ECLI:NL:RBAMS:2022:3153

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4146
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning wegens strijd met goede ruimtelijke ordening en volumetoename

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam over de weigering van een omgevingsvergunning. De eiser had een aanvraag ingediend voor het bouwen van een nieuwe woning op een perceel waar eerder een woning was gesloopt. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat het bouwplan in strijd zou zijn met de goede ruimtelijke ordening, met name vanwege een ongewenste volumetoename die niet aansluit bij de uitgangspunten van de Structuurvisie en de Beleidsvisie van Amsterdam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de omgevingsvergunning terecht was, omdat de nieuw te bouwen woning niet voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan, dat een maximale bouwhoogte van 3 meter voorschrijft. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid kon besluiten om de vergunning te weigeren, gezien de noodzaak om de openheid van het gebied te behouden en de volumetoename te compenseren door het slopen van andere bouwwerken op het perceel.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de omgevingsvergunning. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Meruma),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Hop).
Partijen worden hierna [eiser] en het college genoemd.

Procesverloop

Met een besluit van 13 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuwe woning ter plaatse van een te slopen woning op de locatie [adres] afgewezen.
Met een besluit van [nummer 2] juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 31 maart 2022. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [de persoon] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiser] heeft een woning gebouwd op het perceel [adres] , deze woning ligt op het kadastrale perceel [nummer 1] en is in eigendom van [eiser] . Eind november 2021 is het huisnummer van deze woning gewijzigd naar nummer [nummer 2] . Op het kadastrale perceel [nummer 3] wonen de ouders van [eiser] . Deze percelen zijn recentelijk gesplitst in de kadastrale percelen [nummer 1] en [nummer 3] . De woning die [eiser] heeft gebouwd betreft een noodwoning. [eiser] wil deze woning vernieuwen door de woning te slopen en een nieuwe woning te bouwen. Op het perceel van [eiser] staan naast de woning verschillende bouwwerken, waaronder een schuur.
2. [eiser] heeft op 10 mei 2019 een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteiten bouwen [1] , het uitvoeren van een werk [2] en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een planologische regeling [3] . De aanvraag is beoordeeld aan de hand van het toetsingskader in artikel 2.10 van de Wabo. Door [eiser] is niet aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening Amsterdam 2013. Het college heeft vervolgens getoetst aan artikel 2.11 van de Wabo. Het project voldoet aan de voorwaarden voor het uitvoeren van een werk. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Landelijk Noord’ (het bestemmingsplan). Op de grond waarop de woning is gesitueerd rusten de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Waarde-Archeologie-5’ en daarnaast de verdere aanduidingen ‘Bouwvlak’ en ‘Maatvoering: maximale bouwhoogte 3 m, maximale goothoogte 3 m’. Het project is in strijd met artikel 23.2.1, onder d, en artikel 23.2.2, onder c en onder d van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.12 van de Wabo kan van het bestemmingsplan worden afgeweken. Daarvoor dient het project niet in strijd te zijn met een goede ruimtelijke ordening. Volgens het college is het project wel in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Aangezien het project zal leiden tot een ongewenste volumetoename stelt het college dat ter compensatie hiervan de overige bebouwing op de kadastrale percelen [nummer 1] en [nummer 3] voor zover deze zonder vergunning zijn geplaatst dienen te worden gesloopt. Nu [eiser] niet bereid is om deze bebouwing te slopen is de volumetoename in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Met het primaire besluit is de omgevingsvergunning daarom geweigerd.
3. Met het bestreden besluit is het bezwaar van [eiser] , onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 22 juni 2021, ongegrond verklaard. Volgens het college is terecht het advies van de TAC [4] gevolgd. Volgens de TAC is het vernieuwen van de woning wenselijk aangezien de woning dan beter bij de landelijke uitstraling van het gebied zal passen. Aangezien hierdoor sprake is van een toename van de bebouwing dient hiervoor ter compensatie de overige in de loop der tijd al dan niet legaal ontstane bebouwing gesloopt te worden. Het college heeft in het bestreden besluit nadrukkelijk gesteld dat het dan gaat om de bebouwing op het kadastrale perceel [nummer 1] van [eiser] en niet om de bebouwing op het kadastrale perceel [nummer 3] van zijn ouders. Aangezien er geen vergunning voor de schuur van [eiser] is gevonden ziet het advies van TAC ook op het slopen van de schuur.
Standpunt [eiser]
