stelde dat hij meer beperkingen had dan door verweerder was aangenomen en dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige rapportages van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen aan de vereisten voldeden en dat er geen reden was om aan de conclusies te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser op de datum in geding voor minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/6181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A. Harmanci),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [Gem. verweerder]).

Procesverloop

Met een besluit van 9 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiser per 30 maart 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering [1] , omdat hij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Met een besluit van 12 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser was laatstelijk werkzaam als timmerman voor gemiddeld 30,94 uur per week. Op 2 april 2019 heeft eiser zich vanwege nekklachten ziekgemeld. Hij kreeg vervolgens een uitkering op grond van de Ziektewet.
2. Eiser heeft op 22 april 2021 een uitkering op grond van de WIA aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag is medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Met een besluit van 7 juli 2021 is een voorschot op de WIA-uitkering aan eiser toegekend. Met een besluit van 9 augustus 2021 heeft verweerder eiser de aanvraag voor een WIA-uitkering geweigerd, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Verweerder baseert dit besluit op het rapport van de primaire verzekeringsarts van 12 juli 2021, een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juli 2021 en op het rapport van de primaire arbeidsdeskundige van 2 augustus 2021.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en zijn eerdere standpunt gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 november 2021 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 november 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen reden om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep één geselecteerde functie laten vervallen en een andere functie geselecteerd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft ongewijzigd minder dan 35%, namelijk 25,17%.
Standpunt van eiser
4. Eiser stelt zich – samengevat – op het standpunt dat hij meer beperkt is dan door verweerder is aangenomen. Volgens eiser is het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen en is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Eiser voert verder aan dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen door verweerder. Eiser voert ook aan dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen informatie hebben opgevraagd bij de behandeld sector. Eiser is ook op taalkundig niveau overschat, de geselecteerde functies zijn niet actueel en gaan uit van een gemiddelde werkweek van 38 uur terwijl eiser voor 30,94 uur per week werkzaam is geweest.
Het oordeel van de rechtbank
5. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verweerder de WIA-uitkering terecht heeft afgewezen, omdat eiser op 30 november 2021 (datum in geding) voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
6. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Als rapporten aan deze voorwaarden voldoen, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet juist zijn. [2] De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapportages voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden en of is uitgegaan van een juist medisch beeld.
Medische grondslag van het bestreden besluit
7. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij de behandeld sector en dat het onderzoek daarom onzorgvuldig is. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur, heeft dossierstudie verricht en informatie van de bedrijfsarts van 17 december 2020 betrokken bij het onderzoek. Naar aanleiding van de door eiser ingediende bezwaren heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medische oordeel van de verzekeringsarts getoetst aan de hand van dossierstudie en telefonisch contact met eiser. Volgens vaste rechtspraak van de Raad mag een verzekeringsarts op het eigen oordeel afgaan en is deze niet verplicht informatie van de behandeld sector op te vragen. De rechtbank acht hierbij van belang dat niet is gebleken dat eiser op datum in geding onder behandeling was bij een specialist. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig verricht.
8. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan het conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de beperkingen van eiser. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bekend met de klachten van eiser. Aan de hand van deze klachten en de beschikbare medische informatie zijn in de FML beperkingen opgenomen. Eiser heeft aangevoerd dat een urenbeperking had moeten worden vastgesteld. De rechtbank begrijpt eiser zo dat hij – voordat hij zich ziekmeldde – niet meer dan 30 uur (en dus niet fulltime) werkte en dat de reden daarvan was gelegen in medische beperkingen. Volgens eiser volgt hieruit dat verweerder een urenbeperking had moeten aannemen. Deze grond kan niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 3 november 2021 en in zijn reactie van 7 april 2022 afdoende gemotiveerd waarom geen urenbeperking geldt. Eiser heeft verder niet met medische informatie onderbouwd waarom de verzekeringsarts bezwaar en beroep een urenbeperking, of andere verdergaande beperkingen had moeten aannemen. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen reden om te oordelen dat hij meer beperkt moet worden geacht op de datum in geding.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
9. Eiser heeft aangevoerd dat hij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen wegens zijn beperkingen. De rechtbank ziet, uitgaande van de juistheid van de medische beoordeling, geen grond voor het oordeel dat de geduide functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 november 2021 inzichtelijk gemotiveerd waarom hij de functie van mediator soldeerder operator (SBC-code 111181) heeft laten vervallen, de functie assemblage medewerker B met dezelfde
SBC-code heeft geselecteerd, en overigens heeft geconcludeerd dat de overige functies geschikt zijn voor eiser. Waar sprake was van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige uitgelegd waarom de functies voor eiser geschikt zijn. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de functies de belastbaarheid van eiser te boven gaan.
Conclusie
10. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Dit betekent dat verweerder de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering per
30 november 2021 terecht heeft afgewezen.
11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van
mr.N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 5 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1960.