ECLI:NL:RBAMS:2022:3125

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
1302960522
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake meerdere gewapende overvallen en geweldsdelicten door een minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere gewapende overvallen en geweldsdelicten. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.M. Kolman, en de verdediging door raadsman mr. M.A.C. de Bruijn. De verdachte is beschuldigd van afpersing en diefstal met geweld in vereniging, het voorhanden hebben van een vuurwapen, en andere geweldsdelicten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij betrokken was bij de overvallen, maar ontkende gebruik te hebben gemaakt van een echt vuurwapen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen, alsook camerabeelden en andere bewijsmiddelen, gewogen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij een specifiek steekincident, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de andere ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van twaalf maanden en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, gezien de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.029605.22
Datum uitspraak: 31 mei 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [woonadres] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.M. Kolman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.A.C. de Bruijn, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), Kinder- en Jeugdpsychiater mevrouw G.C.G.M. Broekman , GZ-psycholoog mevrouw R.M.C. Hoogstraten en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
Ter zitting is de benadeelde partij [benadeelde partij 1] samen met zijn vader verschenen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] is ter zitting vertegenwoordigd door mr. L.M.F. Aarts en de benadeelde partij [benadeelde partij 3 / aangever] is ter zitting vertegenwoordigd door mr. F.G.J. Staals.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
afpersing in vereniging van een of meerdere geldbedrag(en) en/of sleutels en/of een tasje toebehorende aan Aktiesport gevestigd aan de [adres 1] op 31 januari 2022 te Amsterdam
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging uit de Aktiesport gevestigd aan de [adres 1] van een of meerdere geldbedrag(en) en/of sleutels en/of een tasje toebehorende aan voornoemde winkel op 31 januari 2022 te Amsterdam
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie III omstreeks 31 november 2021 te Amsterdam;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging uit de [winkel] gevestigd op [adres 2] van één of meerdere telefoon(s) toebehorende aan voornoemde winkel op 26 januari 2022 te Amsterdam
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging van één of meerdere lachgasfles(sen) toebehorende aan [naam 4] op 3 januari 2022 te Amsterdam
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging van een tas toebehorende aan [benadeelde partij 4/aangever] op 18 januari 2022 te Amsterdam, subsidiair een openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij 4/aangever] op 18 januari 2022.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het primair onder 6 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Uit de aangifte en de getuigenverklaringen komt een eenduidig signalement naar voren van de jongens die betrokken zijn geweest bij het steekincident. Verdachte past binnen dit signalement. Op de CCTR beelden van het nabij gelegen Q-park vlak vóór het incident zijn jongens te zien die druk bezig zijn met hun telefoon. Een van de verdachten wordt herkend als [medeverdachte] . Uit het dossier blijkt dat verdachte nauw samenwerkt met onder andere voornoemde [medeverdachte] . Blijkens foto’s op de telefoon van [medeverdachte] heeft verdachte het ziekenhuis moeten bezoeken om zijn hand te laten behandelen. Op basis van de historische gegevens van de telefoon van verdachte, de verklaring van [naam 5] en de moeder van verdachte kan er een tijdlijn geschetst worden waaruit blijkt dat het goed mogelijk is dat verdachte zijn hand heeft verwond tijdens het steekincident met aangever [benadeelde partij 4/aangever] . Uit de historische gegevens blijkt dat een half uur na dit steekincident contact is geweest tussen verdachte en [medeverdachte] en vervolgens tussen [medeverdachte] en [naam 5] . Uit het dossier blijkt dat verdachte ook nauw samenwerkt met [naam 5] . Tot slot geeft het OVC-gesprek de doorslag voor de overtuiging van de officier van justitie dat verdachte bij dit steekincident betrokken is geweest. Uit het OVC-gesprek tussen verdachte en [medeverdachte] wordt uit het niets gesproken over een ‘splashing’, dat betekent iemand steken, en verdachte weet onmiddellijk waar [medeverdachte] het over heeft. Ook het bezoek aan het ziekenhuis wordt in het OVC-gesprek aangehaald.
De raadsman van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair onder 6 ten laste gelegde feit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om te kunnen vaststellen dat verdachte aanwezig is geweest bij het incident dat zich op 18 januari 2022 heeft voorgedaan. Dat er, gelet op de geschetste tijdlijn door de officier van justitie, wellicht aanwijzingen zijn dat verdachte mogelijk bij het incident betrokken is geweest, maakt dat niet anders.
