ECLI:NL:RBAMS:2022:3228

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
9605153 EA 21-818
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een hoogleraar wegens verstoorde verhouding en ernstig verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de Universiteit van Amsterdam (UvA) op 24 december 2021 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder], een hoogleraar, op grond van ernstig verwijtbaar handelen en een verstoorde arbeidsverhouding. De UvA stelde dat [verweerder] een onveilig werkklimaat had gecreëerd door zijn gedrag, wat leidde tot een onderzoek door Fijbes Consultancy & Training. De bevindingen van dit onderzoek wezen op grensoverschrijdend gedrag en een negatieve impact op de werkrelaties binnen de afdeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 februari 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij de UvA werd verweten niet zorgvuldig te hebben gehandeld in de afhandeling van de klachten over [verweerder]. De kantonrechter oordeelde dat de UvA niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerder], maar dat er wel een verstoorde arbeidsverhouding was ontstaan. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 augustus 2022, met toekenning van een transitievergoeding van € 43.580,90 en een billijke vergoeding van € 85.000,00 aan [verweerder]. De UvA werd ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9605153 \ EA VERZ 21-818
beschikking van: 1 april 2022
func.: 560

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM,

gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
nader te noemen: de UvA,
gemachtigde: mr. P.T. Sick,
t e g e n

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
nader te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. M.C. Krau.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De UvA heeft op 24 december 2021 een verzoek met bijlagen ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
[verweerder] heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend en tegenverzoeken gedaan.
Partijen hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling nadere stukken ingediend.
Het verzoek is mondeling behandeld op 25 februari 2022. Voor de UvA zijn [naam 1] , decaan, en [naam 2] , hoofd juridische zaken, verschenen, vergezeld door de gemachtigde. [verweerder] is verschenen in persoon, vergezeld door de gemachtigde en mevrouw H. Abdullah (tolk). Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, beiden gemachtigden aan de hand van een pleitnota, en vragen van de kantonrechter beantwoord. Na verder debat is de behandeling aangehouden voor minnelijk overleg. Partijen hebben vervolgens bericht dat zij geen overeenstemming hebben bereikt en beschikking gevraagd. De datum van beschikking was voor dat geval bepaald op heden.