4. [eiser] heeft een vooroverleg gehad, waarin volgens [eiser] is besproken dat slechts een deel van de bestaande bebouwing op het perceel gesloopt diende te worden om een nieuwe woning te bouwen, maar dat de schuur niet gesloopt hoefde te worden. [eiser] stelt dat het advies van de TAC niet gevolgd kan worden, omdat de TAC zich niet heeft beperkt tot een beoordeling van het effect van de vernieuwing van de aangevraagde woning op de kwaliteit van de hoofdgroenstructuur. Het bouwplan is op zichzelf ruimtelijk passend in aansluiting op de clustering van de woonbebouwing. In het advies van de TAC wordt niet alleen beoordeeld of dit bouwplan inpasbaar is binnen de hoofdgroenstructuur maar wordt met name gesproken over het opruimen van het perceel door het slopen van de overige bebouwing en de voorbereiding van een postzegelbestemmingsplan. Volgens [eiser] zou de schuur niet gesloopt moeten worden, het gaat namelijk om een historische schuur die er al sinds ongeveer 1920 staat. Dit soort schuren zijn een veelvoorkomend fenomeen en worden door het college gedoogd. De schuur sluit ook aan op een strook bebouwing van woonpercelen. Het bestreden besluit is tevens onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat het voor [eiser] in bezwaar pas duidelijk is geworden dat de aanvraag onvolledig was ingediend.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning door het college moet worden getoetst aan de weigeringsgronden die in artikel 2.10 van de Wabo zijn opgenomen. Het systeem van dit artikel is dwingend en limitatief. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer van deze weigeringsgronden en moet worden verleend als de bouwactiviteit niet in strijd is met één van deze weigeringsgronden. Niet in geschil is dat de nieuw te bouwen woning in strijd is met het bestemmingsplan, één van de in artikel 2.10 van de Wabo opgenomen weigeringsgronden. Op grond van het bestemmingsplan is namelijk slechts een bouw- en goothoogte van 3 meter toegestaan. Deze zal bij de bouw van de nieuwe woning worden overschreden. Daarnaast wordt met het bouwplan buiten het bouwvlak gebouwd. Het college is bevoegd om op grond van artikel 2.12 van de Wabo in afwijking van het bestemmingsplan alsnog een omgevingsvergunning te verlenen. Eén van de voorwaarden is dat het bouwplan dan niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Deze voorwaarde is onderwerp van het beroep.
6. Het college heeft zijn standpunt dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening gebaseerd op het advies van de TAC van 26 juni 2020. De TAC is om advies gevraagd omdat het perceel van [eiser] ligt in het gebied dat valt onder de Hoofdgroenstructuur. In artikel 1, aanhef en onder j, van de Verordening [5] is bepaald dat de TAC als toetsingskader het als zodanig door de gemeenteraad op 17 februari 2011 vastgestelde toetsingskader in de Structuurvisie [6] gebruikt.
7. Uit de Structuurvisie volgt dat de Hoofdgroenstructuur de minimaal benodigde hoeveelheid groen omvat die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op hun inpasbaarheid beoordeeld, hiertoe is de TAC ingesteld. De groengebieden zijn verdeeld in groentypen. In het onderhavige geval gaat het om het groentype stadsrandpolder. Ten aanzien van dit groentype is onder andere opgenomen dat de beleidsintentie het tegengaan van verrommeling is door het voorkomen van uitplaatsing van ‘not in my backyard’ functies en dat de openheid van het gebied niet mag worden aangetast.
8. De Beleidsvisie [7] is een uitwerking van de Structuurvisie en wordt als onderdeel van de Structuurvisie beschouwd. In deze Beleidsvisie is onder de paragraaf ‘beleidsintentie’ opgenomen dat het gebied een open, recreatief en aantrekkelijk landschap moet blijven. Onder de paragraaf ‘afsprakenkader’ is opgenomen dat het streven is om ruimte te geven aan nieuwbouw noodzakelijk voor de ontwikkeling van de landbouw als beheerder van het gebied en tegelijkertijd het verminderen van bouwwerken die niet meer nodig zijn. Verder is de openheid van het landschap van belang, dus de afwezigheid van bebouwing in grote delen van het gebied. Het streven is om de hoeveelheid bebouwd oppervlak in het gebied als geheel niet te laten toenemen. Ten aanzien van de verrommeling wordt aangegeven dat dit met name geldt met betrekking tot het behouden van een scherpe scheiding tussen stad en land. In deze paragraaf staat ook dat noodwoningen worden gelegaliseerd, maar dat nieuwe noodwoningen niet worden toegestaan. Verder moet nieuwbouw passen in het landschap en bij de bestaande bebouwing van boerderijen en dorpen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten om niet mee te werken aan afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft onder verwijzing naar het TAC-advies beargumenteerd dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijk ordening vanwege een ongewenste volumetoename. Zoals hiervoor is overwogen dient de TAC te toetsen aan de Structuurvisie en de Beleidsvisie. De TAC heeft onderbouwd dat de toename van de bebouwing door het plaatsen van de nieuwe woning dient te worden gecompenseerd met het slopen van de overige bebouwing om inpasbaar te zijn binnen de hoofdgroenstructuur. Hierbij hebben zij belang gehecht aan de wens om het gebied zo open mogelijk te houden en het bebouwde oppervlak niet te laten toenemen. Aangezien de TAC hierbij heeft aangesloten bij de uitgangspunten die zijn opgenomen in de Structuurvisie en de Beleidsvisie heeft het college het advies van de TAC kunnen volgen en de omgevingsvergunning kunnen weigeren.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
11. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiser] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Zie artikel 2.1, eerste lid onder b van de Wabo.
3.Zie artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo.
4.Voluit: Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur.
5.Voluit: verordening op de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur 2019.
6.Voluit: Structuurvisie Amsterdam 2040.
7.Voluit: Beleidsvisie en toetskader Stadsrandpolder Waterland.