ECLI:NL:RBAMS:2022:3142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
9674599
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en re-integratieverplichtingen in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster], een verkoopmedewerkster bij Bakkerij Westerpark, en haar werkgever. [verzoekster] had op 3 februari 2022 een verzoek ingediend tot vernietiging van haar ontslag op staande voet, dat zij als onterecht beschouwde, en tot doorbetaling van haar loon. De werkgever, Bakkerij Westerpark, had een verweerschrift ingediend en een voorwaardelijk zelfstandig verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. De zaak werd mondeling behandeld op 22 maart 2022.

De feiten van de zaak tonen aan dat [verzoekster] sinds 1 november 2015 in dienst was bij Bakkerij Westerpark en dat er onduidelijkheid bestond over haar ontslag. [verzoekster] had op 1 november 2021 aangegeven dat zij haar heil elders wilde zoeken, maar dit werd door de werkgever geïnterpreteerd als een opzegging van haar arbeidsovereenkomst. [verzoekster] heeft echter nooit een schriftelijke opzegging ondertekend en heeft herhaaldelijk aangegeven dat zij haar dienstverband wilde voortzetten.

De kantonrechter oordeelde dat [verzoekster] geen ontslag had genomen en dat de arbeidsovereenkomst voortduurde. De rechter wees de vorderingen van [verzoekster] tot wedertewerkstelling en doorbetaling van het loon toe, en verklaarde dat Bakkerij Westerpark onrechtmatig had gehandeld door de arbeidsovereenkomst als beëindigd te beschouwen. De werkgever werd veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en proceskosten. De beslissing benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en schriftelijke bevestiging bij beëindiging van arbeidsovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9674599 \ EA VERZ 22-60
beschikking van: 3 mei 2022
func.: 48614

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoekster]

wonende te [woonplaats]
verzoekster
nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. N. Rastegar
t e g e n

de vennootschap onder firma Bakkerij Westerpark

gevestigd te Amsterdam
verweerster
nader te noemen:
Bakkerij Westerpark
gemachtigde: mr. H. Kuin (DAS)

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoekster] heeft op 3 februari 2022 een verzoek met producties ingediend dat strekt tot vernietiging van het ontslag op grond van art. 7:681 BW en tot doorbetaling van het loon.
[verzoekster] heeft ook een verzoek gedaan om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen.
Bakkerij Westerpark heeft een verweerschrift ingediend, tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig verzoek tot ontbinding ex artikel 7:671b BW.
Het verzoek is mondeling behandeld op 22 maart 2022. [verzoekster] is verschenen, vergezeld door de gemachtigde en namens Bakkerij Westerpark zijn verschenen de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] (vennoten) vergezeld door mr. T.B.M. Kersten. Partijen hebben hun standpunt aan de hand van een pleitnota toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Na verder debat is beschikking gevraagd en is een datum voor beschikking bepaald.