De feiten

1. Bij de beoordeling wordt van de volgende feiten uitgegaan.
1.1.
De UvA is een universiteit die verschillende wetenschappelijke opleidingen aanbiedt. Het aanbod van het onderwijs is verdeeld onder zeven faculteiten, waaronder de faculteit [naam faculteit] (hierna: de [naam faculteit] ). Aan het hoofd van deze faculteit staat de decaan. Sinds 1 april 2019 is dat prof. dr. [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
1.2.
Binnen de [naam faculteit] zijn er 7 afdelingen, waaronder de afdeling [naam afdeling] . Aan het hoofd van de afdeling staat de afdelingsvoorzitter, die het personeelsmandaat heeft voor die afdeling. Bij de afdeling [naam afdeling] werken thans 82 wetenschappelijke personeelsleden, 5 hoogleraren, 13 universitair hoofddocenten en 19 universitair docenten, 9 onderzoekers, 20 docenten en 16 promovendi.
1.3.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1958, is op 1 oktober 2005 bij de UvA in dienst getreden op basis van een ambtelijke aanstelling. Per 1 januari 2012 is [verweerder] benoemd tot hoogleraar (1) bij de afdeling [naam afdeling] . Het laatstgenoten salaris van [verweerder] bedraagt € 7.190,40 bruto per maand (70% van € 10.272,- bruto per maand vanwege deelname aan een Vitaliteitspact), exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten. De arbeidsomvang bedraagt 22,8 uur per week.
1.4.
De ambtelijke aanstelling is per 1 januari 2020 op grond van de wet omgezet naar een civielrechtelijke arbeidsovereenkomst. De CAO voor de Nederlandse Universiteiten is van toepassing.
1.5.
[verweerder] is als hoogleraar onder meer verantwoordelijk voor het uitvoeren van onderwijs en onderzoek in het vakgebied. Een onderdeel van het onderzoek is begeleiding van promovendi.
1.6.
Gedurende de dienstbetrekking met de UvA is het functioneren van [verweerder] op verschillende momenten geëvalueerd. De laatste evaluatie dateert van 14 mei 2018. Alle evaluaties waren positief.
1.7.
In de periode 2012-2017 was [verweerder] vaak in het buitenland voor veldwerk en bezoeken aan promovendi en postdocs. Daarnaast had [verweerder] in de periode 2017-2020 verschillende betrekkingen op buitenlandse universiteiten.
1.8.
In september 2020 ontving [naam 1] het bericht van de Ombudsfunctionaris van de UvA dat [verweerder] een conflict had gemeld met de toenmalige voorzitter van de afdeling [naam afdeling] en de leidinggevende van [verweerder] , de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) dat was ontstaan tijdens een jaargesprek. Er heeft hierover op verzoek van [naam 1] een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en [naam 3] , waarbij [naam 1] aanwezig was.
1.9.
Omdat [naam 1] vond dat [verweerder] bij de klachtafwikkeling nogal agressief reageerde, heeft zij aan [naam 3] gevraagd of er zaken waren voorgevallen waarbij [verweerder] betrokken was. [naam 3] bevestigde aan [naam 1] dat er een aantal dingen was voorgevallen. Dat was voor [naam 1] aanleiding om een extern bureau in te schakelen om onderzoek te doen. Gekozen is voor het consultancybureau Fijbes Consultancy & Training (hierna: Fijbes).
1.10.
[verweerder] is met ingang van 11 december 2020 vrijgesteld van werk.
1.11.
Fijbes heeft voor het onderzoek verschillende personen geïnterviewd. De geïnterviewden bestonden uit collega’s van [verweerder] en promovendi, alsmede een masterstudent. Van de promovendi die [verweerder] heeft begeleid, zijn er vier bevraagd. Eén persoon die de promotie wel had afgerond en is geïnterviewd, heeft zich daarna teruggetrokken uit het onderzoek. De andere drie geïnterviewden hebben hun promotie bij [verweerder] om verschillende redenen niet afgerond, één daarvan is later alsnog gepromoveerd onder begeleiding van een ander. De overige door [verweerder] begeleide promovendi wilden of niet meedoen of zijn niet benaderd door Fijbes.
1.12.
[naam 3] heeft per e-mail van 12 april 2021 aan alle medewerkers van de afdeling, behalve aan [verweerder] , verzocht om te reageren op een aantal “belangrijke zaken” die alle medewerkers aangingen.
1.13.
Nadat Fijbes in april 2021 een tussenrapportage had opgemaakt, waarop [verweerder] heeft gereageerd, is op 2 juni 2021 een concept-eindrapportage aan de UvA ter beschikking gesteld. In die rapportage zijn de verslagen van de interviews geanonimiseerd. [verweerder] heeft die rapportage mogen inzien. Op 2 juli 2021 heeft [verweerder] op die rapportage gereageerd en kritiek geuit op de werkwijze van de onderzoekers. Daarnaast heeft [verweerder] ook inhoudelijk opmerkingen gemaakt.
1.14.
Per brief van 27 juli 2021 heeft Fijbes op de kritiek van [verweerder] gereageerd en op 29 juli 2021 heeft Fijbes haar definitieve rapportage afgeleverd.
1.15.
In de rapportage van Fijbes is in hoofdstuk 6 een samenvatting opgenomen. Daarin is onder meer geschreven dat:
 de ondervraagde junior collega’s, zoals PhD’s, een zeer sterke afhankelijkheidsrelatie met [verweerder] hebben ervaren, dat zij in de begeleiding een onhaalbare lat hebben ervaren en dat zijn begeleiding beperkt constructief was. Zij hadden ook het gevoel uit de gratie te kunnen vallen. Daarnaast is grensoverschrijdend gedrag genoemd, in de zin dat [verweerder] op een negatieve, veroordelende en denigrerende wijze over anderen zou praten, zowel publiekelijk als achter de rug van die persoon om;
 de ondervraagde collega’s het gedrag van [verweerder] hebben omschreven als ‘kleinerend, vernederend, kwetsend, onbeschoft, agressief, intimiderend, gedrag dat onhandig is of niet door de beugel kan’.
1.16.
Op 9 september 2021 heeft er naar aanleiding van de rapportage van Fijbes een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] , het hoofd juridische zaken van de UvA en [verweerder] . Van dat gesprek is een geluidsopname gemaakt, die op verzoek van [verweerder] aan hem ter beschikking is gesteld.
1.17.
Op 29 september 2021 heeft [verweerder] zich ziek gemeld. Er heeft daarom geen vervolggesprek plaatsgevonden. In plaats daarvan heeft de voorzitter van het College van Bestuur van de UvA aan [verweerder] een schriftelijk bericht gestuurd over de uitkomst van haar interne beraad naar aanleiding van de rapportage, de inbreng van [verweerder] en het gesprek op 9 september 2021. Dat bericht hield in dat de UvA de arbeidsovereenkomst met [verweerder] wilde beëindigen.
1.18.
De UvA en [verweerder] hebben vervolgens overleg gevoerd over de situatie, maar zijn niet tot een vergelijk gekomen.
1.19.
Op 2 december 2021 heeft [verweerder] zich hersteld gemeld. Op 3 december 2021 heeft hij meegedeeld dat hij weer aan het werk wilde. De UvA heeft [verweerder] daarop geschorst.

