ECLI:NL:RBAMS:2022:3122

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
13/042808-22 (Zaak A); 13/325967-21 (Zaak B) en 13/230773-19 (TUL) Promis
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstallen en verduistering met oplegging van ISD-maatregel

Op 3 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1967 en thans gedetineerd. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, ter terechtzitting gevoegd. De verdachte is beschuldigd van diefstal bij een supermarkt en verduistering van identiteitsdocumenten. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.J. Sneller, gehoord. De tenlastelegging omvatte diefstal op 3 december 2021 en verduistering van documenten in de periode van 2 september tot 3 december 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de diefstallen en de verduistering bewezen zijn op basis van de aangiftes en de verklaring van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als heer en meester over de pasjes heeft beschikt, wat leidt tot de conclusie dat hij deze zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.

De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, gezien de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De reclassering heeft geadviseerd om de ISD-maatregel onvoorwaardelijk op te leggen, omdat eerdere ambulante trajecten niet succesvol waren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade niet rechtstreeks voortvloeide uit de feiten waarvoor de verdachte was veroordeeld. De beslissing is genomen in het belang van de maatschappij en ter bescherming tegen verdere recidive.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/042808-22 (Zaak A); 13/325967-21 (Zaak B) en 13/230773-19 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 3 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres],
thans gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 mei 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Willemsen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.J. Sneller naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [persoon 1].

