ECLI:NL:RBAMS:2022:3166

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
13/308944-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing door twee of meer verenigde personen

Op 10 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren op 28 mei 2002, die beschuldigd werd van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. De zaak kwam voort uit een incident op 13 november 2021, waarbij de aangever, een 17-jarige jongen, werd benaderd door twee meisjes in een auto. Na een kort gesprek werd hij onder druk gezet om mee te gaan, waarna hij werd vastgehouden, geblinddoekt en gedwongen om persoonlijke informatie en bankgegevens te verstrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte een significante rol hebben gespeeld in de vrijheidsberoving en afpersing van de aangever. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever betrouwbaar waren en dat de verdachte medeplegen heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die € 5.221,66 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/308944-21.
Datum uitspraak: 10 juni 2022.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op 28 mei 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.F. Jironet Loewe, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. M. Rafik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na een wijziging op de terechtzitting – kort gezegd ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1: medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] op 13 november 2021;
feit 2:medeplegen van diefstal met geweld op 13 november 2021 van onder andere een bankpas en inloggegevens, toebehorende aan [slachtoffer] . Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als medeplegen van afpersing.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Aangever, [slachtoffer] die destijds 17 jaar oud was, heeft verklaard dat hij op 13 november 2021 met wat vrienden had afgesproken in het Stadshart in Amstelveen. Er kwamen twee onbekende meisjes aanrijden in een Fiat500, die vroegen of iemand hen kon helpen met het draaien van een joint. Aangever bood aan om hen te helpen en stapte samen met zijn vrienden [vriend 1] en [vriend 2] in de auto. Een meisje bestuurde de auto en het meisje met de rode haren was de bijrijder. Ze reden een aantal rondjes en rookten een joint, waarna [vriend 1] besloot om naar huis te gaan. Aangever en [vriend 2] gaven aan dat zij ook naar huis wilden, waarna de meiden zeiden dat ze hen zouden afzetten bij de bushalte. Zij reden echter niet naar de bushalte, maar verder het dorp in. [vriend 2] is toen uitgestapt. Aangever heeft verklaard dat de bijrijder hem voorstelde om te blijven en samen een hotel te zoeken. Aangever zei meerdere malen dat hij dit niet wilde en dat hij naar huis moest. Hij voelde zich gespannen en onder druk gezet en zei uiteindelijk “misschien”. Hierop startte de bestuurster de auto en kwam het meisje met de rode haren bij aangever op de achterbank zitten. Zij vroeg of hij wilde gaan liggen en deed vervolgens een arm om zijn keel. Op de parkeerplaats van het Amsterdamse bos moest aangever zijn gegevens van zijn internetbankieren en Snapchat geven. Ook moest hij zijn identiteitsbewijs afgeven en informatie over zijn ouders en zus verstrekken. Onder druk heeft aangever deze informatie gegeven. Vervolgens gaf de bestuurster een knijptang aan het meisje achterin, met de rode haren. Zij duwde met de knijptang tegen het hoofd van aangever. Het meisje met de rode haren zei vervolgens dat ze nog meer speeltjes in de auto hadden liggen en dat ze zijn ‘zaadleiding’ zouden doorknippen. Toen de moeder van aangever belde, mocht hij niet opnemen. Vervolgens reden ze verder en werd aangever geblinddoekt. Er werd tegen hem gezegd dat als hij met de politie, familie of vrienden zou praten, hij vermoord zou worden en zijn moeder er als eerste aan zou gaan. Ze reden vervolgens naar de broer van een van de meisjes. Aangever was al die tijd geblinddoekt. Uiteindelijk reden ze Ouderkerk aan de Amstel – de woonplaats van aangever – in. Toen ze de straat waar aangever woont inreden, zagen ze daar een politieauto staan. De meiden schrokken daarvan en hebben aangever een paar straten verderop afgezet.