Dit betekent dat verdachte van zowel het onder 6 primair, als het subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De raadsman van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft de feiten bekend, maar heeft daarbij met klem ontkend dat hij gebruik heeft gemaakt van een echt vuurwapen. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de foto’s van het letsel van aangever [benadeelde partij 3 / aangever] . Het letsel zou vele malen ernstiger zijn geweest als de geweldshandelingen met een echt vuurwapen waren verricht.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met zijn medeverdachten op 31 januari 2022 naar de Aktiesport gevestigd aan de [adres 1] is gegaan om een overval te plegen. Hij was, zo heeft verdachte verklaard, op de vlucht en had geld nodig. In de Aktiesport heeft verdachte samen met zijn medeverdachten de drie aanwezige medewerkers gedwongen tot het openen van de kluis en de kassalade tot afgifte van het aanwezige geld. Nadat [benadeelde partij 2] met een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd is geslagen, heeft hij de toegang verschaft richting het magazijn waar zich de kluis bevindt. Verdachte is vervolgens met één van de medeverdachten en aangever [benadeelde partij 3 / aangever] naar de kluis gelopen, waarbij hij het op een vuurwapen gelijkend voorwerp van zeer korte afstand op aangever [benadeelde partij 3 / aangever] gericht heeft gehouden en deze meermalen met het wapen tegen zijn achterhoofd heeft geslagen. Nadat [benadeelde partij 3 / aangever] de kluis heeft geopend, hebben verdachte en zijn medeverdachte het geld weggenomen uit de kluis. Aangever [aangever 1] heeft voor één van de andere medeverdachten de kassalade geopend en het aanwezige geld aan hem gegeven. Verdachte en zijn medeverdachten zijn vervolgens met het geld vertrokken.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat het op een vuurwapen gelijkend voorwerp dat verdachte bij zich had ten tijde van dit delict, een vuurwapen betrof en geen neppistool. Alhoewel er DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op een vuurwapen dat onder een medeverdachte in beslaggenomen is en een foto van verdachte met dat vuurwapen in de hand op de vooravond van deze overval onderdeel uitmaakt van het dossier, is dat onvoldoende om te kunnen vaststellen dat het om een en hetzelfde vuurwapen gaat.
De verklaring van verdachte ter zitting dat hij aangevers niet met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft geslagen, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk. Los van het feit dat de rechtbank geen reden heeft om aan de juistheid van de gedane aangiften te twijfelen, blijkt uit de camerabeelden van de Aktiesport dat op het moment dat verdachte samen met zijn medeverdachte en aangever [benadeelde partij 3 / aangever] bij de kluis staat, verdachte aangever met het op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd slaat. Op de camerabeelden is vervolgens een rode kleur op de zijkant van het gezicht van aangever waar te nemen, waaruit de rechtbank opmaakt dat dat bloed is. Tevens is de hoofdwond op de door verbalisanten gemaakte foto’s direct na de overval vastgelegd.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde afpersing en de onder 2 ten laste gelegde diefstal met geweld en bedreiging met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen gelet op de aangiftes, de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte. Nu niet vastgesteld kan worden dat het wapen dat verdachte bij zich had een vuurwapen betrof, acht de rechtbank dat onderdeel niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman van verdachteheeft bepleit dat er ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit vrijspraak dient te volgen. Het is onduidelijk waar verdachte zich tegen dient te verweren, nu het OM het onder 3 ten laste gelegde feit niet heeft uitgewerkt. Het OM heeft twee mogelijkheden ten laste gelegd. Er is immers een foto die van 30 januari 2022 dateert van verdachte met in zijn hand een vuurwapen. Verdachte heeft daarover verklaard dat het juist is dat hij daar een vuurwapen voorhanden heeft. Op 31 januari 2022 vindt de overval op de Aktiesport plaats, verdachte heeft daar geen gebruik gemaakt van een vuurwapen. Het is onduidelijk op welk van beide feiten het OM zich richt met deze tenlastelegging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon is met een helm op en een vuurwapen in de hand, die staat op foto’s die op de mobiele telefoon van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen. Blijkens het proces-verbaal dateren deze foto’s van 30 januari 2022.
Uit onderzoek is vervolgens gebleken dat er een vuurwapen van de derde categorie op 1 februari 2022 in de woning van [medeverdachte] is aangetroffen.
