ECLI:NL:RBAMS:2022:3167

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
13/316415-21 + 13/111444-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing door twee of meer personen

Op 10 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. De zaak kwam voort uit een incident op 13 november 2021, waarbij de aangever, een 17-jarige jongen, onder druk werd gezet door de verdachte en een medeverdachte. De aangever had afgesproken met vrienden in Amstelveen, maar werd door de verdachte en haar medeverdachte in een auto gedwongen om zijn persoonlijke gegevens, waaronder bankgegevens en inloggegevens, af te geven. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever betrouwbaar waren en dat de verdachte een significante rol had gespeeld in de vrijheidsberoving en afpersing. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit van diefstal met geweld niet bewezen, maar het subsidiaire feit van afpersing werd wel bewezen verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot 220 dagen jeugddetentie, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en er werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder begeleiding door de William Schrikker Stichting. Daarnaast werd de benadeelde partij, de aangever, gedeeltelijk in het gelijk gesteld en werd een schadevergoeding toegewezen van € 5.221,66, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/316415-21 + 13/111444-21 (TUL).
Datum uitspraak: 10 juni 2022.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.F. Jironet Loewe, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. A. Kilinç, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na een wijziging op de terechtzitting – kort gezegd ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] op 13 november 2021;
feit 2:medeplegen van diefstal met geweld op 13 november 2021 van onder andere een bankpas en inloggegevens, toebehorende aan [slachtoffer] . Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als medeplegen van afpersing.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Aangever, [slachtoffer] die destijds 17 jaar oud was, heeft verklaard dat hij op 13 november 2021 met wat vrienden had afgesproken op het Stadshart in Amstelveen. Er kwamen twee onbekende meisjes aanrijden in een Fiat500, die vroegen of iemand hen kon helpen met het draaien van een joint. Aangever bood aan om hen te helpen en stapte samen met zijn vrienden [vriend 1] en [vriend 2] in de auto. Een meisje bestuurde de auto en het meisje met de rode haren was de bijrijder. Ze reden een aantal rondjes en rookten een joint, waarna [vriend 1] besloot om naar huis te gaan. Aangever en [vriend 2] gaven aan dat zij ook naar huis wilden, waarna de meiden zeiden dat ze hen zouden afzetten bij de bushalte. Zij reden echter niet naar de bushalte, maar verder het dorp in. [vriend 2] is toen uitgestapt. Aangever heeft verklaard dat de bijrijder hem voorstelde om te blijven en samen een hotel te zoeken. Aangever zei meerdere malen dat hij dit niet wilde en dat hij naar huis moest. Hij voelde zich gespannen en onder druk gezet en zei uiteindelijk “misschien”. Hierop startte de bestuurster de auto en kwam het meisje met de rode haren bij aangever op de achterbank zitten. Zij vroeg of hij wilde gaan liggen en deed vervolgens een arm om zijn keel. Op de parkeerplaats van het Amsterdamse bos moest aangever zijn gegevens van zijn internetbankieren en Snapchat geven. Ook moest hij zijn identiteitsbewijs afgeven en informatie over zijn ouders en zus verstrekken. Onder druk heeft aangever deze informatie gegeven. Vervolgens gaf de bestuurster een knijptang aan het meisje achterin, met de rode haren. Zij duwde met de knijptang tegen het hoofd van aangever. Het meisje met de rode haren zei vervolgens dat ze nog meer speeltjes in de auto hadden liggen en dat ze zijn ‘zaadleiding’ zouden doorknippen. Toen de moeder van aangever belde, mocht hij niet opnemen. Vervolgens reden ze verder en werd aangever geblinddoekt. Er werd tegen hem gezegd dat als hij met de politie, familie of vrienden zou praten, hij vermoord zou worden en zijn moeder er als eerste aan zou gaan. Ze reden vervolgens naar de broer van een van de meisjes. Aangever was al die tijd geblinddoekt. Uiteindelijk reden ze Ouderkerk aan de Amstel – de woonplaats van aangever – in. Toen ze de straat waar aangever woont inreden, zagen ze daar een politieauto staan. De meiden schrokken daarvan en hebben aangever een paar straten verderop afgezet.
Verdachte heeft verklaard dat zij de bijrijder was van de auto, en dat wat aangever verklaart grotendeels klopt, maar dat zij heeft meegedaan onder druk van de medeverdachte. De medeverdachte heeft verklaard dat zij de bestuurder was en dat wat aangever zegt wel heeft plaatsgevonden, maar dat zij heeft gehandeld onder druk van verdachte.
4.2.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1) kan worden bewezen. Op basis van de verklaringen in het dossier kan worden vastgesteld dat aangever tussen 00:30 en 03:00 uur met verdachte en de medeverdachte in de auto heeft gezeten. Aangever heeft meerdere malen te kennen gegeven dat hij niet langer mee wilde. Desondanks hebben verdachte en haar medeverdachte aangever in de auto gehouden, waarbij hij een deel van de tijd zelfs geblinddoekt was.
Afpersing (feit 2 subsidiair) kan eveneens worden bewezen. Aangever is gedwongen om zijn telefoon en telefoongegevens, inloggegevens van social media accounts, bankgegevens en informatie over zijn familie af te staan. Aangever werd bij zijn keel vastgepakt en er werd gedreigd dat zijn zaadleiders zouden worden doorgeknipt.
Ten aanzien van beide feiten kan medeplegen worden bewezen, aangezien verdachte en de medeverdachte beiden een significante bijdrage hebben geleverd aan hun samenwerking. Verdachte zou als eerste agressief zijn geweest tegen aangever. Zij klemde hem vast, eiste zijn bankgegevens en drukte de knijptang tegen zijn hoofd.
De raadsman
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman betoogd dat een aantal onderdelen van de tenlastelegging niet kunnen worden bewezen. Aangever is vrijwillig in de auto gestapt en hij is niet geblinddoekt, maar er is een vest over zijn hoofd gedaan. Verder is er onvoldoende bewijs voor het slaan, althans voor het slaan met een knijptang tegen het hoofd. Op de foto in het dossier is niet goed te zien dat er sprake is van letsel. Verdachte ontkent te hebben geslagen en de medeverdachte heeft verklaard dat ze het niet heeft gezien. Verder is aangever niet bedreigd met het doorknippen van zijn zaadleiders
De raadsman heeft verder bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de diefstal met geweld (feit 2 primair), nu niet kan worden bewezen dat de bankpas, telefoon of identiteitskaart van aangever zijn weggenomen. Aangever heeft verklaard dat hij zijn bankpas niet bij zich had en hij heeft zijn telefoon weer teruggekregen. Over de identiteitskaart is niets bekend. Deze is niet aangetroffen bij verdachte of haar medeverdachte. Ten aanzien van feit 2 subsidiair heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
4.3.
De beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangever als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Aangever heeft zeer gedetailleerd verklaard en zijn verklaring wordt in grote lijnen ondersteund door de verklaringen van verdachte en de medeverdachte. De rechtbank verwerpt het betoog van de raadsman dat het slaan met de knijptang tegen het hoofd en het dreigen met het doorknippen van de zaadleiders niet kunnen worden bewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding om ten aanzien van deze specifieke onderdelen te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangever. Concluderend acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit bewezen.
Feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld, nu dit feit niet is bewezen. Wel acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.