Verdachte heeft verklaard dat zij de bestuurster was van de auto, en dat wat aangever verklaart wel klopt, maar dat zij heeft meegedaan onder druk van de medeverdachte. De medeverdachte heeft verklaard dat zij de bijrijder was en dat wat aangever zegt grotendeels heeft plaatsgevonden, maar dat zij heeft gehandeld onder druk van verdachte.
4.2.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1) kan worden bewezen. Op basis van de verklaringen in het dossier kan worden vastgesteld dat aangever tussen 00:30 en 03:00 uur met verdachte en de medeverdachte in de auto heeft gezeten. Aangever heeft meerdere malen te kennen gegeven dat hij niet langer mee wilde. Desondanks hebben verdachte en haar medeverdachte aangever in de auto gehouden, waarbij hij een deel van de tijd zelfs geblinddoekt was.
Afpersing (feit 2 subsidiair) kan eveneens worden bewezen. Aangever is gedwongen om zijn telefoon en telefoongegevens, inloggegevens van zijn social media accounts, bankgegevens en informatie over zijn familie af te staan. Aangever werd bij zijn keel vastgepakt en er werd gedreigd dat zijn zaadleiders zouden worden doorgeknipt.
Ten aanzien van beide feiten kan medeplegen worden bewezen, aangezien verdachte en de medeverdachte beiden een significante bijdrage hebben geleverd aan hun samenwerking. Verdachte heeft de auto bestuurd, ze heeft de knijptang aan de medeverdachte gegeven en gebruik gemaakt van de telefoon van aangever.
De raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 kan worden bewezen. Hij heeft betoogd dat verdachte van feit 2 primair dient te worden vrijgesproken, omdat aangever zijn telefoon direct terug heeft gekregen en hij die avond geen bankpas bij zich had. Dat het identiteitsbewijs van aangever zou zijn weggenomen, kan niet worden bewezen. Op dit punt bevat het dossier geen steun voor de verklaring van aangever.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair geldt dat evenmin kan worden bewezen dat aangever is gedwongen tot afgifte van zijn identiteitsbewijs. Voor het overige kan feit 2 subsidiair wel worden bewezen.
4.3.
De beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat feit 1 is bewezen, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld, nu dit feit niet is bewezen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verklaring van aangever als betrouwbaar worden aangemerkt, nu hij zeer gedetailleerd heeft verklaard en zijn verklaring in grote lijnen overeenkomt met de verklaringen van verdachte en de medeverdachte. De rechtbank verwerpt het betoog van de raadsman dat niet kan worden bewezen dat aangever is gedwongen tot afgifte van zijn identiteitsbewijs. De rechtbank ziet geen aanleiding om op dit punt te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangever. Concluderend acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen.

5.Het bewijs

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder feit 2 primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
feit 1:
op 13 november 2021 te Amstelveen en/of Ouderkerk aan de Amstel, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- naast die [slachtoffer] te gaan zitten en
- een raam van die auto dicht te doen en
- een arm om de keel van de [slachtoffer] te slaan en stevig te klemmen en
- die [slachtoffer] op te dragen zijn capuchon op te doen en laag te gaan zitten en
- die [slachtoffer] te blinddoeken en
- die [slachtoffer] stevig vast te pakken en
- die [slachtoffer] te slaan en
- een knijptang tegen zijn hoofd te drukken en
- die [slachtoffer] met een knijptang tegen zijn hoofd te slaan en
- te dreigen om zijn zaadleider door te knippen en
- die [slachtoffer] te verbieden anderen te bellen en
- hem zijn telefoon te laten afgeven en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat als hij niet zou luisteren er iets ergs met hem zou gebeuren en dat als hij met politie en familie en vrienden zou praten hij vermoord zou worden en dat zijn moeder er als eerste aan zou aangaan en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat ze een filmpje van hem zouden maken met zijn broek en onderbroek op zijn enkels en dan zouden ze die knijptang bij zijn ballen houden en
- ongeveer 3 uur met die [slachtoffer] rond te rijden;
feit 2 subsidiair:
op 13 november 2021 te Amstelveen en/of Ouderkerk aan de Amstel, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van bank-/rekeninggegevens (zoals bankrekeningnummer en inloggegevens) en een identiteitsbewijs en telefoongegevens en/of pincode en/of wachtwoord en een telefoon en gegevens van Snapchat door
