ECLI:NL:RBAMS:2022:3285

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
50/5254
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging WIA-uitkering en verzoek om betalingsonmacht

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een inwoner van Cartama (Spanje), tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WIA-uitkering per 1 juni 2020 te beëindigen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit. Later, op 30 juni 2021, heeft het Uwv het bezwaar alsnog gegrond verklaard en het eerdere besluit ingetrokken. De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld, waarbij eiser een beroep deed op betalingsonmacht voor het betalen van het griffierecht. Dit verzoek werd voorlopig toegewezen, maar de rechtbank moest uiteindelijk oordelen over de juistheid van het herziene besluit van het Uwv.

Tijdens de zitting op 24 januari 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser nog steeds geen uitkering ontvangt, maar dat hij inmiddels een machtigingsformulier had ingevuld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de uitkering kan uitbetalen via een machtiging, en dat eiser geen recht heeft op uitbetaling per cheque. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiser niet had voldaan aan de vereisten voor uitbetaling van zijn WIA-uitkering. Eiser had geen belang meer bij een oordeel over het eerdere besluit, omdat zijn bezwaar inmiddels gegrond was verklaard. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser geen gronden had aangevoerd tegen het herziene besluit en dat de gevolgen van zijn situatie voor zijn rekening komen.

De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk is en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn reiskosten en kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5254

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Cartama (Spanje), eiser

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (het Uwv)
(gemachtigde: mr. E. Kok).

Inleiding

1. Met het besluit van 7 juli 2020 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-uitkering) van eiser beëindigd per
1 juni 2020. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
Met de beslissing op bezwaar van 1 september 2020 (het bestreden besluit 1) is het Uwv bij dat besluit gebleven. Eiser is hiertegen in beroep gegaan.
1.2.
Op 30 juni 2021 (het bestreden besluit 2) heeft het Uwv de beslissing op bezwaar herzien en het bezwaar alsnog gegrond verklaard en het besluit van 7 juli 2020 ingetrokken.
1.3.
Met een brief van 6 januari 2022 heeft de rechtbank partijen laten weten dat het beroep van eiser van 21 september 2020 wordt beschouwd als gericht tegen het herziene bestreden besluit van 30 juni 2021 [1] .
1.4.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep op betalingsonmacht
2. Eiser heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van het griffierecht. Met de brief van 23 februari 2021 is het verzoek om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen omdat eiser voldeed aan de criteria voor betalingsonmacht. Daarbij is eiser erop gewezen dat het een voorlopige toewijzing is, omdat de rechter daar uiteindelijk een beslissing over zal nemen.
3. Op 24 januari 2024 heeft daadwerkelijk de zitting plaatsgevonden. Omdat eiser, net als bij de voorlopige toewijzing van zijn beroep op betalingsonmacht, nog steeds geen uitkering ontvangt, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser nog voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht. De rechtbank wijst het verzoek daarom toe.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
5. Eiser ontvangt al langere tijd een WIA [2] -uitkering naar aanleiding van een bedrijfsongeval in augustus 2000, waarbij eiser hersenletsel heeft opgelopen.
6. Met het besluit van 7 juli 2020 laat het Uwv aan eiser weten dat zijn
WIA-uitkering wordt beëindigd per 1 juni 2020 omdat er geen rekeningnummer is opgegeven dat op eisers naam staat waar de uitkering naartoe kan worden overgemaakt. Dit besluit is met de beslissing op bezwaar van 1 september 2020 gehandhaafd.
7. Met het herziene bestreden besluit van 30 juni 2021 is de intrekking van de
WIA-uitkering komen te vervallen. De WIA-uitkering kan volgens het Uwv namelijk ook op grond van een afgegeven machtiging worden uitbetaald. [3] Zodoende kan de uitkering ook worden uitbetaald via de rekening van iemand anders dan eiser zelf.
Standpunt van eiser
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat het Uwv de uitkering ook kan laten uitbetalen per cheque. Ook voert eiser aan dat hij al sinds januari 2020 geen inkomsten meer heeft, waardoor hij al geruime tijd geen huur meer kan betalen en geen inkopen meer kan doen. De rechtbank vat dit laatste standpunt van eiser op als een beroep op geleden schade, waarvoor eiser een schadevergoeding wil ontvangen.
Het oordeel van de rechtbank
9. Eiser heeft geen belang meer bij een oordeel over het besluit van 7 juli 2020 (bestreden besluit 1) omdat met het besluit van 30 juni 2021 zijn bezwaar alsnog gegrond is verklaard en het Uwv heeft erkend dat zij eiser wel via een machtiging zijn uitkering kan uitbetalen, zoals hij eerder had aangevoerd. In zoverre wordt zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard.
10. De rechtbank zal verder in deze uitspraak niet ingaan op de gronden van eiser, voor zover deze zien op schadevergoeding. Het verzoek om schadevergoeding is door het Uwv afgewezen met een besluit van 21 november 2023. Omdat het Uwv daar een besluit over heeft genomen, kan eiser daar alleen los van deze zaak tegen op komen. Dat verzoek zal dan in een aparte procedure verder worden behandeld, als eiser daarom verzoekt.
10. In deze uitspraak zal de rechtbank zich beperken tot het vellen van een oordeel over de juistheid van het herziene bestreden besluit (bestreden besluit 2) strekkende tot uitbetaling van de WIA-uitkering van eiser. Volgens het Uwv dient eiser daartoe onder meer een geldig bankrekeningnummer aan te leveren en een machtigingsformulier te overleggen.
De WIA-uitkering
12. De rechtbank merkt op dat ter zitting is gebleken dat eiser het machtigingsformulier inmiddels ingevuld heeft. Deze heeft eiser ter zitting aan de griffier overhandigd.
13. Het Uwv heeft daarop ter zitting gereageerd door te verwijzen naar een brief van
3 juni 2022 waarin staat beschreven dat het Uwv naast het machtigingsformulier nog meer aanvullende informatie van eiser nodig heeft. Denk hierbij aan een kopie van het ID-bewijs van eiser én van degene die zijn of haar machtiging afgeeft. Ook is ter zitting bevestigd door het Uwv dat geen sprake kan zijn van uitbetaling van de uitkering via een cheque, omdat dat geen vaste werkwijze is van het Uwv dan wel in ieder geval niet meer in de huidige tijd.
14. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Vanaf medio 2021 heeft het Uwv in brieven aan eiser uiteengezet wat hij moest doen om zijn uitkering uitbetaald te krijgen. Om hem moverende redenen (een geschil met het CAK en een bank) heeft hij hiervan al jaren afgezien. Dit komt voor rekening en risico van eiser. Er bestaat geen recht om per cheque te worden uitbetaald. Voor het overige heeft eiser geen gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep tegen het herziene besluit is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn reiskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.N. Stam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Op grond van artikel 67, vierde lid, Wet WIA of op grond van artikel 50, vierde lid, Wet op de arbeidsongeschiktheidsvoorziening.