ECLI:NL:RBAMS:2022:3339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
AMS 21/5782
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor uitbouw met dakterras en uitleg bestemmingsplan in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor een uitbouw met dakterras aan de achterzijde van een woning in Amsterdam. De eiseres, die in een naastgelegen woning woont, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 23 juni 2021 een omgevingsvergunning had verleend aan de vergunninghouder. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college het bezwaar van de eiseres deels gegrond en deels ongegrond heeft verklaard. De eiseres betoogde dat de hoogte van de uitbouw en het dakterras in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat dit leidt tot een aanzienlijke vermindering van de bezonning en privacy in haar woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat de begane grond de eerste bouwlaag is, en dat het souterrain als bouwlaag moet worden aangemerkt. Hierdoor is de hoogte van de uitbouw in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de eiseres, waarbij de belangen van beide partijen in acht moeten worden genomen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5782

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

gemachtigde: mr. M. Kashyap,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder,
[Gem. verweerder] .
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder] ,te Amsterdam, vergunninghouder.
De rechtbank zal partijen hierna aanduiden als [eiseres] , het college en [vergunninghouder] .

Procesverloop

Met een besluit van 23 juni 2021 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning op grond van de Wabo [1] verleend voor het realiseren van een uitbouw en een dakterras aan de achterzijde van de woning op het adres [adres] in Amsterdam (het primaire besluit).
Met een besluit van 3 november 2021 heeft het college het bezwaar van [eiseres] tegen het primaire besluit deels gegrond en deels ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
[eiseres] heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 14 april 2022. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en mr. C.L. Heijnen. Het college is vertegenwoordigd door mr. M.A. van Marle. [vergunninghouder] is verschenen.