Verzoek van de UvA

2. De UvA verzoekt, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
2.1.
de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van verwijtbaar handelen van [verweerder] (artikel 7:669 lid 3 sub e BW) dan wel op grond van een verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen (artikel 7:669 lid 3 sub g BW);
2.2.
de einddatum van de arbeidsovereenkomst te bepalen met inachtneming van artikel 7:671b lid 9 sub b dan wel sub a BW;
2.3.
te bepalen dat het handelen van [verweerder] ernstig verwijtbaar is en [verweerder] daarom geen recht heeft op een transitievergoeding dan wel als dat niet het geval is, de hoogte van de transitievergoeding te bepalen op € 42.023,26 bruto.
3. De UvA stelt hiertoe dat [verweerder] (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld dan wel dat er sprake is van een verstoorde verhouding tussen de UvA en [verweerder] , zodanig dat van de UvA niet meer kan worden gevergd dat het dienstverband wordt voortgezet.
4. De UvA beroept zich erop, kort samengevat, dat zij een wettelijke plicht heeft om te zorgen voor sociale veiligheid van de studenten en werknemers van de UvA. De UvA is de afgelopen jaren meermaals geconfronteerd met situaties waarin het werk- en studieklimaat onvoldoende veilig zijn gebleken. Hierdoor is de bewustwording voor dit thema vergroot. Uit de onderzoeksresultaten van Fijbes blijkt dat [verweerder] met zijn houding en gedrag een studie- en werkklimaat heeft gecreëerd waarin promovendi en collega’s zich door zijn gedragingen onveilig hebben gevoeld. De door de onderzoekers vastgestelde feiten zijn dusdanig ernstig, dat de arbeidsovereenkomst niet meer kan voortduren, aldus de UvA. Het handelen van [verweerder] is ernstig verwijtbaar.