- naast die [slachtoffer] te gaan zitten en
- een raam van die auto dicht te doen en
- een arm om de keel van de [slachtoffer] te slaan en stevig te klemmen en
- die [slachtoffer] op te dragen zijn capuchon op te doen en laag te gaan zitten en
- die [slachtoffer] te blinddoeken en
- die [slachtoffer] stevig vast te pakken en
- die [slachtoffer] te slaan en
- een knijptang tegen zijn hoofd te drukken en
- die [slachtoffer] met een knijptang tegen zijn hoofd te slaan en
- te dreigen om zijn zaadleider door te knippen en
- die Ottebros te verbieden anderen te bellen en
- hem zijn telefoon te laten afgeven en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat als hij niet zou luisteren er iets ergs met hem zou gebeuren en dat als hij met politie en familie en vrienden zou praten hij vermoord zou worden en dat zijn moeder er als eerste aan zou aangaan en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat ze een filmpje van hem zouden maken met zijn broek en onderbroek op zijn enkels en dan zouden ze die knijptang bij zijn ballen houden en
- ongeveer 3 uur met die [slachtoffer] rond te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden bestraft conform het adolescentenstrafrecht. Zij heeft gevorderd dat aan verdachte 90 dagen jeugddetentie met aftrek, waarvan 73 dagen voorwaardelijk wordt opgelegd met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met aangever een locatieverbod voor de omgeving van zijn woning. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 90 uur wordt opgelegd.
De raadsman
De raadsman heeft ook verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Primair heeft hij bepleit dat aan verdachte de leerstraf “
Tools4U” dient te worden opgelegd. Subsidiair heeft hij verzocht om een taakstraf met aftrek van voorarrest op te leggen, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie. Een contact- en locatieverbod zijn niet noodzakelijk. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat verdachte aangever zou gaan opzoeken.
8.2.
De beoordeling door de rechtbank
Inleiding
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met haar medeverdachte schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing van een 17-jarige jongen. Verdachte bestuurde de auto, terwijl de medeverdachte met het slachtoffer op de achterbank zat. De medeverdachte heeft haar arm op zijn nek geklemd, hem geblinddoekt en een knijptang bij zijn hoofd gehouden. Wat de rechtbank betreft is niet zo van belang wie er is begonnen of dat het de medeverdachte was die veel van de feitelijke handelingen bij aangever heeft verricht. Verdachte heeft op z’n minst evengoed meegedaan, en heeft als bestuurder van de auto een essentiële rol gehad. De vrijheidsberoving heeft enige tijd geduurd. Op een zeker moment is verdachte zelfs haar woning binnengegaan om haar telefoon op te laden, terwijl de medeverdachte bij het slachtoffer in de auto bleef. Verdachte had er op dat moment voor kunnen kiezen om bijvoorbeeld de hulp van haar broer in te schakelen of de politie te bellen, maar heeft dit niet gedaan. Integendeel: zij is teruggekeerd naar de auto en is opnieuw gaan rijden met aangever en de medeverdachte op de achterbank.
Het slachtoffer heeft de ontvoering als zeer traumatisch ervaren. Bij hem is PTSS geconstateerd en hij is daar op dit moment nog voor onder behandeling bij een psycholoog. De gebeurtenissen van 13 november 2021 hebben bovendien niet alleen bij het slachtoffer gezorgd voor gevoelens van onveiligheid en angst, maar ook bij zijn ouders en zus. Verdachte heeft die bewuste avond kennelijk niet nagedacht over de impact die haar handelen op het slachtoffer zou hebben. Op de zitting heeft zij geen duidelijk antwoord gegeven op de vraag die bij iedereen leeft: waarom is dit gebeurd? Het is tijdens de behandeling op de zitting onduidelijk gebleven met welke gedachte zij en de medeverdachte in de auto zijn gestapt. Het kan niet anders dan dat dit onbevredigend moet zijn voor het slachtoffer en zijn familie.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verdachte dient te worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht of het adolescentenstafrecht. Vervolgens rijst de vraag welke straf of maatregel passend is. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank in sterke mate rekening met de ernst van de strafbare feiten.
