ECLI:NL:RBAMS:2022:3123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
13/312166-21 (Zaak A) en 13/000560-22 (Zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal, diefstal met braak, vernieling en poging tot diefstal met braak met voorwaardelijke ISD-maatregel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in de zaken met parketnummers 13/312166-21 (Zaak A) en 13/000560-22 (Zaak B). De verdachte, geboren in 1977 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is veroordeeld voor diefstal, diefstal met braak, vernieling en poging tot diefstal met braak. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld na een zitting op 20 mei 2022, waar de officier van justitie mr. K. van der Willigen en de raadsman mr. S.Ph.Chr. Wester aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal met geweld en het plegen van vernieling. De verdachte heeft gedeeltelijk bekend, maar ontkende enkele beschuldigingen. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de verklaringen van de verdachte en het dossier. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezen feiten, met uitzondering van enkele onderdelen waar onvoldoende bewijs voor was. De rechtbank heeft de ISD-maatregel voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van drie jaar, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problematiek en middelenverslaving. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [persoon 1], voor materiële en immateriële schade, en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/312166-21 (Zaak A); 13/000560-22 (Zaak B);
13/032859-18 (TUL A); 13/171261-20 (TUL B) en 13/313180-20 (TUL C)
Datum uitspraak: 3 juni 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvend bij [naam verblijf] Verblijf van GGZ [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 mei 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.Ph.Chr. Wester, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] en van wat door hem, en namens hem door [persoon 2] , medewerkster van Slachtofferhulp Nederland, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A:
het op 15 november 2021 te Amsterdam
1. plegen van diefstal met (bedreiging met) geweld van verschillende goederen uit een woning;
2. plegen van diefstal van verschillende geldbedragen van in totaal € 68,65 door middel van een valse sleutel;
3. medeplegen van diefstal van een geldbedrag van € 16,40 door middel van een valse sleutel;
4. plegen van vernieling van een tafel;
ten aanzien van zaak B:
het op 29 juli 2021 te Amsterdam plegen van een poging tot diefstal uit een auto, subsidiair plegen van vernieling van die auto.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Bewijs en bewijsoverwegingen

De rechtbank grondt de na te noemen bewezenverklaring op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Zaak A
Verdachte heeft met betrekking tot deze zaak op de zitting een gedetailleerde verklaring afgelegd. Hij heeft bekend dat hij goederen heeft gestolen uit de woning van aangever [persoon 1] en dat hij in totaal € 50,00 heeft gepind met één van de passen die hij uit het huis van [persoon 1] heeft meegenomen. Ook heeft hij bekend dat hij tijdens zijn vlucht op een tafel van aangever [persoon 3] is terechtgekomen, waardoor deze kapot is gegaan. Verdachte heeft echter ontkend dat hij tegen aangever [persoon 1] heeft gedreigd met geweld en dat hij autosleutels en een iPhone heeft gestolen. Ook heeft verdachte ontkend dat hij met de bankpassen uit de woning van [persoon 1] andere bedragen dan de € 50,00 heeft weggenomen. Op basis van de verklaring van verdachte en het dossier is de rechtbank van oordeel dat het ten aanzien van zaak A, feiten 1, 2 en 4 ten laste gelegde bewezen kan worden. De rechtbank oordeelt met de officier van justitie en de verdediging dat de onderdelen van de tenlastelegging die verdachte niet heeft bekend, onvoldoende steun vinden in het dossier. Daarom zal de rechtbank verdachte van deze onderdelen vrijspreken.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, ook niet bewezen dat verdachte (samen met een ander) het geldbedrag van € 16,40 heeft weggenomen met één van de passen uit de woning van [persoon 1] (zaak A, feit 3). Verdachte heeft dit feit ontkend en heeft verklaard dat hij de pas aan iemand anders heeft gegeven en dat die persoon het geldbedrag heeft gepind. Op camerabeelden is te zien dat niet verdachte, maar een ander persoon met de pas pint. De enkele waarneming van verdachte op camerabeelden buiten de winkel, terwijl binnen de andere persoon met de pas pint, is – in het licht van de overige onderzoeksbevindingen – onvoldoende voor het oordeel dat sprake zou zijn van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit feit.