Verweer en verzoeken van [verweerder]

5. [verweerder] verweert zich tegen het verzoek en concludeert primair tot afwijzing daarvan, met veroordeling van de UvA in alle proceskosten, zowel buitengerechtelijk gemaakt als in rechte.
6. Mocht de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden, dan verzoekt [verweerder] subsidiair dat de UvA, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, wordt veroordeeld tot:
6.1. betaling van de transitievergoeding ten bedrage van € 86.000,00 bruto;
6.2.
betaling van € 465.900,00 bruto aan billijke vergoeding;
6.3.
toewijzen van de WW-uitkering conform de CAO;
6.4.
betaling van de gevorderde inkomsten- en pensioenschade;
6.5.
betaling van de kosten rechtsbijstand (in en buiten rechte);
6.6.
betaling van alle proceskosten;
6.7.
inachtneming van de opzegtermijn.
7. [verweerder] voert hiertoe, kort samengevat, aan dat hij geen reden heeft gegeven om het dienstverband te beëindigen. Het rapport van Fijbes is volgens [verweerder] eenzijdig en het voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen. Op basis van het rapport kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] dan wel dat sprake is van een verstoorde verhouding. [verweerder] heeft nimmer opmerkingen over zijn functioneren gekregen.
8. Mocht de kantonrechter wel tot de conclusie komen dat de arbeidsovereenkomst moet eindigen, dan heeft [verweerder] recht op de transitievergoeding en een billijke vergoeding. De UvA heeft door, kort gezegd, haar opstelling en de manier van bejegening van [verweerder] ernstig verwijtbaar gehandeld.