Overwegingen

Achtergrond van deze zaak
1. [vergunninghouder] heeft op 3 mei 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een uitbouw met daarop een dakterras aan de achterzijde van de woning op het adres [adres] in Amsterdam (de woning). Met het primaire besluit heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend, waartegen [eiseres] bezwaar heeft gemaakt. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van [eiseres] tegen het primaire besluit deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
2. [eiseres] woont in de naastgelegen woning (twee-onder-een-kap) op het adres [adres 2] in Amsterdam. Beide woningen zijn dijkwoningen. [eiseres] is het niet eens met het bestreden besluit.
Relevante regelgeving
3. Voor de relevante regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak die deel uitmaakt van de uitspraak.
Standpunten van partijen
4. Het college stelt zich op het standpunt dat een uitbouw met dakterras op grond van het bestemmingsplan ‘Oud-Noord’ is toegestaan, maar dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan voor wat betreft de hoogte van het hek van het dakterras. Het college heeft voor wat betreft de hoogte van de uitbouw inclusief het hek van het dakterras besloten om af te wijken van het bestemmingsplan. [2]
5. [eiseres] voert aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. De hoogte van de uitbouw heeft tot gevolg dat de bezonning in haar woning aanzienlijk wordt verminderd. Verder voert [eiseres] aan dat het bouwplan tot een
onevenredige inbreuk op haar privacy leidt, omdat vanaf het dakterras direct in haar woning kan worden gekeken.
Het oordeel van de rechtbank
6. [eiseres] en [vergunninghouder] wonen beiden in een dijkwoning. Beide woningen liggen met de voorzijde aan de straat en hebben aan de achterzijde lager gelegen tuinen. De woning van [vergunninghouder] heeft een souterrain dat aan de voorzijde grotendeels onder de grond ligt en aan de achterzijde uitkijkt op de lager gelegen tuin. Het vergunde bouwplan voorziet in een uitbouw aan de achterzijde van de woning van [vergunninghouder] met een hoogte die gelijk is aan de hoogte van de begane grondverdieping en daarbovenop een dakterras met een hek.
7. Niet in geschil is dat een uitbouw is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. In geschil is de hoogte van de uitbouw en de gevolgen die de uitbouw en het dakterras hebben voor [eiseres] .
8. Op grond van artikel 11.2, onder e, ten derde, van de planregels mag de hoogte van de uitbouw niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de in artikel 17 genoemde toegelaten bebouwing (onder andere: woningen).
9. Het college stelt zich op het standpunt dat de eerste bouwlaag de begane- grondverdieping is en dat de uitbouw op grond van het bestemmingsplan dus even hoog mag zijn als de hoogte van de begane-grondverdieping. Het hekwerk van het dakterras komt daar bovenuit en daarmee is het bouwplan voor wat betreft de hoogte in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarbij heeft het college het belang van [vergunninghouder] bij het vergroten van zijn woongenot zwaarder laten wegen dan het belang van [eiseres] . In beroep heeft het college toegelicht dat de uitbouw zelf niet bij de belangenafweging is betrokken, gelet op de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Aangezien de hoogte van de uitbouw volgens het college in overeenstemming is met het bestemmingsplan, is de schaduwwerking van deze uitbouw een ruimtelijk aspect dat in het kader van het bestemmingsplan al is afgewogen en mogelijk is gemaakt. Volgens het college bestaat er daarom geen ruimte om hierover nog een nadere afweging te maken. Volgens het college hoeft daarom alleen een afweging te worden gemaakt ten aanzien van het hekwerk van het dakterras.
10. De rechtbank volgt het betoog van het college niet en motiveert dat als volgt.
11. Een bouwlaag is in de planregels gedefinieerd als ‘Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder’. [3] Een souterrain is in de planregels gedefinieerd als ‘Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal <1,20-1,50> meter boven peil is gelegen’. [4]
12. Gelet op de definitie van ‘souterrain’ in de planregels is de rechtbank van oordeel dat een souterrain als een bouwlaag moet worden aangemerkt. Een bijzondere bouwlaag is immers ook een bouwlaag. Als het de bedoeling van de planwetgever was geweest om een bijzondere bouwlaag, zoals een souterrain, niet als een bouwlaag aan te merken, had de planwetgever dit expliciet in de definitie van ‘bouwlaag’ moeten opnemen. Dat is bijvoorbeeld gebeurd in het bestemmingsplan ‘Westerpark Zuid’ in Amsterdam. In dat bestemmingsplan is ‘bouwlaag’ gedefinieerd als: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en
met uitsluiting van bijzondere bouwlagen. [5] In dat geval is duidelijk dat een souterrain, dat ook in dat bestemmingsplan als bijzondere bouwlaag is gedefinieerd, [6] niet als een bouwlaag wordt aangemerkt. Dat is in het hier geldende bestemmingsplan ‘Oud Noord’ dus niet het geval. Van belang is verder nog dat een souterrain naar het oordeel van de rechtbank niet is aan te merken als ‘onderbouw’ als bedoeld in de onder 11 weergegeven definitie van bouwlaag. Dit is ook niet tussen partijen in geschil. Op de zitting heeft het college verklaard dat met ‘onderbouw’ niet wordt gedoeld op een souterrain, omdat een souterrain in de planregels afzonderlijk is omschreven. Volgens het college moet onder ‘onderbouw’ een kruipruimte worden verstaan.
13. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het souterrain in de woning van [vergunninghouder] de eerste bouwlaag is en dat de hoogte van de uitbouw op grond van het bestemmingsplan niet hoger mag zijn dan de hoogte van het souterrain. Het bouwplan, dat voorziet in een uitbouw die tot de hoogte van de begane-grondverdieping reikt met daarbovenop nog een dakterras met hek, is voor wat betreft de hoogte van de uitbouw zelf dus al in strijd met het bestemmingsplan en niet alleen voor wat betreft de hoogte van het hekwerk van het dakterras. De uitbouw omvat immers twee bouwlagen in plaats van alleen de eerste bouwlaag.
14. Het college heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de hoogte van de eerste bouwlaag moet worden uitgegaan van het peil. Het college verwijst in dit verband naar de planregels waarin is bepaald dat de bouwhoogte moet worden gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw. [7] Onder ‘peil’ moet volgens de planregels voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de
weg grenst, worden verstaan: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang. [8] Gelet hierop is de eerste bouwlaag volgens het college de begane-grondverdieping, omdat die verdieping grenst aan de weg.
15. De rechtbank volgt het college hierin niet. Uit de bouwtekeningen blijkt dat het souterrain aan de voorzijde van de woning van [vergunninghouder] ongeveer 1 meter boven het peil (de weg) uitkomt. Ook als wordt gemeten vanaf het peil, is het souterrain dus de eerste bouwlaag.
16. Het voorgaande heeft consequenties voor de belangenafweging die het college heeft gemaakt. Het college is er bij de belangenafweging ten onrechte van uitgegaan dat een uitbouw tot de hoogte van de begane-grondverdieping op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, zodat alleen de hoogte van het hekwerk van het dakterras bij de belangenafweging is betrokken. Het college had bij de belangenafweging echter ook het deel van de uitbouw moeten betrekken dat boven de hoogte van het souterrain uitkomt en de gevolgen die dat deel van de uitbouw heeft voor de bezonning in de woning van [eiseres] .
17. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De overige beroepsgronden van [eiseres] behoeven geen bespreking. Het college zal opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van [eiseres] met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Het college zal daarbij de belangen van [eiseres] , die met name zijn gelegen in het verlies van bezonning door de uitbouw en het verlies aan privacy door inkijk in haar woning, moeten afwegen tegen het belang van [vergunninghouder] bij vergroting van zijn woongenot. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen, omdat niet geheel kan worden uitgesloten dat het college na afweging van alle betrokken belangen, de verleende omgevingsvergunning in stand zal laten.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt het college in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan [eiseres] te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.E. Bouwmeester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.7. Planologische gebruiksactiviteiten
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2;
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;

Voetnoten

1.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
2.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3.Artikel 1.13, van de planregels
4.Artikel 1.52, van de planregels
5.Artikel 1.17 van de planregels van bestemmingsplan Westerpark Zuid
6.Artikel 1.61 van de planregels van bestemmingsplan Westerpark Zuid
7.Artikel 2.4 van de planregels
8.Artikel 1.46, onder a, van de planregels