In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een winkel. De eiser, een gebruiker van de onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam was vastgesteld op € 404.000 voor het kalenderjaar 2019. De eiser stelde dat de waarde te hoog was en voerde aan dat de winkel, gelegen in een monumentaal pand, gebreken vertoonde en dat de waarde in 2017 slechts € 186.000 was. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld aan de hand van de huurwaardekapitalisatiemethode, waarbij de huurwaarde van de winkel werd vergeleken met soortgelijke panden.
Tijdens de zitting op 22 december 2021 werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de winkel en vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, ondanks de monumentale status van het pand en de renovaties die de eiser had uitgevoerd. De rechtbank wees het beroep van de eiser af, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
De uitspraak benadrukt dat de WOZ-waarde jaarlijks opnieuw moet worden vastgesteld en dat eerdere WOZ-waarden geen rechten geven voor toekomstige waarderingen. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.