Beoordeling

Ontbinding arbeidsovereenkomst?
9. Het verzoek is gegrond op de uitkomsten van het onderzoek dat door Fijbes is verricht. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of op grond van die rapportage aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van verwijtbaar handelen door [verweerder] en zo ja, of dat handelen ernstig verwijtbaar is.
10. Fijbes heeft een onderzoek gedaan naar de feiten. Het doel van het onderzoek is volgens Fijbes inzicht te verschaffen in de aan-of afwezigheid van structureel onheus gedrag van [verweerder] jegens collega’s, met bijzondere aandacht voor junior-collega’s zoals PhD’s en AIO’s en wanneer sprake is van onheus gedrag, inzicht te geven in de effecten daarvan.
11. Fijbes heeft in de rapportage aan de hand van interviews met verschillende personen, zowel junior-collega’s van [verweerder] als collega’s een feitelijke beschouwing gegeven. [verweerder] heeft verschillende opmerkingen geplaatst over de wijze van uitvoering van het onderzoek en de bevindingen, die volgens [verweerder] veelal zijn te herleiden tot uitlatingen van één persoon. Los van de kritiek die [verweerder] heeft gegeven op de rapportage, zowel inhoudelijk als op de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, zou het kunnen zijn dat een aantal PhD’s en andere collega’s moeite hebben met de wijze waarop [verweerder] met hen communiceerde of hoe [verweerder] zich in sommige situaties jegens hen opstelde. De UvA stelt terecht dat studenten en ook medewerkers zich veilig moeten kunnen voelen binnen de organisatie. Indien er dergelijke aanwijzingen zijn, dan ligt het op de weg van de UvA om daar wat mee te doen.
12. Daarbij past echter ook dat de UvA haar bevindingen met [verweerder] bespreekt en aan [verweerder] de gelegenheid geeft om zijn houding en gedrag, daar waar nodig, te verbeteren. Dit geldt temeer daar waar [verweerder] onweersproken heeft gesteld dat er gedurende zijn gehele dienstverband geen opmerkingen over zijn functioneren of een onveilig (onderwijs)klimaat zijn gemaakt en dat zijn beoordelingen altijd positief waren.
13. De bevindingen die in de rapportage door Fijbes zijn opgenomen zijn naar het oordeel van de kantonrechter niet zodanig, dat het niet in de reden zou liggen om [verweerder] in de gelegenheid te stellen zijn gedrag aan te passen. Voor zover de UvA heeft willen betogen dat [verweerder] niet open stond voor kritiek, mist dat feitelijke grondslag. [verweerder] heeft erop gewezen dat hij in een gesprek met [naam 1] op 9 september 2021 heeft gezegd dat hij de statements en beschuldigingen, die op hem betrekking hebben, heel serieus neemt. Dat blijkt ook uit het transcript van het opgenomen gesprek, waarop [verweerder] onbetwist heeft gewezen. Er is door de UvA dan ook niet aannemelijk gemaakt dat [verweerder] niet open zou staan voor zelfreflectie en dat hij zijn gedrag niet zou kunnen verbeteren. Het feit dat [verweerder] kritiek heeft geuit over de wijze van uitvoering van het onderzoek en de bevindingen die daarop zijn gebaseerd, zijn voor die conclusie niet voldoende.
14. Het voorgaande leidt ertoe dat van verwijtbaar handelen door [verweerder] geen sprake kan zijn. Voor zover het verzoek van de UvA daarop is gebaseerd, is het niet toewijsbaar.
15. De tweede grond waarop de UvA het verzoek heeft gebaseerd, is een verstoorde arbeidsverhouding tussen de UvA en [verweerder] . Om het verzoek op die grondslag te kunnen toewijzen moet die verhouding zodanig zijn verstoord, dat van de UvA niet meer kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst met [verweerder] voortzet.