5.Het bewijs

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder feit 2 primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 13 november 2021 te Amstelveen en/of Ouderkerk aan de Amstel, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- naast die [slachtoffer] te gaan zitten en
- een raam van die auto dicht te doen en
- een arm om de keel van de [slachtoffer] te slaan en stevig te klemmen en
- die [slachtoffer] op te dragen zijn capuchon op te doen en laag te gaan zitten en
- die [slachtoffer] te blinddoeken en
- die [slachtoffer] stevig vast te pakken en
- die [slachtoffer] te slaan en
- een knijptang tegen zijn hoofd te drukken en
- die [slachtoffer] met een knijptang tegen zijn hoofd te slaan en
- te dreigen om zijn zaadleider door te knippen en
- die [slachtoffer] te verbieden anderen te bellen en
- hem zijn telefoon te laten afgeven en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat als hij niet zou luisteren er iets ergs met hem zou gebeuren en dat als hij met politie en familie en vrienden zou praten hij vermoord zou worden en dat zijn moeder er als eerste aan zou aangaan en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat ze een filmpje van hem zouden maken met zijn broek en onderbroek op zijn enkels en dan zouden ze die knijptang bij zijn ballen houden en
- ongeveer 3 uur met die [slachtoffer] rond te rijden;
feit 2 subsidiair:
op 13 november 2021 te Amstelveen en/of Ouderkerk aan de Amstel, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een bank-/rekeninggegevens (zoals bankrekeningnummer en inloggegevens) en een identiteitsbewijs en telefoongegevens en/of pincode en/of wachtwoord en een telefoon en gegevens van Snapchat door
- naast die [slachtoffer] te gaan zitten en
- een raam van die auto dicht te doen en
- een arm om de keel van de [slachtoffer] te slaan en stevig te klemmen en
- die [slachtoffer] op te dragen zijn capuchon op te doen en laag te gaan zitten en
- die [slachtoffer] te blinddoeken en
- die [slachtoffer] stevig vast te pakken en
- die [slachtoffer] te slaan en
- een knijptang tegen zijn hoofd te drukken en
- die [slachtoffer] met een knijptang tegen zijn hoofd te slaan en
- te dreigen om zijn zaadleider door te knippen en
- die [slachtoffer] te verbieden anderen te bellen en
- hem zijn telefoon te laten afgeven en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat als hij niet zou luisteren er iets ergs met hem zou gebeuren en dat als hij met politie en familie en vrienden zou praten hij vermoord zou worden en dat zijn moeder er als eerste aan zou aangaan en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat ze een filmpje van hem zouden maken met zijn broek en onderbroek op zijn enkels en dan zouden ze die knijptang bij zijn ballen houden en
- ongeveer 3 uur met die [slachtoffer] rond te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden bestraft conform het adolescentenstrafrecht. Zij heeft gevorderd dat aan verdachte 200 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest wordt opgelegd en een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan begeleiding door de William Schrikkergroep, diagnostiek en behandeling, dagbesteding en scholing, begeleid wonen en urinecontroles. Verder moeten als bijzondere voorwaarden een locatiegebod en een locatieverbod worden opgelegd, met elektronisch toezicht. De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De raadsman
In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met eendaadse samenloop. Het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast.
De raadsman heeft verzocht om geen voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen en om te volstaan met het opleggen van jeugddetentie, waarvan een groot deel voorwaardelijk en met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
Inleiding
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing van een 17-jarige jongen. De vrijheidsberoving duurde enige tijd. Verdachte zat samen met hem op de achterbank en heeft haar arm om zijn nek geklemd, hem geblinddoekt en een knijptang bij zijn hoofd gehouden. Verder heeft zij heftige dreigementen naar hem geuit, zoals dat zijn zaadleiders zouden worden doorgeknipt. Hoewel zowel verdachte als de medeverdachte een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de gang van zaken, gaat de rechtbank er hiermee vanuit dat verdachte de voornaamste agressor richting het slachtoffer was. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij kennelijk geen enkel moment heeft stilgestaan bij zijn veiligheid en welbevinden en dat zij niets heeft gedaan om de situatie te doen stoppen.