Uit de bemonstering van de ruwe delen van dat vuurwapen en de binnenzijde van de loop, zijn DNA-mengprofielen afgeleid. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte (en voor wat betreft het DNA mengprofiel van de bemonstering van de ruwe delen ook [medeverdachte] ) de mogelijke donor(en) van dat celmateriaal is(/zijn).
Daarnaast is er op een van de voornoemde foto’s waarop verdachte het vuurwapen vasthoudt ook een doosje munitie zichtbaar. Hetgeen - naast het voorgaande - bijdraagt aan de overtuiging van de rechtbank dat het wapen op de foto een vuurwapen is.
Verdachte en [medeverdachte] hebben voornoemde foto’s en DNA resultaten blijkens een OVC gesprek ook met elkaar besproken, hetgeen verdachte ter zitting heeft bevestigd. Op specifieke vragen van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat het vuurwapen dat op de foto te zien is, een ander wapen is dan welke hij gebruikt heeft tijdens de overval op 31 januari 2022. Hij heeft verklaard juist geen vuurwapen meegenomen te hebben naar de overval op de Aktiesport, omdat hij bang was dat het daar af zou gaan. Verdachte verklaarde derhalve expliciet dat het vuurwapen op de foto niets te maken had met, en volledig los stond van, de feiten die hem onder 1 en 2 ten laste zijn gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarmee voor verdachte voldoende duidelijk geweest waartegen hij zich diende te verweren.
De bekennende verklaring van verdachte ter zitting, de foto’s, het aangetroffen DNA en het OVC gesprek met medeverdachte [medeverdachte] in samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte omstreeks 31 januari 2022 een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad. Het onder 3 ten laste gelegde kan daarom wettig en overtuigend worden bewezenverklaard.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
De raadsman van verdachteheeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankis – met de officier van justitie – van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan een overval op de [winkel] aan de [adres 2] . Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij samen met zijn medeverdachten op 26 januari 2022 naar de [winkel] is gegaan om deze te overvallen. Zij hadden van tevoren afgesproken een mes, een klauwhamer en een tas mee te nemen. Verdachte heeft verklaard dat hij in de winkel een ruit van de vitrine kapot heeft gemaakt met het heft van het mes, waarna hij vervolgens de telefoons uit de vitrine heeft gehaald. Verdachte heeft ontkend dat hij iemand heeft geslagen, dan wel heeft aangeraakt.
Uit de aangifte, de camerabeelden en de letselrapportage blijkt dat in elk geval aangever [aangever 2] op de grond is geduwd en op het hoofd is geslagen. Uit de verklaring van verdachte, het georganiseerde karakter van deze overval en de rolverdeling tussen verdachten volgt dat er sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Dit betekent dat hij ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gedragingen van zijn medeverdachten en dus ook voor de door hen verrichte geweldshandelingen, voor zover hij deze al niet zelf heeft verricht.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
De raadsman van verdachteheeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankis – met de officier van justitie – van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich samen met zijn medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld en met bedreiging van geweld. Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij de lachgasflessen uit de bestelbus heeft weggenomen, maar dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de verrichtte geweldshandelingen. Uit de bewijsmiddelen, waaronder de aangifte en de getuigenverklaring, blijkt dat er geweldshandelingen zijn verricht. Uit de bewijsmiddelen blijkt onder meer dat aangever [benadeelde partij 1] , nadat bij hem een bestelling is geplaatst, naar de ingang van het sportpark de Eendracht is gegaan, alwaar hij door een groepje jongens werd opgewacht. Nadat aangever was uitgestapt, is hij door één van de verdachten vastgepakt, door elkaar geslingerd en vervolgens ten val gebracht. Tegelijkertijd heeft een andere jongen uit de groep de bestelbus geopend en de lachgasflessen weggenomen. Uit deze handelingen, maar ook uit de verklaring van verdachte, volgt dat er sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Dit betekent dat verdachte ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gedragingen van zijn medeverdachten en dus ook voor de door hen verrichtte geweldshandelingen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 31 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 3 / aangever] en [benadeelde partij 2] en [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen toebehorende aan Aktiesport gevestigd aan de [adres 1] , door
- voornoemde [benadeelde partij 3 / aangever] en [benadeelde partij 2] en [aangever 1] een wapen voor te houden en te tonen
en een wapen op het hoofd van voornoemde [benadeelde partij 3 / aangever] en [benadeelde partij 2] en [aangever 1] te richten en gericht te houden en
- met een wapen op/tegen het hoofd van voornoemde [benadeelde partij 3 / aangever] en [benadeelde partij 2] te slaan en
- dreigend tegen voornoemde [benadeelde partij 3 / aangever] te zeggen dat hij, verdachte, zou schieten indien voornoemde [benadeelde partij 3 / aangever] de kluis niet binnen 10 seconden zou openen en