16. Daarvan is naar het oordeel van de kantonrechter wel sprake. Er bestaat een ernstig gespannen situatie tussen [naam 3] en [verweerder] , [verweerder] maakt de UvA forse verwijten over de houding van de UvA in het onderzoekstraject en [verweerder] heeft forse kritiek geuit op [naam 1] . Anderzijds is er door de UvA forse kritiek geuit op [verweerder] en zijn houding. Mede gelet op de functie die [verweerder] bekleedt en zijn positie ten opzichte van [naam 3] en [naam 1] , wordt een vruchtbare samenwerking niet meer voor mogelijk gehouden. Voor [verweerder] is bij de UvA geen andere passende functie beschikbaar.
17. De volgende vraag is of de UvA dan wel [verweerder] van de verstoorde verhouding een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
18. Zoals uit de punten 9 tot en met 13 blijkt kan op grond van de conclusies die de UvA uit de rapportage trekt niet worden aangenomen dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie en evenmin dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Daarnaast is door de UvA niet aannemelijk gemaakt dat [verweerder] , nadat hij van de bevindingen in de rapportage op de hoogte is gesteld, zich zodanig heeft opgesteld dat een vruchtbare arbeidsrelatie niet meer mogelijk zou zijn. Uit de gesprekken die tussen de UvA en [verweerder] hebben plaatsgevonden blijkt dat naar het oordeel van de kantonrechter niet.
19. Aan [verweerder] kan worden toegegeven dat de door de UvA gemaakte keuze voor de geïnterviewden in het onderzoek in strijd met goed werkgeverschap moet worden geacht. De geïnterviewden zijn bij Fijbes aangemeld door [naam 3] en ter zitting is door de UvA desgevraagd verklaard dat het de bedoeling was om alleen mensen te interviewen waarvan klachten waren ontvangen. Het onderzoek zou zich niet uitstrekken tot medewerkers die geen klachten hadden geuit. Weliswaar zijn er uiteindelijk nog andere collega’s geïnterviewd die geen klachten hadden, maar dat is gebeurd op aandringen van [verweerder] . De kantonrechter is het met [verweerder] eens dat hieruit valt af te leiden dat de UvA niet onbevooroordeeld het onderzoek is ingegaan en geen volledig beeld heeft gegeven van het functioneren van [verweerder] als hoogleraar.
20. Zoals eerder overwogen ligt het op de weg van de UvA als werkgever en onderwijsorganisatie om actie te ondernemen indien er aanwijzingen zijn dat sprake zou kunnen zijn van een onveilig (werk)klimaat binnen de organisatie (zie punt 11 hiervoor). Daarbij dient de UvA echter niet alleen de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen tegenover de medewerkers of studenten die stellen het klimaat als onveilig te ervaren, maar ook tegenover de medewerker wiens functioneren in dit verband wordt bekritiseerd.
21. [verweerder] heeft aangevoerd dat het er sterk op leek dat zijn lot al vast stond voordat Fijbes haar onderzoek had afgerond. [verweerder] heeft in dit verband gewezen op het feit dat [naam 3] aan alle medewerkers, behalve aan [verweerder] , op 12 april 2021 een e-mail met mededelingen naar aanleiding van de managementteamvergadering stuurde met het verzoek om daarop inhoudelijk te reageren. Het is begrijpelijk dat [verweerder] daarbij vraagtekens heeft. De UvA heeft niet uitgelegd waarom zij dit bericht niet aan [verweerder] stuurde. Daarvoor was, zonder nadere toelichting van de UvA, geen aanleiding omdat [verweerder] niet was geschorst maar enkel was vrijgesteld van werk. Dat heeft bij [verweerder] , mede omdat het onderzoek nog gaande was, begrijpelijkerwijs de indruk gewekt dat hij bij de UvA niet meer welkom was en dat zijn lot al was bezegeld, Temeer omdat [verweerder] net de eerste tussenrapportage van Fijbes had ontvangen, had het op de weg van de UvA gelegen om zich hiervan rekenschap te geven. De UvA heeft daarmee niet zorgvuldig gehandeld en dat is de UvA aan te rekenen.