Het slachtoffer heeft de ontvoering als zeer traumatisch ervaren. Bij hem is PTSS geconstateerd en hij is daar op dit moment nog voor onder behandeling bij een psycholoog. De gebeurtenissen van 13 november 2021 hebben bovendien niet alleen bij het slachtoffer gezorgd voor gevoelens van onveiligheid en angst, maar ook bij zijn ouders en zus. Verdachte heeft die bewuste avond kennelijk niet nagedacht over de impact die haar handelen op het slachtoffer zou hebben. Op de zitting heeft zij geen duidelijk antwoord gegeven op de vraag die bij iedereen leeft: waarom is dit gebeurd? Het is tijdens de behandeling op de zitting onduidelijk gebleven met welke gedachte zij en de medeverdachte in de auto zijn gestapt. Het kan niet anders dan dat dit onbevredigend moet zijn voor het slachtoffer en zijn familie.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte dient te worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht of het adolescentenstafrecht. Vervolgens rijst de vraag welke straf of maatregel passend is. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank in sterke mate rekening met de ernst van de strafbare feiten.
Toepassing adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit achttien jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
Verdachte heeft niet meegewerkt aan het klinisch onderzoek op de observatieafdeling van Forensisch Centrum Teylingereind. Door de beperkingen in het onderzoek is er onvoldoende zicht gekomen op de persoon van verdachte, waardoor de deskundigen geen diagnostische conclusies hebben kunnen trekken en ook geen antwoord hebben kunnen gegeven op de vraag of toepassing van het adolescentenstrafrecht geïndiceerd is. Ook de reclassering heeft in haar advies van 24 mei 2022 niet adequaat kunnen adviseren over de toepassing van het adolescentenstrafrecht. De reclassering ziet wel indicaties voor de toepassing van het adolescentenstrafrecht, nu er aanwijzingen zijn voor een verstandelijke beperking en verdachte een jeugdige indruk maakt.
Op de terechtzitting is onder andere M. Tonbreeker, jeugdreclasseringswerker bij de William Schrikker Stichting, als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij vanuit haar rol een band met verdachte heeft opgebouwd en dat die begeleiding zou kunnen worden voortgezet wanneer verdachte conform het jeugdrecht of adolescentenstrafrecht wordt bestraft. De rechtbank overweegt dat er geen duidelijke adviezen liggen voor de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Daartegenover staat dat verdachte pas 18 jaar was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. De rechtbank denkt bovendien dat verdachte erbij gebaat is wanneer de begeleiding door mevrouw Tonbreeker wordt voortgezet. Alles overwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht en verdachte berechten volgens het jeugdstrafrecht.
Geen voorwaardelijke PIJ-maatregel
De rechtbank kan niet vaststellen dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en/of een stoornis bij verdachte. De deskundigen hebben hier geen uitspraken over kunnen doen en ook de overige beschikbare informatie over verdachte geeft hiertoe onvoldoende aanleiding. De rechtbank zal daarom geen voorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft verder gekeken naar het strafblad van verdachte van 11 januari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in september 2021 reeds eerder is veroordeeld voor een straatroof en dat zij ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten nog in de proeftijd van deze veroordeling liep. Omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten en zij tijdens haar proeftijd is gerecidiveerd, kan alleen een jeugddetentie van aanzienlijke duur aan de orde zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van eendaadse samenloop, omdat het niet gaat om gelijksoortige delicten. Alles overwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 220 dagen met aftrek, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen die op de zitting door deskundige Morren van de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank ziet niet de noodzaak van het opleggen van een contact- en locatieverbod, omdat zij geen aanleiding heeft te veronderstellen dat verdachte in de toekomst wederom contact zou zoeken met aangever.