Zaak B
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder zaak B, primair ten laste gelegde kan worden bewezen op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
op 15 november 2021 te Amsterdam, uit een woning (gelegen aan de [adres 2] ) een mobiele telefoon en een bankpas (ABN AMRO op naam van [naam bedrijf BV] ) en een bankpas (ING op naam van [naam bedrijf] ) en een horloge en een laptop en een toetsenbord en een of meer elektronische goederen, die geheel of ten dele aan [persoon 1] en/of [naam bedrijf BV] en/of [naam bedrijf] toebehoorden, waarbij verdachte voornoemde goederen heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
op 15 november 2021 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 50 euro, geheel toebehorende aan [naam bedrijf BV] , waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van (contactloos betalen met) een bankpas;
Ten aanzien van zaak A, feit 4:
op 15 november 2021 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een tafel, toebehorend aan [persoon 3] , heeft vernield;
Ten aanzien van zaak B:
op 29 juli 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een auto voorzien van kenteken [kenteken] , een of meerdere goederen en/of enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorend aan [persoon 4] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, immers is verdachte naar voornoemde auto gelopen waarna hij, verdachte een ruit van voornoemde auto heeft ingeslagen en een kastje en het middenconsole in voornoemde auto heeft geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voorwaardelijk zal worden opgelegd met een proeftijd van 3 jaar. De verdediging heeft zich ook op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel voorwaardelijk moet worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal uit een woning. Verdachte is de woning van het slachtoffer ( [persoon 1] ) binnengegaan en het slachtoffer is bij thuiskomst ook met verdachte geconfronteerd. Dit heeft grote impact gehad op het slachtoffer, zoals hij ter zitting ook naar voren heeft gebracht. Verdachte heeft door dit feit niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer, maar heeft ook een inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Verdachte heeft niet alleen de veilige woonomgeving van het slachtoffer geschonden; bij zijn brutale vlucht over de daken heeft hij oog in oog gestaan met meerdere onaangenaam verraste buurtbewoners.
Daarnaast heeft verdachte een geldbedrag gestolen door te pinnen met een bankpas die hij in het huis van het slachtoffer heeft gevonden, heeft hij tijdens zijn vlucht een tafel vernield en een poging tot inbraak in een auto gepleegd. Dit zijn ook ernstige feiten, die schade en overlast hebben veroorzaakt voor de slachtoffers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Inforsa van 17 februari 2022, opgemaakt door [persoon 5] . Hierin wordt beschreven dat er bij verdachte sprake is van complexe problematiek in de vorm van maatschappelijke teloorgang, middelenverslaving en psychische problematiek. Het is verdachte tot op heden niet gelukt om een stabiel leven op te bouwen en begeleiding en behandeling in een vrijwillig kader is onvoldoende van de grond gekomen. Verdachte voldoet volgens de reclassering aan de zachte criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel, maar heeft aangegeven niet te willen meewerken als aan hem de ISD-maatregel zou worden opgelegd. Behandeling van de problematiek van verdachte binnen de ISD-maatregel zal dan ook niet mogelijk zijn. Eind 2021 waren de zorgen omtrent verdachte zo groot dat ten aanzien van verdachte een zorgmachtiging is verleend. Behandeling en opname bij [naam verblijf] Verblijf, in het kader van de zorgmachtiging, wordt door de reclassering daarom als meest wenselijk geacht.
Omdat bij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, opname bij [naam verblijf] Verblijf niet mogelijk zal zijn, adviseert de reclassering om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen. De reclassering adviseert om hierbij als bijzondere voorwaarden op te nemen dat verdachte zich moet melden bij de reclassering en dat hij in het kader van de zorgmachtiging moet verblijven bij [naam verblijf] Verblijf.
Ter zitting is de rapporteur [persoon 5] door de rechtbank als deskundige gehoord en heeft zij dit advies bevestigd.
Voorafgaand aan de zitting is gebleken dat het bevel tot voorlopige hechtenis tegen verdachte is geschorst, omdat er voor verdachte plek was op de afdeling [naam verblijf] Verblijf bij GGZ [locatie te plaats] . Ter zitting is gebleken dat verdachte daar ondertussen ook is geplaatst en verblijft.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 mei 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 29 juli 2021 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte voldoet aan alle criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Aangezien verdachte nu in het kader van een zorgmachtiging geplaatst is en verblijft op de afdeling [naam verblijf] Verblijf bij GGZ [locatie te plaats] , en het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel het verblijf en de behandeling daar zal doorkruisen, zal de rechtbank de ISD-maatregel voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 3 jaar. Verdachte heeft in het verleden laten zien ontvankelijk te kunnen zijn voor zorg. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemotiveerd is om abstinent van middelen te blijven en om in het kader van de zorgmachtiging bij [naam verblijf] Verblijf behandeling te ondergaan en om zijn leven op de rit te krijgen. Verdachte kwam daarbij ook oprecht over. Een voorwaardelijke ISD-maatregel met een proeftijd dient daarbij als stok achter de deur.
De rechtbank zal bij deze voorwaardelijke maatregel geen bijzondere voorwaarden bepalen. De reclassering heeft aangegeven dat behandeling of begeleiding door hen niet mogelijk is gebleken. De rechtbank ziet daarom geen reden om aan verdachte een meldplicht op te leggen. Of verdachte zou kunnen voldoen aan de andere geadviseerde voorwaarde, namelijk het verblijf bij [naam verblijf] Verblijf in het kader van de zorgmachtiging, is daarnaast niet (volledig) van zijn wil afhankelijk. Wanneer de zorgmachtiging niet zou worden verlengd en verdachte dus niet langer bij [naam verblijf] Verblijf zou kunnen verblijven, zou hij direct de bijzondere voorwaarde overtreden. De rechtbank kan verblijf bij [naam verblijf] Verblijf dan ook niet afdwingen binnen een strafrechtelijk kader.