- dreigend tegen voornoemde [benadeelde partij 2] te zeggen dat hij, verdachte, voornoemde [benadeelde partij 2] met een wapen tegen het hoofd zou slaan als hij niet zou blijven staan en
- dreigend tegen voornoemde [aangever 1] te zeggen dat zij de kassa moest openen;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 31 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen en
sleutels en een tasje, toebehorende aan Aktiesport gevestigd aan de [adres 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 3 / aangever] en [benadeelde partij 2] en [aangever 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- voornoemde [benadeelde partij 3 / aangever] en [benadeelde partij 2] en [aangever 1] een wapen voor te houden en te tonen
en een wapen op het hoofd van voornoemde [benadeelde partij 3 / aangever] en [benadeelde partij 2] en [aangever 1] te richten en gericht te houden en met een wapen op en tegen het hoofd van voornoemde [benadeelde partij 3 / aangever] en [benadeelde partij 2] te slaan en
- dreigend tegen voornoemde [benadeelde partij 3 / aangever] te zeggen dat hij, verdachte, zou schieten indien voornoemde [benadeelde partij 3 / aangever] de kluis niet binnen 10 seconden zou openen en
- dreigend tegen voornoemde [benadeelde partij 2] te zeggen dat hij, verdachte, voornoemde [benadeelde partij 2] met een wapen tegen het hoofd zou slaan als hij niet zou blijven staan en
- dreigend tegen voornoemde [aangever 1] te zeggen dat zij de kassa moest openen;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
omstreeks 31 januari 2022 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool voorhanden heeft gehad;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 26 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere telefoons, toebehorende aan [winkel] gevestigd op [adres 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 2] en [naam 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door
- voornoemde [aangever 2] en [naam 6] een mes en een klauwhamer te tonen en/of voor te houden en
- voornoemde [aangever 2] naar de grond te duwen en
- vervolgens op en tegen het hoofd van voornoemde [aangever 2] te slaan en te stompen;
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
op 3 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere
lachgasflessen, toebehorende aan [naam 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en
vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door voornoemde [benadeelde partij 1] vast te pakken en op de grond te gooien;
voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten vorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregelen

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) op te leggen. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de voorlopige hechtenis te laten doorlopen bij eindvonnis.
De raadsman van verdachteheeft bepleit aan verdachte een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Verdachte heeft tot op heden nooit de kans gekregen om daadwerkelijk met de behandeling te starten die voor hem noodzakelijk wordt geacht.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan twee gewapende overvallen op een winkel. Slachtoffers werden daarbij bedreigd met wapens en tegen enkelen van hen is fysiek geweld gebruikt. Verdachte en zijn medeverdachten hebben onder dreiging van een wapen in de Aktiesport geldbedragen van de jonge medewerkers afgeperst en weggenomen en onder dreiging van een mes in de [winkel] telefoons weggenomen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een gewelddadige beroving van een lachgaskoerier. Het slachtoffer kwam een bestelling afleveren en is toen door een groep jongens, waarvan het gezicht afgedekt was, door middel van fysiek geweld van zijn goederen beroofd.
Verdachte, enkel uit op geldelijk gewin, heeft zich bij deze overvallen en beroving nietsontziend opgesteld. Verdachte en zijn medeverdachten hebben de slachtoffers enorme angst ingeboezemd door hen tijdens hun werk gewapend te overvallen en vrijwel direct geweld tegen hen te gebruiken. Tegen aangever [benadeelde partij 3 / aangever] heeft verdachte zelfs gezegd dat wanneer hij niet binnen tien seconden de kluis zou openen, hij zou schieten. Dit terwijl aangever [benadeelde partij 3 / aangever] het wapen tegen zijn achterhoofd voelde drukken. De verdachte heeft door zo te handelen geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de eigendommen van de eigenaren van deze ondernemingen. De verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van de slachtoffers, die geen idee hadden waartoe verdachte en zijn medeverdachten in staat waren. De slachtoffers, zo blijkt uit de verschillende slachtofferverklaringen en ook uit hetgeen door de vader van aangever [benadeelde partij 1] ter zitting naar voren is gebracht, hebben zich erg bedreigd gevoeld. De impact van deze feiten is enorm. Een aantal slachtoffers ervaren tot op heden nog dagelijks de gevolgen van het handelen van verdachte, zij zijn nog altijd angstig, zijn niet meer in staat hun werk te verrichten, hebben hun stage niet af kunnen maken, ervaren slaapproblemen en herbelevingen. Naast de gevolgen voor de slachtoffers veroorzaken dit soort feiten ook sterke gevoelens van onveiligheid in hun directe omgeving en in de samenleving. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Vuurwapenbezit is ontwrichtend voor de maatschappij en leidt regelmatig tot ernstige geweldsdelicten, waardoor het met kracht moet worden bestreden.
