Op 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, wonende te Berkel en Rodenrijs, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 23 december 2021 was opgelegd. De heffingsambtenaar had het bezwaar van eiser ongegrond verklaard bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2022. Eiser stelde dat hij bezig was met het laden en lossen van een doos met zes flessen wijn bij een kennis en overhandigde een verklaring van de bewoonster van het adres waar hij de flessen afleverde. De rechtbank moest beoordelen of de auto van eiser op het moment van de constatering door de parkeercontroleur geparkeerd stond in de zin van de Verordening Parkeerbelasting 2021 van de gemeente Amsterdam.
De rechtbank overwoog dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij bezig was met laden en lossen. Eiser had verklaard dat hij vier minuten had gewacht voordat de bewoonster de deur opendeed en dat hij de doos met wijnflessen naar boven had gebracht. De rechtbank nam in overweging dat de bewoonster slecht ter been was, wat enige vertraging veroorzaakte, maar dat dit niet betekende dat het laden en lossen niet onmiddellijk was gebeurd. Eiser had zijn verhaal onderbouwd met een schriftelijke verklaring van de bewoonster en een wedstrijdschema van een tenniswedstrijd die hij na het afleveren van de flessen zou bijwonen.
De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van parkeren in de zin van de Verordening en vernietigde de naheffingsaanslag. Eiser kreeg het door hem betaalde griffierecht vergoed, maar er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.