Overwegingen
Achtergrond van deze zaak
1. [vergunninghouder] heeft op 3 mei 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een uitbouw met daarop een dakterras aan de achterzijde van de woning op het adres [adres] in Amsterdam (de woning). Met het primaire besluit heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend, waartegen [eiseres] bezwaar heeft gemaakt. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van [eiseres] tegen het primaire besluit deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
2. [eiseres] woont in de naastgelegen woning (twee-onder-een-kap) op het adres [adres 2] in Amsterdam. Beide woningen zijn dijkwoningen. [eiseres] is het niet eens met het bestreden besluit.
3. Voor de relevante regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak die deel uitmaakt van de uitspraak.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat een uitbouw met dakterras op grond van het bestemmingsplan ‘Oud-Noord’ is toegestaan, maar dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan voor wat betreft de hoogte van het hek van het dakterras. Het college heeft voor wat betreft de hoogte van de uitbouw inclusief het hek van het dakterras besloten om af te wijken van het bestemmingsplan.
5. [eiseres] voert aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. De hoogte van de uitbouw heeft tot gevolg dat de bezonning in haar woning aanzienlijk wordt verminderd. Verder voert [eiseres] aan dat het bouwplan tot een
onevenredige inbreuk op haar privacy leidt, omdat vanaf het dakterras direct in haar woning kan worden gekeken.
Het oordeel van de rechtbank
6. [eiseres] en [vergunninghouder] wonen beiden in een dijkwoning. Beide woningen liggen met de voorzijde aan de straat en hebben aan de achterzijde lager gelegen tuinen. De woning van [vergunninghouder] heeft een souterrain dat aan de voorzijde grotendeels onder de grond ligt en aan de achterzijde uitkijkt op de lager gelegen tuin. Het vergunde bouwplan voorziet in een uitbouw aan de achterzijde van de woning van [vergunninghouder] met een hoogte die gelijk is aan de hoogte van de begane grondverdieping en daarbovenop een dakterras met een hek.
7. Niet in geschil is dat een uitbouw is toegestaan op grond van het bestemmingsplan. In geschil is de hoogte van de uitbouw en de gevolgen die de uitbouw en het dakterras hebben voor [eiseres] .
8. Op grond van artikel 11.2, onder e, ten derde, van de planregels mag de hoogte van de uitbouw niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de in artikel 17 genoemde toegelaten bebouwing (onder andere: woningen).
9. Het college stelt zich op het standpunt dat de eerste bouwlaag de begane- grondverdieping is en dat de uitbouw op grond van het bestemmingsplan dus even hoog mag zijn als de hoogte van de begane-grondverdieping. Het hekwerk van het dakterras komt daar bovenuit en daarmee is het bouwplan voor wat betreft de hoogte in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarbij heeft het college het belang van [vergunninghouder] bij het vergroten van zijn woongenot zwaarder laten wegen dan het belang van [eiseres] . In beroep heeft het college toegelicht dat de uitbouw zelf niet bij de belangenafweging is betrokken, gelet op de maximale mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Aangezien de hoogte van de uitbouw volgens het college in overeenstemming is met het bestemmingsplan, is de schaduwwerking van deze uitbouw een ruimtelijk aspect dat in het kader van het bestemmingsplan al is afgewogen en mogelijk is gemaakt. Volgens het college bestaat er daarom geen ruimte om hierover nog een nadere afweging te maken. Volgens het college hoeft daarom alleen een afweging te worden gemaakt ten aanzien van het hekwerk van het dakterras.
10. De rechtbank volgt het betoog van het college niet en motiveert dat als volgt.
11. Een bouwlaag is in de planregels gedefinieerd als ‘Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder’.Een souterrain is in de planregels gedefinieerd als ‘Een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal <1,20-1,50> meter boven peil is gelegen’.
