ECLI:NL:RBAMS:2022:3291

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
AMS 21 / 2243
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een opgelegde maatregel op basis van de Participatiewet in verband met onvoldoende afstemming op persoonlijke omstandigheden van de eiser

Op 19 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.L. Wittensleger, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat een maatregel oplegde vanwege het niet nakomen van arbeidsverplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel, die per 1 augustus 2020 inging, niet zorgvuldig was opgelegd. Eiser had onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en verkeerde persoonlijke omstandigheden, zoals psychische en lichamelijke klachten, die niet in acht waren genomen door verweerder. De rechtbank concludeerde dat de verplichting om algemene arbeid te aanvaarden niet op de persoonlijke situatie van eiser was afgestemd, wat leidde tot een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming van verweerder.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de maatregel ten onrechte met terugwerkende kracht was opgelegd, aangezien de bekendmaking van het besluit pas op 4 augustus 2020 plaatsvond. Dit betekende dat eiser niet in zijn kosten kon voorzien, wat ook een zorgvuldigheidsgebrek opleverde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waardoor de maatregel van tafel was. Verweerder werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.600,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij binnen zes weken hoger beroep kon worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 21/2243

uitspraak van de enkelvoudige van 19 april 2022 in de zaak tussen

[eiser], te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. J.L. Wittensleger),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Ahmed).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een maatregel opgelegd per 1 augustus 2020, omdat eiser zijn arbeidsverplichting niet is nagekomen.
Bij besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Wat ging er aan deze procedure vooraf?
1. Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Op 9 juli 2020 heeft verweerder eiser een officiële waarschuwing gegeven, omdat hij niet telefonisch bereikbaar was en niet de gevraagde gegevens heeft aangeleverd in het kader van zijn re-integratie. Op 22 juli 2020 is eiser met zijn klantmanager [de persoon 1] naar een afspraak bij [bedrijf] geweest. Volgens eiser zou hij zich op die dag alleen inschrijven bij dit uitzendbureau, maar is hem werk aangeboden en heeft hij een document ondertekend, terwijl hij niet wist waarvoor dat was. Volgens verweerders rapportage was dit een arbeidsovereenkomst. Ook staat in verweerders rapportage dat eiser op 24 juli 2020 aan [bedrijf] heeft gemeld dat hij voor vier weken naar Somalië vertrekt.
2. Verweerder heeft vervolgens met het primaire besluit aan eiser een maatregel opgelegd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn arbeidsverplichting niet is nagekomen, omdat hij een baan heeft geweigerd. De maatregel houdt in dat de uitkering van eiser per 1 augustus 2020 wordt verlaagd met 100% gedurende één maand en dit wordt ‘uitgesmeerd’ over drie maanden. Het hiertegen ingestelde bezwaar van eiser is met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens verweerder was eiser voldoende op de hoogte van de inhoud van het gesprek op 22 juli 2020 met [bedrijf] . Eiser is volgens verweerder begeleid door zijn klantmanager [de persoon 1] , heeft zelf getekend en zijn gegevens ingevuld voor de arbeidsovereenkomst en er is rekening gehouden met eisers persoonlijke situatie.
Beoordeling rechtbank
3.1
Eiser is het niet eens met de opgelegde maatregel. Volgens hem is geen sprake van verwijtbaar gedrag, omdat hij geen baan heeft geweigerd. Hij heeft aangegeven dat hij niet kon werken wegens ziekte. Eiser is ‘geduwd’ richting werk en verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser. Eiser spreekt slecht Nederlands, er is sprake van psychische en lichamelijke klachten en een verstoord dag- en nachtritme.
3.2
De rechtbank volgt het betoog van eiser en overweegt daartoe als volgt. In artikel 18, eerste lid, van de Pw staat dat verweerder de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In het geval van eiser blijkt uit verschillende klantnotities van verweerder dat de Nederlandse taal moeilijk is voor eiser. Zo heeft eisers klantmanager [de persoon 1] op 13 juli 2020 geregistreerd dat het niet eenvoudig is met eiser te communiceren vanwege de taalbeheersing en op 16 juli 2020 dat eiser de Nederlandse taal niet goed beheerst. Ook de [de persoon 2] , een medewerker van verweerder, heeft op 16 juli 2020 genoteerd dat hij eiser tijdens een telefoongesprek moeilijk te verstaan vond. Het is de rechtbank ook ter zitting gebleken dat eiser de Nederlandse taal niet goed beheerst. Hij was ter zitting aanwezig zonder tolk, waardoor hij zich nauwelijks te begrijpen was en het onvoldoende mogelijk was een goed gesprek met hem te voeren. De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat de verplichting om algemene arbeid te aanvaarden [1] gelet op eisers persoonlijke omstandigheden, en dan met name het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal, onvoldoende op eiser is afgestemd. Dit levert een zorgvuldigheidsgebrek op in verweerders besluitvorming.
4.1
Eiser heeft ook aangevoerd dat de maatregel ten onrechte met ingang van 1 augustus 2020 is opgelegd. Volgens de regelgeving moet de maatregel ingaan in de maand volgend op de maand waarin het maatregelbesluit bekend is gemaakt. Eiser heeft hierdoor niet in zijn vaste lasten kunnen voorzien. Hij kon immers niet anticiperen op de maatregel, want die was nog niet bekend gemaakt.
4.2
De rechtbank volgt ook dit betoog van eiser en overweegt daartoe als volgt. Uit artikel 6 van de Verordening maatregelen, handhaving en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorzieningen volgt dat een maatregelbesluit niet wordt uitgevoerd voordat een dergelijk besluit aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Deze verordening is, anders dan verweerder in het verweerschrift naar voren heeft gebracht, tot op heden geldig. In het geval van eiser is het maatregelbesluit (het primaire besluit) aan hem bekend gemaakt op 4 augustus 2020 en is de maatregel met ingang van 1 augustus 2020 aan hem opgelegd. Dit betekent dat de uitvoering van de maatregel voor de datum van de inwerkingtreding ligt. Ook dit levert een zorgvuldigheidsgebrek op. Hierdoor had eiser immers niet de mogelijkheid om op andere wijze in zijn kosten te voorzien.
5. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien met het herroepen van het primaire besluit. Daarmee is de maatregel van tafel. Omdat verweerder de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden onvoldoende heeft afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van eiser, is de rechtbank van oordeel dat de vastgestelde gedraging de maatregel niet kan dragen.
6. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten in bezwaar en beroep. De rechtbank stelt de kosten die verband houden met het bezwaar op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.082,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 541,-). De kosten die verband houden met de behandeling van het beroep stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiser dient te betalen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van mr. V.E.A. Naaijkens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie artikel 9, eerste lid, sub a, van de Pw,