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[verzoekster] is sinds 1 november 2015 opnieuw voor onbepaalde tijd in dienst van Bakkerij Westerpark als verkoopmedewerkster. Daarvoor is zij tot mei 2013 ruim twintig jaar in dienst van Bakkerij Westerpark en diens rechtsvoorgangers geweest. Het salaris bedraagt € 2.221,78 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.2.
Op de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] is de cao voor het Bakkersbedrijf van toepassing. In artikel 32.1 van deze cao staat:
De arbeidsovereenkomst kan niet in december eindigen tenzij dit schriftelijk is overeengekomen.
1.3.
Op 29 oktober 2021 heeft [verzoekster] aan haar leidinggevende, de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ), gevraagd naar mogelijkheden tot een promotie en/of loonsverhoging.
1.4.
Op 1 november 2021 heeft [naam 1] aan [verzoekster] laten weten dat een loonsverhoging er niet in zit.
1.5.
Op 4 november heeft [naam 1] de volgende brief aan [verzoekster] overhandigd: “
Beste [verzoekster] ,Naar aanleiding van ons gesprek 1-11-2021 schrijf ik deze brief. Hierbij verklaard [verzoekster] woonachtend op de [naam 1] te [woonplaats] om haar arbeidsovereenkomst te beëindigen.Uw contract loopt af op 1 januari 2022. Hiermee wordt de wettelijke opzegtermijn voldaan en wat er in het bakkerscao beschreven staat in artikel 32.”De brief is ondertekend door de heer [naam 1] . [verzoekster] heeft de brief niet ondertekend.
1.6.
Op 3 december heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] en [verzoekster] . Bij dit gesprek was ook [naam 8] van Beko advies aanwezig.
1.7.
Op 4 december 2021 heeft [verzoekster] een e-mail gezonden aan [naam 1] waarin zij aangeeft terug te willen komen op het gesprek van vrijdag 3 december jl., dat zij zich tijdens het gesprek overvallen voelde en dat zij haar baan niet mondeling heeft opgezegd. Zij erkent te hebben gevraagd naar een salarisverhoging en op het moment dat zij die niet kreeg heeft gezegd dat zij een alternatief aanbod had gekregen dat zij serieus zou gaan onderzoeken. Ze heeft haar baan nooit formeel opgezegd en wil verder aan het werk.
1.8.
Op 5 december 2021 heeft [naam 1] een brief gezonden aan [verzoekster] waarin hij schrijft: “
op 29 oktober jongstleden heb je aan ons gevraagd of er doorgroeimogelijkheden waren binnen ons bedrijf. Daarbij heb je gemeld dat je met een andere baan bezig was vanwege betere voorwaarden. Wij hebben aangegeven dat er bij ons geen doorgroeimogelijkheden zijn in ons kleine bedrijf.Op 1 november 2021 spraken wij elkaar weer en gaf je aan een baan elders te accepteren in [plaats] . Je wilde toen op 1 december 2021 al stoppen maar we zijn overeengekomen dat je per 1 januari 2022 bij ons stopt vanwege de drukke decembermaand.We hebben je ontslagname ook schriftelijk bevestigd.In latere gesprekken en op de werkvloer naar collega’s is door jou herhaald dat je een andere baan hebt geaccepteerd. Die collega’s zijn bereid dit schriftelijk te bevestigen indien nodig. Als gevolg van je opzegging zijn wij op zoek gegaan naar een vervanger, zoals jou welbekend. Deze hebben we inmiddels gevonden en deze persoon gaat ook bij ons starten.Je hebt daarnaast aan ons vrij gevraagd en gekregen op 12 november jongstleden om de zaken bij je nieuwe werkgever te regelen nadat je daar al een paar keer had meegedraaid. Om die reden hebben we ook geen enkele aanleiding gehad om aan je ontslagname te twijfelen.Naar aanleiding van de ontstane situatie hebben wij Beko Advies ingeschakeld voor een gesprek. Dit gesprek heeft afgelopen vrijdag plaatsgevonden. In dit gesprek is de tijdslijn doorgenomen en een en ander nogmaals bevestigd en is jou medegedeeld dat je dienstverband eindigt door jouw opzegging op 31 december 2021.We spraken af dat je vrijgesteld bent van werk tot 1 januari aanstaande. Onze nieuwe collega vult je uren aan in de drukke decembermaand. Nogmaals hierbij de bevestiging dat je niet meer op je werk hoeft te verschijnen. Vanwege de ontstane sfeer op de werkvloer vinden we dit ook niet wenselijk.Je sleutel heb je op ons verzoek al ingeleverd.Wij zullen per 31/12 een eindafrekening maken ten aanzien van loon en vakantiedagen/vakantiegeld.”
1.9.
Diezelfde dag reageert [verzoekster] per e-mail op de brief van [naam 1] met de woorden:
“1. Op 29 oktober jl. hebben wij inderdaad gesproken over doorgroeimogelijkheden en eventuele salarisverhoging. Jij gaf toen aan dit eerst met [naam 6] te moeten bespreken.2. Op maandag 1 november jl. kwam jij op bovengenoemd punt terug met de mededeling dat er geen doorgroei mogelijkheden, cq salarisverhoging, binnen jullie kleine bedrijf aan de orde was. Op donderdag 4 november jl. confronteer jij mij met een door jou opgesteld opzeggingsbriefje, met de vraag of ik dit wil ondertekenen. Ik heb gezegd dit niet te ondertekenen, omdat er op dat moment geen sprake was van een nieuwe arbeidsovereenkomst elders.3. Daarnaast benoem je dat “wij zijn overeengekomen dat ik per 1 januari 2022 mijn werkzaamheden beëindig”, van overeenkomst is geen sprake daar dit nergens vast ligt.4. Je meldt dat ik op vrijdag 12 november een vrije dag heb gevraagd, om “zaken bij een andere werkgever te kunnen regelen”. Dit is feitelijk onjuist en bovendien inhoud en invulling van vrije dagen zijn privé en derhalve hier ook zeker niet aan de orde.5. Ingewonnen informatie van overige personeelsleden is incorrect, niet relevant, en hier dus ook zeker niet aan de orde. Dit is een situatie tussen werknemer en werkgever.6. De door jou op 4 november jl. opgestelde opzegging arbeidsovereenkomst brief, waarin je naar voren werpt waarmee ik ontslag zou hebben genomen, en die je mij ook hebt willen laten ondertekenen, heb ik helemaal niet ondertekend. Er is hier dus geen sprake van een wederzijdse schriftelijke opzegging maar van een eenvoudige bewering van jouw kant. Sterker nog ik heb naar aanleiding daarvan op 4 november jl, met jou gesproken dat er helemaal geen sprake is van een arbeidsovereenkomst elders op dat moment, en ik dus ook helemaal niets heb ondertekend.7. Naar aanleiding van bovenstaande punt 6 had jij moeten concluderen dat er van opzegging van mijn kant geen sprake kon zijn. Ik citeer: “geen oude schoenen weggooien voordat ik nieuwe heb”.8. Op maandag 8 november jl. informeerde jij bij mij naar de voortgang. Hieruit mag geconcludeerd worden dat er niets bekend was, en dat ik ook dus niet heb opgezegd.9. Jij geeft aan, op basis van mijn, volgens jou, ingediende ontslag, een nieuwe medewerker te hebben aangenomen. Dit is voortgekomen uit jouw eigen interpretatie van de feiten, en voortvarendheid, aangezien ik mijn ontslag helemaal niet heb ingediend. Wij spraken af zodra ik meer informatie zou hebben, ik jou op de hoogte zou stellen.10. Op vrijdag 26 november jl informeer ik jou, conform deze afspraak, over het niet doorgaan van het tekenen van een arbeidsovereenkomst elders. Hieruit mag wederom geconcludeerd worden dat van enige opzegging geen sprake is geweest.11. Tijdens het gesprek van 3 december j., in bijzijn van een vertegenwoordiger van Beco, heb ik absoluut niet ingestemd met ontbinding van de arbeidsovereenkomst, laat staan met een einddatum daarvan.12. Er kan geen sprake zijn van vrijstelling van werk aangezien er geen overeenstemming is van ontbinding van het arbeidscontract. Zoals eerder gezegd ben ik dus as maandag 6 december 2021 op het werk.”
1.10.
[verzoekster] is op 6 december 2021 naar de bakkerij gegaan om te werken. In haar e-mail, die zij eveneens aangetekend heeft verstuurd, van diezelfde dag geeft zij aan dat de toegang tot het werk haar werd geweigerd. Zij schrijft verder, voor zover relevant:
“Nadrukkelijk deel ik jullie mee dat ik niet akkoord ben en niet instem met deze ontbinding van de arbeidsovereenkomst. (…) Ik ben bereid en stel mij beschikbaar om op ieder moment het werk te hervatten. Hierbij verzoek ik jullie dan ook – en voor zover nodig, sommeer ik u – om mij per ommegaande tot mijn werk toe te laten en mijn loon op de gebruikelijke wijze te blijven uitbetalen. (…)”
1.11.
[naam 1] heeft op 6 december schriftelijk bevestigd dat hij [verzoekster] op die dag de toegang tot de winkel heeft geweigerd.
1.12.
Op 17 december 2021 heeft de gemachtigde van [verzoekster] een brief gezonden aan Bakkerij Westerpark met het verzoek tot wedertewerkstelling.
1.13.
Op 20 januari 2022 heeft de gemachtigde een herinnering gestuurd na voorgaande brief en nogmaals gesommeerd tot wedertewerkstelling en hervatting van de loonbetaling.
1.14.
Op 24 januari 2022 heeft de gemachtigde van Bakkerij Westerpark per brief laten weten dat wat betreft Bakkerij Westerpark alle uitingen en gedragingen van [verzoekster] blijk gaven van haar vertrek en dat er inmiddels een vervanger voor [verzoekster] is aangenomen, zodat er voor [verzoekster] geen ruimte meer is bij de bakkerij.
1.15.
Vanaf 1 januari 2022 heeft [verzoekster] geen salaris meer ontvangen.

