Op 19 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.L. Wittensleger, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat een maatregel oplegde vanwege het niet nakomen van arbeidsverplichtingen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel, die per 1 augustus 2020 inging, niet zorgvuldig was opgelegd. Eiser had onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en verkeerde persoonlijke omstandigheden, zoals psychische en lichamelijke klachten, die niet in acht waren genomen door verweerder. De rechtbank concludeerde dat de verplichting om algemene arbeid te aanvaarden niet op de persoonlijke situatie van eiser was afgestemd, wat leidde tot een zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming van verweerder.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de maatregel ten onrechte met terugwerkende kracht was opgelegd, aangezien de bekendmaking van het besluit pas op 4 augustus 2020 plaatsvond. Dit betekende dat eiser niet in zijn kosten kon voorzien, wat ook een zorgvuldigheidsgebrek opleverde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waardoor de maatregel van tafel was. Verweerder werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.600,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij binnen zes weken hoger beroep kon worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.