12. Gelet op de definitie van ‘souterrain’ in de planregels is de rechtbank van oordeel dat een souterrain als een bouwlaag moet worden aangemerkt. Een bijzondere bouwlaag is immers ook een bouwlaag. Als het de bedoeling van de planwetgever was geweest om een bijzondere bouwlaag, zoals een souterrain, niet als een bouwlaag aan te merken, had de planwetgever dit expliciet in de definitie van ‘bouwlaag’ moeten opnemen. Dat is bijvoorbeeld gebeurd in het bestemmingsplan ‘Westerpark Zuid’ in Amsterdam. In dat bestemmingsplan is ‘bouwlaag’ gedefinieerd als: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en
met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.In dat geval is duidelijk dat een souterrain, dat ook in dat bestemmingsplan als bijzondere bouwlaag is gedefinieerd,niet als een bouwlaag wordt aangemerkt. Dat is in het hier geldende bestemmingsplan ‘Oud Noord’ dus niet het geval. Van belang is verder nog dat een souterrain naar het oordeel van de rechtbank niet is aan te merken als ‘onderbouw’ als bedoeld in de onder 11 weergegeven definitie van bouwlaag. Dit is ook niet tussen partijen in geschil. Op de zitting heeft het college verklaard dat met ‘onderbouw’ niet wordt gedoeld op een souterrain, omdat een souterrain in de planregels afzonderlijk is omschreven. Volgens het college moet onder ‘onderbouw’ een kruipruimte worden verstaan.
13. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het souterrain in de woning van [vergunninghouder] de eerste bouwlaag is en dat de hoogte van de uitbouw op grond van het bestemmingsplan niet hoger mag zijn dan de hoogte van het souterrain. Het bouwplan, dat voorziet in een uitbouw die tot de hoogte van de begane-grondverdieping reikt met daarbovenop nog een dakterras met hek, is voor wat betreft de hoogte van de uitbouw zelf dus al in strijd met het bestemmingsplan en niet alleen voor wat betreft de hoogte van het hekwerk van het dakterras. De uitbouw omvat immers twee bouwlagen in plaats van alleen de eerste bouwlaag.
14. Het college heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat bij het bepalen van de hoogte van de eerste bouwlaag moet worden uitgegaan van het peil. Het college verwijst in dit verband naar de planregels waarin is bepaald dat de bouwhoogte moet worden gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het gebouw.Onder ‘peil’ moet volgens de planregels voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de
weg grenst, worden verstaan: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.Gelet hierop is de eerste bouwlaag volgens het college de begane-grondverdieping, omdat die verdieping grenst aan de weg.
15. De rechtbank volgt het college hierin niet. Uit de bouwtekeningen blijkt dat het souterrain aan de voorzijde van de woning van [vergunninghouder] ongeveer 1 meter boven het peil (de weg) uitkomt. Ook als wordt gemeten vanaf het peil, is het souterrain dus de eerste bouwlaag.
16. Het voorgaande heeft consequenties voor de belangenafweging die het college heeft gemaakt. Het college is er bij de belangenafweging ten onrechte van uitgegaan dat een uitbouw tot de hoogte van de begane-grondverdieping op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, zodat alleen de hoogte van het hekwerk van het dakterras bij de belangenafweging is betrokken. Het college had bij de belangenafweging echter ook het deel van de uitbouw moeten betrekken dat boven de hoogte van het souterrain uitkomt en de gevolgen die dat deel van de uitbouw heeft voor de bezonning in de woning van [eiseres] .
17. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De overige beroepsgronden van [eiseres] behoeven geen bespreking. Het college zal opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van [eiseres] met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Het college zal daarbij de belangen van [eiseres] , die met name zijn gelegen in het verlies van bezonning door de uitbouw en het verlies aan privacy door inkijk in haar woning, moeten afwegen tegen het belang van [vergunninghouder] bij vergroting van zijn woongenot. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen, omdat niet geheel kan worden uitgesloten dat het college na afweging van alle betrokken belangen, de verleende omgevingsvergunning in stand zal laten.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt het college in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).