Na lezing van het dossier heeft verdachte een grotendeels bekennende verklaring afgelegd, waarbij hij zijn aandeel in het geheel steeds zo beperkt mogelijk heeft proberen te houden. Zo stelt hij steeds geen fysiek geweld te hebben gebruik, noch slachtoffers woordelijk te hebben bedreigd. Ter zitting is de rechtbank gebleken dat verdachte zich niet daadwerkelijk lijkt te realiseren hoe bedreigend en beangstigend dit soort feiten voor slachtoffers en hun omgeving moeten zijn. De rechtbank vindt de feiten die verdachte heeft gepleegd ernstig en vindt de hoeveelheid feiten die hij in korte tijd heeft gepleegd zeer zorgelijk. Verdachte, die voortvluchtig was, omdat hij bijzondere voorwaarden verbonden aan een hem opgelegde proeftijd had overtreden, heeft keer op keer de verkeerde keuzes gemaakt.
De rechtbank rekent verdachte al het voorgaande ernstig aan.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Amsterdamse oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een vuurwapen. Deze wijken af van de Landelijke Oriëntatiepunten omdat de laatste jaren veel vuurwapengeweld plaatsvindt in Amsterdam. Deze afwijkende oriëntatiepunten dienen als signaal aan de samenleving dat vuurwapenbezit niet wordt getolereerd en in voorkomende gevallen zwaar wordt bestraft.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 10 mei 2022 waaruit blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld voor diverse vermogens- en geweldsdelicten. Zo is verdachte op 15 mei 2020 veroordeeld tot de gedragsbeïnvloedende maatregel. Op 15 maart 2022 is hij veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 125 dagen in verband met een straatroof, mishandeling, opzetheling en vernieling. Hierdoor houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • de rapportage Pro Justitia van 3 mei 2022 opgemaakt door G.C.G.M. Broekman , Kinder- en Jeugdpsychiater;
  • de rapportage Pro Justitia van 3 mei 2022 opgemaakt door R.M.C. Hoogstraten, GZ- psycholoog;
  • het Raadsrapport opgemaakt op 13 mei 2022;
  • het rapport van JBRA opgemaakt op 16 mei 2022.
De
psycholoog en psychiaterkomen tot de volgende conclusie.
Gesproken kan worden van een psychische stoornis bij verdachte in de vorm van een in de adolescentie ontstane normoverschrijdend-gedragsstoornis met beperkte pro-sociale emoties en gebrek aan empathie. Er is inmiddels sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Met voornoemde samenhangend, vertoont onderzochte een zelfbepalende en overschattende houding met impulsief agressief gedrag, moeite met regels en met gezag en een zorgelijke emotionele, morele en sociale ontwikkeling. Gelet op het chronische karakter van de psychische stoornis, was hiervan sprake ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De psychische stoornis beïnvloedde ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde verdachte zijn gedrag/gedragskeuzes. Verdachte handelde bewust en gepland vanuit zijn eigen behoefte. Zijn zelfsturing/coping met agressieve impulsen schiet duidelijk tekort en mede vanwege zijn gebrekkige empathische en morele vermogens, handelde hij niet anders. Gelet op voorgaande, wordt geadviseerd om verdachte het totale tenlastegelegde volledig toe te rekenen. Overigens laat dit onverlet dat er wel een psychische stoornis onderliggend aanwezig is. De vastgestelde stoornissen zijn verklarend voor het gedrag van betrokkene echter leiden niet tot een verminderde wilsbekwaamheid en is derhalve ook geen verontschuldiging voor het gedrag van betrokkene. Vanuit zijn zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken, toont onderzochte impulsregulatieproblemen met gebrekkige gewetensvorming. Het onvoldoende nemen van verantwoordelijkheid en het gebrek aan empathie en adequate copingvaardigheden in zijn gedrag beïnvloeden in sterke mate de recidivekans op negatieve wijze. Het risico op toekomstig gewelddadig en crimineel gedrag wordt als hoog ingeschat.