Toepassing adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 19 jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
Uit het psychologisch onderzoek van 18 maart 2022 blijkt dat bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis. De psycholoog heeft geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen:
“Betrokkene kan beschouwd worden als een typische adolescent die nog met één been in haar jeugd staat en met één been in de volwassenwereld. Er zijn geen contra-indicaties voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht; zo is er geen justitiële voorgeschiedenis en is er geen sprake van antisociale problematiek/psychopathie noch van een criminele levensstijl.”Ook de reclassering heeft geadviseerd om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Mede gelet op voorgenoemde rapportages is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht en verdachte berechten volgens het jeugdstrafrecht.
De op te leggen straf
Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking geweest. Uit het psychologisch onderzoek en het reclasseringsadvies blijkt dat er geen behandelnoodzaak voor haar is. De reclassering heeft geadviseerd om geen reclasseringstoezicht op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de straf die door de officier van justitie is geëist, niet voldoende recht doet aan de beschreven ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal daarom een hogere straf opleggen dan is geëist. De rechtbank kiest voor een werkstraf van de maximale duur van 200 uur met aftrek van voorarrest. Daarnaast legt de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie van 90 dagen op. De rechtbank ziet niet de noodzaak van het opleggen van een contact- en locatieverbod, omdat zij geen aanleiding heeft te veronderstellen dat verdachte in de toekomst wederom contact zou zoeken met aangever.

9.De vordering benadeelde partij

9.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 18.371,66 aan vergoeding van materiële schade en
€ 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is ter terechtzitting nader toegelicht door de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. N. Linotte.
9.2.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal – hoofdelijk – dient te worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman
De raadsman heeft primair verzocht om de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze te laat aan de verdediging is verstrekt. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de verschillende posten het volgende opgemerkt:
  • de post
  • de post
  • de post
  • de post
  • de post
9.3.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het betoog van de raadsman dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De vordering is tijdig verstrekt.
Ten aanzien van de posten
kledingschade,
aanschaf IDen
extra reiskostenoverweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze posten voldoende onderbouwd en komen deze voor vergoeding in aanmerking. Dit ligt anders ten aanzien van de post
studievertraging. De rechtbank overweegt dat het beoordelen van deze post niet eenvoudig van aard is, want deze is met te veel onzekerheden omgeven. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit betekent dat de benadeelde partij ten aanzien van dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk is en het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vaststaat ook dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de stukken blijkt dat bij de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis (PTSS) is geconstateerd. De gevorderde schadevergoeding van € 5.000,- komt de rechtbank niet onredelijk of onbillijk voor en zal worden toegewezen.
Concluderend wordt een bedrag van € 221,66 euro toegewezen aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk met de medeverdachte.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezen geachte is toegebracht. Gelet op de hoofdelijke aansprakelijkheid waardeert de rechtbank deze op een bedrag van € 5.221,66 (vijfduizend tweehonderdeenentwintig euro en zesenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 282, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 90 (negentig) dagen.
Beveelt dat deze straf (de jeugddetentie)
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 221,66 (tweehonderdeenentwintig euro en zesenzestig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk met de medeverdachte Ram.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.221,66 (vijfduizend tweehonderdeenentwintig euro en zesenzestig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Gelet op de toepassing van het jeugdrecht bepaalt de rechtbank de maximale gijzeling bij niet-nakoming van deze verplichting op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. S. Djebali en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2022.