22. Uit de stappen die de UvA na afronding van het definitieve onderzoeksrapport door Fijbes heeft genomen, blijkt evenmin dat de UvA nog van zins was om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te laten voortduren. Uit de feiten kan niet worden geconcludeerd dat die houding van de UvA terecht was. Dit geldt temeer omdat een deel van de ervaringen dateren uit een ver verleden en er ook diverse collega’s zijn die de kritiek die is geuit niet delen of daar anders tegen aan kijken. Dat blijkt onder meer uit door [verweerder] overgelegde verklaringen. Dat betekent geenszins dat de UvA met die kritiek geen rekening moest houden, in tegendeel. De UvA moest daarover met [verweerder] in gesprek gaan. Daarbij had de UvA [verweerder] ook in de gelegenheid moeten stellen om deze feedback ter harte te nemen. In dit verband is ook van belang dat het onderzoek niet is gestart na een concrete klacht die tegen [verweerder] was ingediend. [verweerder] werd, na het melden van een conflict met [naam 3] , geconfronteerd met het feit dat [naam 1] (zie 1.9) een onderzoek wilde laten doen naar [verweerder] , nadat [naam 3] desgevraagd aan [naam 1] had medegedeeld dat er wel eens wat met [verweerder] “was voorgevallen”. [naam 3] was kennelijk van iets op de hoogte, maar dat is toen niet met [verweerder] besproken. [verweerder] wist daar niet van, heeft zijn zienswijze daar niet op kunnen geven en heeft daarmee in een eerder stadium dan ook niets kunnen doen.
23. Ook dit is de UvA aan te rekenen. De UvA moet er immers ook rekening mee houden dat de ontstane situatie gevolgen heeft voor de carrière van [verweerder] , die als gezaghebbend antropoloog een plek in de wetenschap had verworven. Het is aannemelijk dat de beëindiging van het dienstverband negatief afstraalt op [verweerder] en diens carrière, terwijl dat mogelijk voorkomen had kunnen worden als [verweerder] in de gelegenheid zou zijn gesteld om zijn functioneren aan te passen. Mogelijk zou voor een vruchtbare voortzetting van het dienstverband ook een investering in de relatie tussen [naam 3] en [naam 1] enerzijds en [verweerder] anderzijds nodig zijn geweest, bijvoorbeeld met behulp van mediation. Het is niet uitgesloten dat die investering succesvol zou kunnen zijn geweest, indien de UvA zich anders had opgesteld. Dit klemt nu temeer, omdat het aannemelijk is dat het voor [verweerder] , gezien zijn leeftijd, lastig is zijn werkzaamheden in de wetenschap voort te zetten. [verweerder] heeft in dit verband onweersproken gesteld dat hij weinig tot geen kans meer heeft op een aanstelling als hoogleraar op een andere universiteit.
24. Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de UvA een ernstig verwijt van de verstoorde verhouding kan worden gemaakt en [verweerder] niet.
Datum ontbinding arbeidsovereenkomst en transitievergoeding
25. Het voorgaande betekent dat de arbeidsovereenkomst met inachtneming van artikel 7:671b lid 9 sub a BW wordt ontbonden per 1 augustus 2022. De UvA dient de transitievergoeding aan [verweerder] te betalen. De transitievergoeding bedraagt, uitgaande van 70% van het overeengekomen salaris en rekening houdend met een einde van het dienstverband per 1 augustus 2022, € 43.580,90 bruto. Die vergoeding kan, anders dan [verweerder] heeft betoogd, niet worden verhoogd met een factor 2. De berekening van de transitievergoeding is immers wettelijk vastgesteld.