Vanuit de gestructureerde risicotaxatie komen daarbij diverse factoren naar voren die van belang zijn voor het algemene recidiverisico. Het niet hebben van een pro sociaal netwerk en omgang met een risicovolle peergroup kunnen als belangrijke risicofactoren worden beschouwd. Beschermende factoren zijn beperkt aanwezig, met uitzondering van de positieve intenties van de ouders die in verdachte zijn opvoeding betrokken zijn en blijven en toezicht willen bieden, maar niet effectief hebben kunnen zijn, in die zin dat zij een remmende invloed hadden op verdachte zijn antisociale gedrag. Zij hebben hem niet kunnen weerhouden van het onttrekken aan de voorwaarden en de daarna ten laste gelegde feiten. De deskundigen zijn van mening dat onderzochte zich verder zou moeten ontwikkelen in een gestructureerd, optimaal sturend en begrenzend leefklimaat. In zijn voorgeschiedenis is immers al langer sprake van ernstige gedragsproblemen. De prognose met betrekking tot zijn persoonlijkheidsontwikkeling is in het verlengde hiervan, bij onveranderde omstandigheden en zonder een behandel- en begeleidingstraject, zeker niet gunstig. De deskundigen zijn van mening dat, in geval van enkel afstraffen, het een gemiste
kans zal zijn voor verdachte om zich in positieve zin te gaan ontwikkelen. Wat betreft de strafrechtelijke afdoening wordt daarom geadviseerd om onderzochte te behandelen en te begeleiden in het kader van de maatregel onvoorwaardelijke PIJ omdat dit kader hem de beste ontwikkelingskansen biedt en alternatieven niet voldoen om in het bijzonder de recidivekans te verminderen. Er wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd omdat een lichtere vorm van een strafrechtelijk kader niet meer als haalbaar/geïndiceerd wordt geacht. Hierbij wordt benadrukt dat een voorwaardelijk strafkader voor behandeling niet haalbaar wordt geacht.
De psychiater en psycholooghebben ter zitting gepersisteerd bij hun adviezen en deze nader toegelicht.
De Raadheeft zich geconformeerd aan het advies tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en benadrukt tevens dat ook zij geen mogelijkheden meer zien in een ambulant kader. De situatie is daar te ernstig en te zorgelijk voor.
JBRAheeft ter zitting naar voren gebracht dat zij zich op een ander standpunt stellen dan wat uit de gegeven adviezen naar voren komt. JBRA stelt zich op het standpunt dat juist een ambulant kader in het belang van verdachte is. Verdachte zijn motivatie om te veranderen ligt bij zijn ouders. Hij wil aan hen laten zien dat hij het kan en hij wil hen trots maken. Dat maakt ook dat er op dit moment voor verdachte sprake is van perspectief. In zijn schorsingsperiode was er geen perspectief, hij wist niet waar hij aan toe was. Dat heeft het voor hem moeilijk gemaakt zich consequent te committeren aan de voorwaarden. Verdachte heeft daarbij – ondanks eerdere adviezen en opgelegde voorwaarden – onvoldoende (consistente) begeleiding en behandeling ontvangen. Op het moment dat verdachte gedetineerd blijft zal de behandeling minimaal van de grond komen omdat hij dan perspectief mist.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is, op grond van hetgeen de deskundigen en de Raad in hun rapporten vermelden – en welke de rechtbank ten aanzien van de forensisch diagnostische conclusies overneemt – tot het oordeel gekomen dat bij verdachte sprake is van ernstige gedragsproblematiek. De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten ernstige en ook gewelddadige delicten betreffen die verdachte in een zeer kort tijdsbestek achter elkaar heeft begaan, waarbij hij veel slachtoffers heeft gemaakt. Gelet op de aard van de problematiek van verdachte en het hoge recidiverisico is intensieve behandeling noodzakelijk. Gebleken is dat de benodigde behandeling met een forensische aanpak inmiddels uitsluitend binnen een residentiële setting van een JJI - waar verdachte zich niet kan onttrekken aan de hulpverlening - kan plaatsvinden. Daarvoor is noodzakelijk dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd. Andere alternatieven die daadwerkelijk kunnen bijdragen aan het oplossen van de bij verdachte vastgestelde problematiek zijn niet aanwezig. Dit omdat er bij verdachte geen sprake is van probleembesef en daarmee ook niet van een intrinsieke motivatie voor verandering middels opvoeding, begeleiding, scholing en behandeling. Enerzijds is de rechtbank gebleken dat verdachte niet alle geadviseerde of opgelegde en benodigde hulpverlening en begeleiding heeft gehad. Anderzijds echter, heeft verdachte wel degelijk hulpverlening gehad, bijvoorbeeld middels Klas 5 en MDFT, en was hij bovendien een gewaarschuwd mens. Verdachte heeft de afgelopen jaren strakke kaders en duidelijke voorwaarden gehad, aan hem is zelfs de maatregel tot gedragsbeïnvloeding opgelegd. Verdachte heeft zich echter meermalen onttrokken aan de voorwaarden en is meerdere keren terug gemeld. Verdachte heeft kennelijk geen lering getrokken uit deze terugmeldingen en deze hebben hem dan ook niet weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan de ten laste gelegde feiten. Feiten die overigens in ernst toe lijken te nemen. Daarnaast is verdachte een periode onder de radar gebleven en is het niemand gelukt om hem weer in het ambulante kader te krijgen. Ook de ouders is het niet gelukt hem thuis te krijgen, ondanks het contact dat zij destijds met hem hadden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het risico dat verdachte zich opnieuw niet zal houden aan een ambulant kader, met alle mogelijke gevolgen van dien voor de maatschappij, te groot.