Verzoek en verweer op het voorwaardelijk tegenverzoek

2. [verzoekster] verzoekt de kantonrechter primair te verklaren voor recht dat [verzoekster] geen ontslag heeft genomen, dat Bakkerij Westerpark de arbeidsovereenkomst onregelmatig en onrechtmatig heeft opgezegd, dat de arbeidsovereenkomst voortduurt en nimmer is geëindigd en dat [verzoekster] niet verwijtbaar of ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Voorts verzoekt [verzoekster] vernietiging van de gedane opzegging, doorbetaling van het loon vanaf 1 januari 2022 met een wettelijke verhoging van 50% en veroordeling van Bakkerij Westerpark in de kosten van deze procedure.
3. [verzoekster] verzoekt de kantonrechter subsidiair te verklaren voor recht dat [verzoekster] geen ontslag heeft genomen en dat de opzegging door Bakkerij Westerpark onrechtmatig is en dat Bakkerij Westerpark daardoor ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoekster] . Voorts verzoekt [verzoekster] een schadevergoeding gelijk aan het loon met emolumenten over een periode verschuldigd zal zijn, een billijke vergoeding van
€ 40.000,00 bruto, een transitievergoeding van € 4.931,40 en de wettelijke rente over voornoemde bedragen. Alles met veroordeling van Bakkerij Westerpark in de kosten van de procedure.
4. [verzoekster] heeft ter onderbouwing hiervan kort samengevat aangevoerd dat zij niet middels een ondubbelzinnige en duidelijke verklaring, gericht op de definitieve beëindiging van de arbeidsovereenkomst, heeft opgezegd. Dat blijkt allereerst uit het feit dat zij een verklaring voor ontslagname niet heeft ondertekend. Daarnaast heeft zij meermaals aangegeven géén ontslag te hebben genomen, dat zij niet akkoord is met een einddatum van het dienstverband en dat zij weer aan het werk wil.
5. [verzoekster] verzet zich voorts tegen toewijzing van het door de werkgever ingediende voorwaardelijke verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Verweer en voorwaardelijk tegenverzoek

6. Bakkerij Westerpark verweert zich tegen het verzoek en stelt zich op het standpunt dat de mededeling van [verzoekster] op 1 november 2021 is aan te merken als een opzegging van haar arbeidsovereenkomst omdat er sprake was van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring, gericht op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
7. Bakkerij Westerpark verzoekt voorwaardelijk, voor het geval het verzoek van [verzoekster] zal worden toegewezen en geen sprake is van een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2022 om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 3 sub g BW. Bakkerij Westerpark stelt hiertoe– kort gezegd – dat de gedragingen van [verzoekster] dusdanig (ernstig) zijn dat er sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen, zodat van Bakkerij Westerpark niet kan worden verwacht de samenwerking met [verzoekster] voort te zetten.
8. Volgens Bakkerij Westerpark is er geen enkel vertrouwen meer in een samenwerking tussen partijen. Deze vertrouwensbreuk is onder meer ontstaan door de manier waarop [verzoekster] om een loonsverhoging heeft gevraagd, namelijk door haar werkgever een ultimatum te stellen voor een weekend en dat zij anders, in de drukke decembermaand, zal vertrekken. Daarnaast zijn de verhoudingen in de bakkerij onherstelbaar verstoord door toedoen van [verzoekster] en heeft één collega aangegeven te vertrekken als [verzoekster] terug zou keren.
9. Bakkerij Westerpark stelt in dat kader bovendien dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat haar in het geval van ontbinding geen billijke vergoeding of een transitievergoeding toekomt.