Billijke vergoeding

26. Op grond van artikel 7:671b lid 9 onder c BW kan aan [verweerder] een billijke vergoeding worden toegekend indien het einde van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de UvA.
27. In zijn beschikking van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187 New Hairstyle) heeft de Hoge Raad een aantal uitgangspunten geformuleerd voor de begroting van de billijke vergoeding die ook bij ernstige verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 7:671b lid 9 onder c BW gelden. De Hoge Raad overweegt dat de begrotingswijze en omvang van de billijke vergoeding moet aansluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij op de rechter een motiveringsplicht rust. Voorts dient de billijke vergoeding naar haar aard in relatie te staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van het ontslag, maar kan met die gevolgen wel rekening worden gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, maar de billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter.
28. [verweerder] heeft voor wat betreft de billijke vergoeding gewezen op de volgende omstandigheden: [verweerder] heeft reputatie- en imagoschade geleden, omdat [verweerder] gedurende langere tijd niet meer bij de UvA mag komen en aan hem een contactverbod is opgelegd. Daarnaast is sprake van schade in zijn persoonlijke levenssfeer, zoals slaapproblemen, concentratieproblemen, paniekaanvallen en angsten. Ook zijn gezin lijdt onder de situatie Zijn carrière is bovendien volledig geruïneerd. [verweerder] vordert dat de billijke vergoeding, gebaseerd op de vroegere kantonrechtersformule met correctiefactor 2, wordt vastgesteld op € 465.900,00 bruto.
29. De volgende omstandigheden zijn voor de hoogte van de billijke vergoeding van belang.
30. De verstoorde verhouding is aan de UvA te wijten. Uit hetgeen in punt 19 tot en met 23 is overwogen volgt dat de arbeidsovereenkomst mogelijk niet tot een einde had hoeven komen als de UvA [verweerder] gelegenheid had geboden om de kritiekpunten ter harte te nemen en daarmee rekening te houden in zijn functioneren en als de UvA had opengestaan voor mediation, in plaats van op aan te sturen op beëindiging van het dienstverband. [verweerder] heeft gedurende 15 jaar goed gefunctioneerd. Hoewel het niet met zekerheid is vast te stellen, is het aannemelijk dat het dienstverband dan nog geruime tijd zou hebben voortgeduurd. De aow-gerechtigde leeftijd is in 2025 gesteld op 67 jaar. Daarom wordt het ervoor gehouden dat het dienstverband tot die datum had kunnen worden voortgezet. Omdat [verweerder] gebruik maakt van het Vitaliteitspact, wordt het ervoor gehouden dat hij dan met pensioen zou gaan. Het is, gelet op de functie van [verweerder] , niet aannemelijk dat hij nog een andere betrekking zal kunnen vinden die gelijkwaardig is aan de huidige betrekking. Daarnaast wordt ermee rekening gehouden dat [verweerder] zijn carrière in de wetenschap noodgedwongen vroegtijdig moet afbreken. Aannemelijk is dat hij reputatieschade lijdt. Ook is aannemelijk dat de afgelopen periode voor [verweerder] zwaar is geweest.
31. Vooropgesteld moet worden dat [verweerder] niet heeft gesteld welke inkomensschade hij zal lijden door het einde van de arbeidsovereenkomst, zodat de kantonrechter zelf tot een raming zal overgaan. Bij een ontbindingsdatum per 1 augustus 2022 en uitgaande van de datum waarop [verweerder] met pensioen zou zijn gegaan (de aow-leeftijd, die hij op [pensioenleeftijd] 2025 bereikt) bedraagt de periode waarover [verweerder] inkomensverlies lijdt afgerond 2 jaar en 11 maanden. Aannemelijk is dat [verweerder] tot die datum een ww-uitkering en de bovenwettelijke uitkeringen zal ontvangen van een door de UvA onweersproken gestelde omvang, zodat het inkomensverlies voor een groot deel wordt gecompenseerd. Bovendien moet rekening worden gehouden met de aan [verweerder] te betalen transitievergoeding. De UvA heeft nog aangevoerd dat zij eigen risicodrager is en daarom de volledige ww- en bovenwettelijke uitkeringen zelf moet betalen, maar die omstandigheid wordt niet betrokken bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding. In dit geval weegt bij de bepaling van de billijke vergoeding zwaar mee dat de carrière van [verweerder] plotseling is geëindigd door toedoen van de UvA, dat de UvA in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld en dat de reputatie van [verweerder] is aangetast.
32. Gelet op al deze omstandigheden wordt een vergoeding van € 85.000,00 bruto toegekend. [verweerder] heeft naar het oordeel van de kantonrechter geen aanknopingspunten gegeven op grond waarvan de billijke vergoeding op een hoger bedrag moet worden vastgesteld. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de kantonrechtersformule geen plaats heeft bij de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding.
Overige vorderingen van [verweerder]
33. [verweerder] heeft betaling van pensioen- en inkomensschade gevorderd. Over de inkomensschade is al geoordeeld dat [verweerder] niet duidelijk heeft gemaakt wat die inkomensschade is. Bovendien is die component al betrokken bij de billijke vergoeding. Ten aanzien van de vordering tot betaling van pensioenschade geldt dat [verweerder] niet heeft gesteld wat zijn pensioenschade is. De vergoeding tot betaling van pensioenschade wordt daarom afgewezen. Die post is niet meegewogen bij de billijke vergoeding.
34. De kantonrechter kan niet oordelen over de vraag of [verweerder] recht heeft op een ww-uitkering. Die vordering van [verweerder] is evenmin toewijsbaar.
35. [verweerder] heeft voorts gevorderd dat de UvA wordt veroordeeld tot betaling van de volledige proceskosten, die zowel in als buiten rechte zijn gemaakt. De kosten zijn door [verweerder] echter niet inzichtelijk gemaakt, laat staan dat is toegelicht waarop de kosten betrekking hebben (zie ook HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) De kosten zijn daarom niet toewijsbaar.
Intrekkingsmogelijkheid
36. Nu een billijke vergoeding wordt toegekend zal als na te melden worden bepaald dat de Uva de gelegenheid krijgt haar verzoek in te trekken.

Proceskosten

37. De UvA wordt zowel in het geval zij het verzoek intrekt of niet intrekt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast volgens het gebruikelijke liquidatietarief.

BESLISSING

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 augustus 2022;
veroordeelt de UvA om aan [verweerder] de transitievergoeding ter hoogte van € 43.580,90 bruto te betalen;
kent aan [verweerder] een billijke vergoeding toe van € 85.000,00 bruto en veroordeelt de UvA tot betaling van die vergoeding;
bepaalt dat het onder I t/m III gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek door de UvA uiterlijk op 15 april 2022 wordt ingetrokken;
veroordeelt de UvA in alle gevallen in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op € 1.244,00 aan salaris gemachtigde, inclusief eventuele btw;
veroordeelt [verweerder] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de beschikking, wat de onder II, III. en V. genoemde veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Sissing, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.