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. De rechtbank is, op grond van hetgeen de deskundigen en de Raad in hun rapporten vermelden, tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen eisen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte op korte termijn wordt behandeld in het kader van de PIJ-maatregel ten behoeve van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank zal daarom aan verdachte de PIJ-maatregel onvoorwaardelijk opleggen. Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is verlenging van deze maatregel mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat
Tot slot acht de rechtbank het gelet op de ernst van de feiten passend en geboden om, naast het opleggen van de PIJ-maatregel, aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, zodat hij de consequenties van zijn gedrag kan ervaren. Gelet op het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht en de zwaarte van de PIJ-maatregel wijkt de rechtbank ten aanzien van de duur van de jeugddetentie af van de eis van de officier van justitie. Op dit moment ligt de nadruk naast het afstraffen van verdachte, vooral ook bij de behandelingen die nodig zijn om tot een positieve gedragsverandering te kunnen komen.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 3 / aangever] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 3 / aangever] vordert € 2.215,56 (plus Pro Memorie) aan materiële schadevergoeding en € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat van de benadeelde partijheeft gepersisteerd bij de ingediende vordering.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële en immateriële schadevergoeding geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van verdachteheeft ten aanzien van de materiële schade voor wat betreft de gederfde inkomsten zich op het standpunt gesteld dat de eerste week van februari benadeelde partij [benadeelde partij 3 / aangever] speciaal verlof heeft genoten, waardoor hij is doorbetaald en deze week niet mee zou moeten worden genomen in de berekening voor de gederfde inkomsten. Voor wat betreft de extra uren die benadeelde partij per maand werkt is de onderbouwing onvoldoende. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht deze te matigen tot een maximum bedrag van € 2.500,- gelet op de door hem aangehaalde jurisprudentie en nu de omstandigheden in de door de benadeelde partij aangehaalde zaken onvergelijkbaar zijn met de omstandigheden in onderhavige zaak.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering ten aanzien van de stomerijkosten van € 18,- is niet inhoudelijk betwist. Er is weliswaar geen factuur van de stomerij overlegd, maar de kosten van de stomerij zijn de rechtbank aannemelijk geworden gelet op de foto’s in het dossier van het opgelopen letsel. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de gederfde inkomsten niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de herkomst van de bedragen, waarmee in de vordering wordt gerekend, onduidelijk is en tevens onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.500,-. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 3.500,- hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering tegenover de betwisting onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij 3 / aangever] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 770,- aan materiële schadevergoeding en € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat van de benadeelde partijheeft gepersisteerd bij de ingediende vordering.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schadevergoeding uitsluitend ten aanzien van het eigen risico over 2022 hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Het eigen risico over 2023 zijn toekomstige kosten en niet zeker is dat deze kosten gemaakt zullen worden. De officier van justitie heeft dan ook gevorderd deze niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie gevorderd deze geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van verdachteheeft zich voor wat betreft de materiële schade aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de advocaat verzocht deze te matigen omdat de omstandigheden in de door de benadeelde partij aangehaalde zaken niet te vergelijken zijn met de omstandigheden in onderhavige zaak.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van het eigen risico over 2022 hoofdelijk toewijzen tot het bedrag van € 385,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, nu deze voldoende is onderbouwd en inhoudelijk niet is betwist. De schade kan volledig aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding met betrekking tot het eigen risico over 2023 niet-ontvankelijk verklaren. De vordering betreft toekomstige kosten welke nog niet gemaakt zijn en daarmee nog niet vaststaan.