Beoordeling

10. De kantonrechter dient te beoordelen of de arbeidsovereenkomst tussen Bakkerij Westerpark en [verzoekster] is geëindigd. Daarvoor is van belang of voldoende is komen vast te staan dat de uitingen van [verzoekster] op 1 november 2021 en in de periode daarna moeten worden gezien als een ondubbelzinnig en duidelijke wilsuiting die is gericht op de definitieve beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Voorts is van belang of Bakkerij Westerpark er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de uitingen van [verzoekster] samenvielen met haar werkelijke wil.
10. Vast staat dat [verzoekster] op 29 oktober 2021 in gesprek is gegaan met haar leidinggevende [naam 1] om na te gaan of er doorgroeimogelijkheden en/of een loonsverhoging voor haar in het verschiet lagen. Daarbij heeft [verzoekster] aangegeven dat zij, mocht dat niet het geval zijn, haar heil elders zou gaan zoeken. Op 1 november 2021 kreeg zij te horen dat een loonsverhoging er niet in zat en heeft zij aangegeven mogelijkheden buiten de onderneming te willen onderzoeken. Onduidelijk is wat er precies is gezegd tijdens dat gesprek.
10. [naam 1] heeft in het gesprek van 1 november 2021 een opzegging door [verzoekster] gehoord en daar actie op ondernomen. De opzegging is doorgegeven aan de loonadministratie, er is een vacature uitgezet en op 4 november 2021 heeft [naam 1] [verzoekster] verzocht een brief te ondertekenen waarin zij verklaart per 1 januari 2022 het dienstverband op te zeggen.
10. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Bakkerij Westerpark verklaringen van drie collega’s overgelegd:
[naam 3]verklaart dat in de auto onderweg naar huis tussen hem en [verzoekster] ter
sprake kwam dat ze weg gaat en aangaf dat ze een baan had gevonden bij een
logistiek bedrijf van een vriendin waar ze meer kon verdienen en waar meer
doorgroeimogelijkheden waren.
[naam 4]verklaart dat ze van [naam 5] en [naam 6] heeft gehoord dat [verzoekster]
weg ging. Toen ze daarna [verzoekster] daarop aansprak gaf [verzoekster] aan haar aan dat ze
het een moeilijke keuze vindt om weg te gaan maar nu meer kon verdienen en dat
daar doorgroeimogelijkheden zijn die hier niet zijn.
[naam 7]verklaart dat hij van [naam 5] en [naam 6] hoorde dat [verzoekster] weg zou
gaan. Hij is daarop met [verzoekster] gaan praten die hem vertelde dat ze een aanbod had
gekregen elders te gaan werken waar ze betere voorwaardes had en hogerop kon
komen. Ze moest alleen nog wat papierwerk regelen.
Deze verklaringen vormen voor de kantonrechter geen aanleiding om aan te nemen dat [verzoekster] haar baan op 1 november 2021 definitief heeft opgezegd. Immers, het betreffen verklaringen deels ‘van horen zeggen’ en bovendien verklaart niemand met zoveel woorden dat [verzoekster] tegen hem/haar expliciet heeft gezegd haar baan te hebben opgezegd. Deze verklaringen zijn daarom onvoldoende om het standpunt van Bakkerij Westerpark te onderbouwen.
10. Voorts heeft Bakkerij Westerpark een verklaring overgelegd van [naam 8] van Beko Advies die aanwezig is geweest bij het gesprek van 3 december 2021. Zij verklaart: “
[verzoekster] heeft in dat gesprek ronduit erkend dat zij op 1 november 2021 haar baan heeft opgezegd. [verzoekster] heeft toen gezegd dat dat alleen niet schriftelijk is gebeurd. Ik heb haar toen gezegd dat opzeggen vormvrij is.”
10. [verzoekster] geeft daartegenover juist aan dat zij haar arbeidsovereenkomst nooit expliciet heeft opgezegd. Dat blijkt uit het feit dat Bakkerij Westerpark haar op 4 november 2021 vroeg een brief te ondertekenen, zodat zij klaarblijkelijk niet zeker waren van het ontslag, en dat [verzoekster] deze brief nimmer heeft ondertekend. [verzoekster] betwist daarnaast dat zij verlof heeft opgenomen om een contract elders te gaan tekenen. Vervolgens heeft [verzoekster] op 4, 5 en 6 december 2021 per brief duidelijk kenbaar gemaakt de arbeidsovereenkomst niet te hebben beëindigd en haar werk te willen voortzetten, ook nadat haar op 6 december 2021 door [naam 1] de toegang tot de werkvloer is ontzegd.
