Overwegingen
Wat voorafging aan deze procedure
1. [eiser] werkte voor het laatst als schoonmaker voor gemiddeld 39,12 uur per week. Op 14 december 2012 meldde [eiser] zich ziek vanwege psychische klachten. Na einde wachttijd is door het Uwv geconcludeerd dat [eiser] geen benutbare mogelijkheden heeft. Daarom ontving hij vanaf 12 december 2014 een WIA-uitkering. In 2017 is [eiser] door het Uwv herbeoordeeld (inclusief een expertiseonderzoek door een psychiater van Psyon die concludeert dat er sprake is van een chronisch depressieve stoornis met psychotische kenmerken) en is hij vanwege een ernstige psychische stoornis volledig arbeidsongeschikt bevonden. Omdat er meerdere behandelmogelijkheden waren is heronderzoek na een jaar geadviseerd.
2. Het Uwv ontving op 23 maart 2017 een melding dat [eiser] in Turkije zou wonen. Daarop heeft het Uwv een onderzoek ingesteld. De bevindingen zijn neergelegd in het handhavingsrapport van 7 juni 2018. Door de handhavingsmedewerkers zijn onder meer twee gesprekken op het Uwv kantoor gevoerd met [eiser] . Hieruit komt naar voren dat [eiser] regelmatig op en neer reist tussen Nederland en Turkije waar zijn echtgenote en kinderen verblijven. Volgens de handhavingsmedewerkers loopt [eiser] strompelend en met gebogen rug. Ook gedraagt [eiser] zich apathisch en toont hij geen interactie. Na een van de gesprekken is zijn gedrag buiten geobserveerd. Dit gedrag is volgens de handhavingsmedewerkers anders dan zijn gedrag tijdens de gesprekken. [eiser] bewoog zich buiten vlot en in een normale houding, maakte oogcontact met zijn nicht en ging met haar in gesprek. Ook handhaving vraagt om een herbeoordeling.
Aanleiding voor deze procedure
3. [eiser] is op 6 november 2019 opnieuw herbeoordeeld. [eiser] is gezien op het spreekuur bij de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige en is daarnaast onderzocht door [psychiater] . In het verslag van 13 januari 2020 van deze psychiater blijkt dat [psychiater 2] al in 2013 de diagnose depressieve stoornis met psychotische kenmerken heeft gesteld op basis van een verhaal van een meegekomen vriend. [psychiater] stelt twijfels bij deze diagnose: het is een betrekkelijk zeldzame diagnose op de leeftijd van [eiser] (geboren in 1980) en diagnostiek is ook niet betrouwbaar als er geen tolk is. De psychiater vindt verder de houding van [eiser] opvallend, te weten het voortdurend naar de grond kijken en niet of nauwelijks ingaan op vragen, omdat hij zich niets zou herinneren. Er is geen enkel teken van angst of hallucinatoir gedrag waarneembaar. Het geheel maakt op de psychiater een gespeelde indruk. De verzekeringsarts volgt de bevindingen van [psychiater] en acht een ernstige psychiatrische stoornis niet aanwezig. Lichte psychische klachten kunnen echter niet worden uitgesloten. De verzekeringsarts heeft zijn bevindingen opgenomen in een rapport en functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 14 januari 2020. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige in een rapport van 15 januari 2020 functies geselecteerd die [eiser] met zijn beperkingen nog kan uitvoeren. De arbeidsdeskundige concludeert dat [eiser] 0% arbeidsongeschikt is. Daarom heeft het Uwv in het primaire besluit de WIA-uitkering van [eiser] op 23 juli 2020 (de datum in geding) beëindigd.
4. [eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarom heeft het Uwv opnieuw onderzoek laten doen door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijkt niet af van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Omdat er door [eiser] geen arbeidskundige bezwaren naar voren zijn gebracht en er op medisch vlak volgens het Uwv niets is gewijzigd, blijft de arbeidskundige beoordeling van 15 januari 2020 in stand. Met het bestreden besluit heeft het Uwv daarom het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
5. [eiser] is het hier niet mee eens en wil een oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit.
Het oordeel van de rechtbank
6. [eiser] voert aan dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen hebben onderschat. Ter ondersteuning van zijn standpunt overlegt hij een psychiatrische contra-expertise van [stichting] van 26 december 2020. [eiser] heeft een tweetal gesprekken gehad met een psychiater en een psycholoog en er is ook aanvullend psychologisch testonderzoek gedaan. Geconcludeerd wordt dat [eiser] een posttraumatische-stress stoornis heeft en lijdt aan schizofrenie. Het rapport benoemt ook de traumatische jeugd van [eiser] met lichamelijke mishandeling en verwaarlozing. De psychotische symptomen zijn later ontstaan. Wegens de migratieachtergrond en de familiaire belasting is er een verhoogde kans op schizofrenie. Tot slot staat in dit rapport dat [eiser] niet doet alsof hij gek is en dat van ‘gespeeld’ of ‘voorgewend’ ziektegedrag, in tegenstelling tot het standpunt van [psychiater] , geen sprake is.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt zich in haar reactie van 6 mei 2021 op het standpunt dat de contra-expertise niet leidt tot een ander standpunt, omdat hierin tegenstrijdigheden staan en het onderzoek vragen opwerpt. De verzekeringsarts noemt onder meer de uitgebreide anamnese met voorgeschiedenis en trauma’s wat niet rijmt met de conclusie uit de contra-expertise dat het geheugen van [eiser] sterk beperkt is. Ook het friemelen, wiebelen en naar de grond kijken zijn geen specifieke symptomen van een specifieke psychiatrische ziekte. Verder kan [eiser] zichzelf niet wassen en aankleden en niet koken, maar is hij wel in staat zelfstandig te reizen tussen Amsterdam en Turkije en binnen Nederland. Dit wordt niet verklaard in de contra-expertise. Ook benoemt de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog de twijfels bij [psychiater 2] . Tot slot noemt zij de mogelijkheid om alsnog, met behulp van een tolk, symptoomvaliditeitstesten uit te laten voeren. De testen zijn eerder niet afgenomen, omdat [eiser] de Nederlandse taal onvoldoende zou beheersen. Nu gebleken is dat hij tien testen heeft ondergaan en twee uitgebreide gesprekken heeft gevoerd voor het opstellen van de contra-expertise, acht het Uwv [eiser] hiertoe wel in staat.
8. Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst, om de door [eiser] ingeschakelde deskundigen van [stichting] in de gelegenheid te stellen te reageren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 mei 2021.
9. De deskundigen van [stichting] geven in hun nadere reactie van 11 januari 2022 onder meer aan dat het erop lijkt dat [eiser] op basis van onwetendheid en een cognitieve beperking een falend gedachtenconstruct poogt te produceren, wat als niet betrouwbaar kan worden geïnterpreteerd, maar dat naar de mening van de deskundigen niet is. De flarden aan informatie over zijn verleden en het niet goed kunnen reconstrueren van bepaalde gebeurtenissen is volstrekt passend in het door de deskundigen vastgestelde ziektebeeld. Daarbij hebben zij [eiser] uitgebreid onderzocht, in tegenstelling tot het Uwv. Tot slot hebben zij veel ervaring met het onderzoeken en behandelen van patiënten met psychotraumata en psychotische beelden.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in haar rapporten van 3 februari 2022 en 8 maart 2022 aan dat er geen plausibele medische verklaring wordt gegeven voor de vele inconsistenties die volgens haar naar voren komen uit het rapport van [stichting] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep blijft van mening dat er bij [eiser] inconsistenties zijn in klachten, gedrag en bevindingen die niet passen bij een medische diagnose.
11. De rechtbank constateert dat de conclusies van de contra-expertise en de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet eenduidig zijn. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de klachten en het gedrag van [eiser] passend zijn bij een ernstig psychiatrisch ziektebeeld en of [eiser] wel of geen betrouwbaar verhaal vertelt.
12. De rechtbank is van oordeel dat de deskundigen van [stichting] gelet op de bevindingen in de contra-expertise voldoende twijfel hebben gezaaid over de juistheid van de door het Uwv verrichte medische beoordeling. Dit betekent dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en ondeugdelijk zijn gemotiveerd. De rapporten kunnen de conclusie van het bestreden besluit niet dragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 6 mei 2021 aangegeven dat het Uwv weer over de mogelijkheid beschikt om een diagnostische opname uit te voeren en dat bij [eiser] symptoomvaliditeitstesten kunnen worden afgenomen. De rechtbank vindt het aangewezen dat dit alsnog gebeurt. Voor zover het Uwv bij dat onderzoek naar het ziektebeeld van belang acht of [eiser] wel of niet zelfstandig reist tussen Nederland en Turkije en of hij zich zelfstandig kan verplaatsen in Nederland dienen zij de relatie met het wel of niet bestaan van een (psychiatrisch) ziektebeeld nader te verduidelijken.
13. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen wegens een motiveringsgebrek en een zorgvuldigheidsgebrek. Het Uwv zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. Gelet op deze conclusie van de rechtbank behoeft de andere beroepsgrond van [eiser] , te weten dat in bezwaar ten onrechte geen hoorzitting is gehouden, geen bespreking meer.
15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat er eerst een nieuw medisch onderzoek door het Uwv dient plaats te vinden. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat, naar het zich laat aanzien, geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het Uwv zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
16. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat het Uwv het door [eiser] betaalde griffierecht van € 49,- aan hem vergoedt.
17. Omdat het beroep gegrond is, krijgt [eiser] een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) berekend en komt uit op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).
18. [eiser] heeft in beroep een contra-expertise overgelegd van Stichting [stichting] van
26 december 2020 waarbij een psychiater en een psycholoog hem hebben onderzocht. Hij heeft gevraagd om vergoeding van 30 uur aan onderzoek en kosten voor een tolk. Totaal een bedrag van € 6.821,85 inclusief 21% BTW. Daartoe heeft hij een offerte/factuur overgelegd van 23 november 2020 en twee bankafschriften waaruit blijkt dat dit bedrag is voldaan.
19. Deze kosten komen gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 wordt uitgegaan van een maximum uurtarief van € 129,63 op 26 december 2020. Dit betekent dat [eiser] 30 uur x € 129,63 =
€ 3.888,90 krijgt, vermeerderd met 21% BTW, te weten € 816,67 in totaal een bedrag van
€ 4.705,57. Het bedrag van € 300,- uit diezelfde factuur van 23 november 2020 wordt door het Uwv niet betwist en komt daardoor ook voor vergoeding in aanmerking. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het Uwv veroordeelt in het betalen van een proceskostenvergoeding voor het inschakelen van een deskundige ter hoogte van € 5.005,57.
20. De totale proceskostenvergoeding (rechtsbijstand en deskundigenkosten) bedraagt dus € 6.523,57.