9.De vordering benadeelde partij

9.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 18.371,66 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is ter terechtzitting nader toegelicht door de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. N. Linotte.
9.2.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal – hoofdelijk – dient te worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman
De raadsman heeft primair verzocht om de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het om een omvangrijke vordering gaat die vier dagen voor de zitting aan de verdediging is verzonden. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de verschillende posten het volgende opgemerkt:
  • de post
  • de post
  • de post
  • de post
  • de post
9.3.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het betoog van de raadsman dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De vordering is tijdig verstrekt.
Ten aanzien van de posten
kledingschade,
aanschaf IDen
extra reiskostenoverweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze posten voldoende onderbouwd en komen deze voor vergoeding in aanmerking. Dit ligt anders ten aanzien van de post
studievertraging. De rechtbank overweegt dat het beoordelen van deze post niet eenvoudig van aard is want met te veel onzekerheden omgeven. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding. Dit betekent dat de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk is en het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de stukken blijkt dat bij de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is geconstateerd. De gevorderde schadevergoeding van € 5.000,- komt de rechtbank niet onredelijk of onbillijk voor en zal worden toegewezen.
Concluderend wordt een bedrag van € 221,66 euro toegewezen aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk met de medeverdachte.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.221,66 (vijfduizend tweehonderdeenentwintig euro en zesenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.

10.De vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 22 december 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/111444-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 2 september 2021 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 54 uur, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank acht het echter niet opportuun om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. De rechtbank wijst de vordering daarom af.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
220 (tweehonderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van 30 (dertig) dagen van de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op 2 jaren onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de jeugdreclassering, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld en aan de in die instelling geldende regels;
- gedurende de proeftijd dagelijks van 20:00 uur ’s avonds tot en met 06:00 ‘s ochtends aanwezig zal zijn op de nader door de jeugdreclassering te bepalen instelling voor begeleid wonen, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde zal zich gedurende de eerste drie maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde. Veroordeelde werkt mee aan de aansluiting van elektronische monitoring. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft.
- meewerkt aan diagnostiek en een eventueel daarop volgende behandeling, indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- dat veroordeelde dagbesteding in de vorm van scholing of werk heeft;
- dat veroordeelde meewerkt aan controles op het gebruik van middelen
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit haar medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst af de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/111444-21.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 221,66 (tweehonderdeenentwintig euro en zesenzestig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk met de medeverdachte Vermeulen.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.221,66 (vijfduizend tweehonderdeenentwintig euro en zesenzestig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Gelet op de toepassing van het jeugdrecht bepaalt de rechtbank de maximale gijzeling bij niet-nakoming van deze verplichting op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. S. Djebali en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2022.