10. Alles bij elkaar overweegt de kantonrechter dat het goed denkbaar is dat [verzoekster] tegen haar werkgever heeft gezegd haar heil elders te gaan zoeken. Mogelijk heeft zij in dat gesprek van 1 november 2021 ook aangegeven haar baan op te zeggen. Temeer nu dit gesprek heeft plaatsgevonden in het kader van een loononderhandeling en daarmee dus ook kenbaar is gemaakt dat ook gezocht werd naar een toekomst binnen Bakkerij Weterpark, kan deze enkele opmerking van [verzoekster] niet worden begrepen als een blijk van een ondubbelzinnige en duidelijke wilsuiting van de zijde van [verzoekster] , gericht op de beëindiging van haar baan. Daar komt bij dat op de werkgever een onderzoeksplicht rust als het gaat om de opzegging van de arbeidsovereenkomst door een werknemer, gezien de (financiële) gevolgen daarvan. Bakkerij Westerpark lijkt daar ook invulling aan te hebben willen geven door [verzoekster] op 4 november 2021 te vragen een brief te ondertekenen waarin zij de opzegging bevestigt. [verzoekster] heeft die brief echter geweigerd te ondertekenen, en dat had voor Bakkerij Westerpark aanleiding moeten zijn te begrijpen dat het toch niet de bedoeling van [verzoekster] was geweest haar arbeidsovereenkomst op te zeggen. Verder is door haar, toen er weer contact was tussen partijen eind november en begin december, door [verzoekster] duidelijk gemaakt dat zij de arbeidsovereenkomst niet wenste te beëindigen.
10. Op grond van het voorgaande zal het primaire verzoek van [verzoekster] worden toegewezen, in die zin dat de arbeidsovereenkomst niet per 1 januari 2022 is geëindigd door opzegging door [verzoekster] .
10. Dan is de volgende vraag of het voorwaardelijke tegenverzoek van Bakkerij Westerpark kan worden toegewezen en of de arbeidsovereenkomst moet worden beëindigd wegens een verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter overweegt dat de duurzaam verstoorde arbeidsrelatie door Bakkerij Westerpark onvoldoende is onderbouwd. Zij stelt enkel dat [verzoekster] door haar handelen de verhoudingen binnen de bakkerij ernstig heeft verstoord. Echter, het enkele feit dat er een ongemakkelijke situatie is ontstaan in de bakkerij leidt niet direct tot een duurzame verstoring. Ook is niet gebleken van een gesprek of andere vorm om te proberen de verhoudingen te herstellen. Het ontbindingsverzoek zal daarom worden afgewezen.
10. Het voorgaande leidt ertoe dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog steeds voortduurt en [verzoekster] recht heeft op wedertewerkstelling en doorbetaling van het loon. De vorderingen van [verzoekster] tot wedertewerkstelling en loonbetaling zullen daarom eveneens worden toegewezen als na te melden. De overige verzoeken van [verzoekster] , te weten een verklaring voor recht dat werkgever de arbeidsovereenkomst onregelmatig en onrechtmatig heeft opgezegd en vernietiging van de door werkgever gedane opzegging, zullen bij een gebrek aan belang worden afgewezen.
11. De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zijn eveneens toewijsbaar, nu niet tijdig is betaald. De wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 25%.
11. Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van werknemer, is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
11. De proceskosten komen voor rekening van Bakkerij Westerpark als de in het ongelijk gestelde partij.

BESLISSING

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [verzoekster] geen ontslag heeft genomen, dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt en nimmer is geëindigd;
veroordeelt Bakkerij Westerpark tot betaling aan [verzoekster] van:
  • € 2.221,78 bruto per maand over de maanden januari tot en met april 2022, , te vermeerderen met de wettelijke verhoging met een maximum van 25% en de wettelijke rente;
  • € 2.221,78 bruto aan loon per maand vanaf 1 mei 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de voldoening;
veroordeelt Bakkerij Westerpark in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [verzoekster] begroot op:
salaris € 720,00
griffierecht € 86,00
-----------------
totaal € 806,00
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Bakkerij Westerpark in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.T. Beuving kantonrechter en op 3 mei 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.