In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam over de weigering van een omgevingsvergunning. De eiser had een aanvraag ingediend voor het bouwen van een nieuwe woning op een perceel waar eerder een woning was gesloopt. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat het bouwplan in strijd zou zijn met de goede ruimtelijke ordening, met name vanwege een ongewenste volumetoename die niet aansluit bij de uitgangspunten van de Structuurvisie en de Beleidsvisie van Amsterdam.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht was, omdat de nieuw te bouwen woning niet voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan, dat een maximale bouwhoogte van 3 meter voorschrijft. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid kon besluiten om de vergunning te weigeren, gezien de noodzaak om de openheid van het gebied te behouden en de volumetoename te compenseren door het slopen van andere bouwwerken op het perceel.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.