In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Rotterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiser had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen op 18 september 2021, welke door de heffingsambtenaar op 15 december 2021 werd vernietigd na het gegrond verklaren van het bezwaar van eiser. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 11 mei 2022 heeft eiser aangevoerd dat hij op een laden en lossen plek stond geparkeerd, waardoor de naheffingsaanslag niet terecht was opgelegd. De rechtbank heeft echter ambtshalve de vraag opgeworpen of eiser nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, nu de naheffingsaanslag al was vernietigd. De rechtbank concludeert dat er geen resterend procesbelang is, omdat de vernietiging van de naheffingsaanslag al volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van eiser. Eiser heeft op zitting een nieuwe beroepsgrond aangevoerd met betrekking tot proceskostenvergoeding, maar deze werd door de rechtbank buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, zonder in te gaan op de inhoudelijke beroepsgronden van eiser. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.