De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.500,-. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 3.500,- hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering tegenover de betwisting onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [aangever 2] :
De benadeelde partij [aangever 2] vordert € 445,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiele schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren vanwege onvoldoende adequate onderbouwing.
De raadsman van verdachteheeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij zal ten aanzien van de materiele schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Uit de als bijlage 1 bij de vordering gevoegde factuur van Hans Anders blijkt niet waarvoor een aanbetaling is gedaan. Noch uit de aangifte, noch uit overige bewijsmiddelen is gebleken dat de bril kapot is gegaan, als gevolg van het onder 4 ten laste gelegde bewezenverklaarde. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft ter zitting toegelicht dat er sprake is van immateriële schade in de vorm van zowel fysiek letsel, als psychisch letsel als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde. Ook heeft de benadeelde partij [benadeelde partij 1] de materiële schade toegelicht aan zijn bestelbus en van de weggenomen lachgasflessen.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiele schadevergoeding niet toe te wijzen. De schade aan de bus is na het onder 5 bewezenverklaarde ontstaan en kan daarom niet aan verdachte worden toegerekend. Ten aanzien van de lachgasflessen heeft de benadeelde partij geen rechtstreekse schade ondervonden omdat de kosten daarvan voor rekening van zijn werkgever zijn.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid en komt zij tot een billijk bedrag van € 1.000,- dat voor hoofdelijke toewijzing toewijsbaar is.
De raadsman van verdachteheeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] .
Materiële schade
De rechtbank overweegt dat door de benadeelde partij ter zitting is toegelicht dat de kosten voor de weggenomen lachgasflessen niet voor zijn rekening komen. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering afwijzen. Nu de schade aan de bestelbus na het onder 5 bewezenverklaarde is ontstaan zal de rechtbank ook dit deel van de vordering afwijzen. Er kan immers niet worden vastgesteld dat sprake is van rechtstreekse schade door het handelen van verdachte.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 1.000,- passend is. De rechtbank zal daarom ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van € 1.000,- hoofdelijk toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 4/aangever] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 4/aangever] vordert € 824,33 aan materiële schadevergoeding en
€ 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële en immateriële schadevergoeding geheel en hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van verdachteheeft – gelet op de bepleite vrijspraak van het ten laste gelegde – primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en verzoekt dan ook de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de materiële schade is het onduidelijk hoe oud de jas was en of de jas al andere schade had. Daarnaast is slechts de nieuwprijs van de jas genoemd. Ten aanzien van de immateriële schade is het onduidelijk waar deze uit zou bestaan.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 4/aangever] zal worden afgewezen, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 63, 77a, 77g, 77i, 77s, 310, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslising.
Verklaart het onder 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 3 / aangever]gedeeltelijk toe tot € 3.518,- (zegge: drieduizend vijfhonderd en achttien euro), waarvan € 18,- (zegge: achttien euro) voor materiële schade en € 3.500,- (zegge: drieduizend vijfhonderd euro) uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3 / aangever] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 3 / aangever] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 3 / aangever] ter hoogte van € 3.518,- (zegge: drieduizend vijfhonderd en achttien euro). Voornoemd bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 2]gedeeltelijk toe tot € 3.885,- (zegge: drieduizend achthonderd en vijfentachtig euro), waarvan € 385,- (zegge: driehonderd vijfentachtig euro) voor materiële schade en € 3.500,- (zegge: drieduizend vijfhonderd euro) uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 2] ter hoogte van € 3.885,- (zegge: drieduizend achthonderd en vijfentachtig euro). Voornoemd bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Bepaalt dat
[aangever 2]in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 1]gedeeltelijk toe tot € 1.000,- (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 1] ter hoogte van € 1.000,- (zegge: duizend euro). Voornoemd bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 januari 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] ten aanzien van de materiële schade af.
Wijst de vordering van
[benadeelde partij 4/aangever]af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. Dogan, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M.E.A. Nijssen en A.W.T. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bien, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 mei 2022.