De rechtbank zal de voorwaardelijke maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is namelijk van belang dat, indien de ISD-maatregel alsnog ten uitvoer wordt gelegd, alle tijd wordt genomen voor de ISD-maatregel.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1 STK Gereedschap
(Omschrijving: G6084018, Multitool)
Dit voorwerp behoort aan verdachte toe en is niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. Daarom bepaalt de rechtbank dat dit voorwerp aan verdachte wordt teruggegeven.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 1.522,75 aan vergoeding van materiële schade - bestaande uit de posten
“horloge” ad € 248,54;
“Apple iPhone 7” ad € 120,00;
“Samsung s9+” ad € 200,00;
“slot woning” ad € 119,49;
“slot auto” ad € 822,72; en
“kosten nieuwe pinpassen” ad € 12,00 – en daarnaast
€ 925,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schadevergoeding
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het ten aanzien van zaak A, feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De verdediging heeft de vordering tot een bedrag van € 942,72 betwist. Dit betreft de posten “Apple iPhone 7” en “slot auto”. De rechtbank oordeelt met de officier van justitie en de verdediging dat de vordering met betrekking tot deze posten niet kan worden toegewezen. De benadeelde partij heeft gesteld dat de schade is ontstaan door het verlies van de iPhone en de sleutels van de auto, terwijl verdachte is vrijgesproken van diefstal van deze goederen. Daarom kan ten aanzien van deze posten niet worden vastgesteld dat de gestelde schade rechtstreeks door het bewezenverklaarde is toegebracht. De vordering zal met betrekking tot deze posten worden afgewezen.
De overige posten zijn niet betwist en komen voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank concludeert daarom dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 580,03, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Immateriële schadevergoeding
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het ten aanzien van zaak A, feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien het slachtoffer door verdachte op andere wijze in de persoon is aangetast. Het slachtoffer heeft psychisch veel hinder ondervonden van het bewezenverklaarde. Het reïntegratietraject dat het slachtoffer volgde op zijn werk, is gestagneerd door de impact die het bewezenverklaarde op hem heeft gehad. Daarnaast behoeft het geen uitleg dat het door het slachtoffer aantreffen van een inbreker in zijn veilige woonomgeving een heftige gebeurtenis is geweest, zodat er sprake is van een aantasting in de persoon. De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag wel matigen, nu verdachte is vrijgesproken van het gebruikte geweld bij de diefstal.
De rechtbank overweegt nog het volgende. Het slachtoffer heeft naar voren gebracht dat het verlies van de iPhone ook veel impact heeft gehad. Dit was namelijk de telefoon van de partner van het slachtoffer, die is overleden. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het verliezen van deze telefoon een grote impact heeft, kan de rechtbank hier geen rekening mee houden bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding. Verdachte wordt namelijk vrijgesproken van de diefstal van deze telefoon. Daarom kan niet worden vastgesteld dat de psychische impact die door het verliezen van de telefoon is veroorzaakt, rechtstreeks door het handelen van verdachte is ontstaan.
Bij het bepalen van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met hetgeen hiervoor is overwogen en met welke schadevergoeding in soortgelijke zaken wordt toegekend. Al met al begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat deze niet voldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het ten aanzien van zaak A, feit 1 bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.080,03, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.

10.Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 28 april 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/032859-18 (TUL A), betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 3 april 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 week, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich daarnaast de op 28 april 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/171261-20 (TUL B), betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 12 oktober 2020 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken met aftrek, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich tot slot de op 28 april 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/313180-20 (TUL C), betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 30 maart 2021 van de meervoudige kamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek, met bevel dat een gedeelte van deze straf, groot 1 maand, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van TUL A, B en C aan verdachte per post zijn toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat toewijzing van deze vorderingen het verblijf van verdachte bij [naam verblijf] Verblijf zal doorkruisen. Daarom zal de rechtbank de vorderingen afwijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 38p, 45, 57, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten aanzien van zaak A, feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten aanzien van zaak A, feiten 1, 2 en 4 en het ten aanzien van zaak B primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
diefstal.
Ten aanzien van zaak A, feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
Ten aanzien van zaak A, feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen.
Ten aanzien van zaak B:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de
teruggave aan [verdachte]van:
1 STK Gereedschap
(Omschrijving: G6084018, Multitool)
Ten aanzien van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [persoon 1]toe tot een bedrag van
€ 580,03(vijfhonderdtachtig euro en drie cent) aan vergoeding van materiële schade en
€ 500,00(vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 15 november 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering met betrekking tot materiële schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat de benadeelde partij met betrekking tot de vordering tot immateriële schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat
€ 1.080,03(duizendtachtig euro en drie cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 15 november 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaken TUL A, B en C
af.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2022.
[...]