In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 7 oktober 2021 een naheffingsaanslag opgelegd aan [eiser], omdat hij op 3 oktober 2021 zijn auto had geparkeerd op een plek waar parkeerbelasting verschuldigd was, zonder deze te betalen. Het bezwaar van [eiser] tegen deze aanslag werd op 8 november 2021 ongegrond verklaard, waarna hij beroep instelde bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 11 april 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. [eiser] voerde aan dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd, omdat er volgens hem geen menselijke controle had plaatsgevonden bij het opleggen van de aanslag, in strijd met artikel 22 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er wel degelijk een menselijke controle heeft plaatsgevonden. Dit werd onderbouwd door de werkwijze van de gemeente Amsterdam, waarbij foto’s van de scanauto’s door een ervaren parkeercontroleur werden beoordeeld.
De rechtbank concludeert dat [eiser] niet heeft aangetoond dat hij parkeerbelasting heeft betaald en dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. Het beroep van [eiser] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.