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van zaak A:
diefstal bij supermarkt Dirk van den Broek op 17 februari 2022 te Amsterdam;
ten aanzien van zaak B:
1. diefstal bij supermarkt Albert Heijn op 3 december 2021 te Amsterdam,
2. verduistering van een identiteitskaart, betaalpassen en andere passen in de periode 2 september 2021 tot en met 3 december 2021 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte kunnen de diefstallen (zaak A en zaak B, feit 1) worden bewezen. Ook de verduistering (zaak B, feit 2) kan worden bewezen. Verdachte heeft de passen langere tijd onder zich gehad en had nog geen handelingen verricht om de passen terug te brengen. Daarom heeft hij als heer en meester over de pasjes beschikt.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verduistering (zaak B, feit 2) kan niet worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij de passen op straat gevonden heeft. Verdachte is veel op straat, dus hij vindt ook regelmatig spullen. Hij probeert dan altijd de rechtmatige eigenaar van de betreffende spullen te vinden via Facebook en wanneer dit niet lukt stopt hij de passen in de brievenbus of brengt hij ze langs bij het politiebureau. Verdachte heeft nooit als heer en meester over de pasjes beschikt. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de diefstallen (zaak A en zaak B, feit 1) kunnen worden bewezen op basis van de aangiftes in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte. Gelet op het standpunt van de officier van justitie en de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat ook de verduistering (zaak B, feit 2) kan worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij de pasjes gevonden heeft, al enige tijd onder zich had, maar niet meer precies weet hoe lang. Wanneer hij spullen vindt, probeert hij meestal de persoon van wie de betreffende spullen zijn op te zoeken om de spullen terug te geven. Verdachte heeft verklaard dat hij in het geval van de in de tenlastelegging genoemde spullen nog geen stappen had ondernomen om de rechtmatige eigenaar te vinden en deze aan hen terug te brengen. Hij heeft verder verklaard dat hij wist dat hij deze ook naar het politiebureau kon brengen, maar dat hij dat niet had gedaan.
De rechtbank stelt vast dat de pasjes op 3 december 2021 bij verdachte zijn aangetroffen. Blijkens het dossier zijn de rechtmatige eigenaren de pasjes al enige tijd daarvoor verloren, namelijk respectievelijk ongeveer 1, 2 en 3 maand(en) daarvoor. Verdachte had de pasjes enige tijd onder zich, maar had nog geen stappen ondernomen om deze terug te brengen naar hun rechtmatige eigenaar. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte door zo te handelen als heer en meester over de pasjes heeft beschikt. Daarmee heeft verdachte deze zich wederrechtelijk toegeëigend.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
op 17 februari 2022 te Amsterdam, vijf pakken vis, toebehorend aan het winkelbedrijf Dirk van den Broek, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B, feit 1:
op 3 december 2021 te Amsterdam, etenswaren (waaronder vis), toebehorend aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B, feit 2:
in de periode van 2 september 2021 tot en met 3 december 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk
- een identiteitskaart en betaalpas op naam van [persoon 1];
- een betaalpas op naam van [persoon 2] en
- diverse betaalpassen en een rijbewijs en een verzekeringspas op naam van [persoon 3],
toebehorende aan voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3], welke goederen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaar zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich onderwerpt aan het Victory Outreach Program. Verdachte is niet gemotiveerd voor de ISD-maatregel, maar heeft hier in de vorm van het Victory Outreach Program een alternatief voor gevonden. Dit is een (succesvol) programma voor (verslaafde) ex-gedetineerden. Dit programma vindt plaats vanuit een kerk in Rotterdam en bestaat onder andere uit (langdurige) intramurale behandeling. Er wordt daarbij ook gefaseerd gewerkt aan een uitstroom, met begeleiding. Verdachte is bereid zich binnen dit programma volledig in te zetten voor een verandering van zijn leven.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen en verduistering. Dit zijn vervelende feiten, die veel overlast en schade veroorzaken. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten laten zien dat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van anderen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Inforsa van 14 april 2022, opgemaakt door [persoon 4]. In dit rapport beschrijft de reclassering dat verdachte bekend staat als een zeer actieve veelpleger. Verdachte voldoet aan zowel de harde als de zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Verschillende toezichten en interventies door de reclassering en behandelingen van de verslavingsproblematiek zijn mislukt. Verdachte heeft zich veelvuldig onttrokken aan voorwaarden en afspraken. Er is daarnaast sprake van problematiek op verschillende leefgebieden. Zo is er sprake van verslavingsproblematiek, psychische klachten, het ontbreken van huisvesting en een zinvolle dagbesteding en beschikt verdachte niet over een steunend sociaal netwerk.
Verdachte is van mening dat indien hem nog een kans in ambulant kader wordt geboden, hij zijn leven op de rit kan krijgen en hij zijn medewerking zal verlenen aan interventies. De reclassering is echter van mening dat verdachte zichzelf overschat en dat de mogelijkheden in een ambulant kader uitgeput zijn. Een ambulant kader biedt verdachte te veel keuzevrijheid, waardoor het hem niet lukt zijn verslavingsproblematiek en daarmee gepaard gaand delictgedrag te doorbreken. Het opnieuw opleggen van een dergelijk traject zal volgens de reclassering een herhaling van zetten zijn en zal niet leiden tot verlaging van het recidiverisico. De reclassering adviseert dan ook oplegging van de ISD-maatregel.
Ter zitting is de rapporteur [persoon 4] door de rechtbank als deskundige gehoord en heeft zij het advies om de ISD-maatregel onvoorwaardelijk op te leggen bevestigd. Zij heeft verder verklaard dat er bij Victory Outreach minimale beveiliging is. Er worden wel afspraken gemaakt, maar wanneer verdachte de neiging zou hebben om drugs te gebruiken en hij weg wil gaan, zijn er geen pressiemiddelen om verdachte binnen te houden. Victory Outreach is geen officiële (forensische) GGZ-instelling en er werken geen professionele hulpverleners en behandelaren. Zoals ook uit het advies naar voren komt, verwacht de reclassering dat alleen een strak kader kan leiden tot het verlagen van het recidiverisico.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 16 maart 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 2 september 2021 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van verdachte, maar ook – indien sprake is van andere specifieke problematiek waarmee het plegen van strafbare feiten samenhangt – tot het leveren van een bijdrage aan de oplossing van die problematiek. Verdachte heeft – ook ter terechtzitting – verklaard niet gemotiveerd te zijn om mee te werken aan begeleiding en behandeling in het kader van de ISD-maatregel. In dat geval zal de ISD-maatregel dus geen bijdrage leveren aan de oplossing van de problematiek van de verdachte, maar wordt de maatschappij nog wel steeds beschermd tegen het plegen van strafbare feiten door verdachte gedurende de duur van de ISD-maatregel. De afgelopen jaren zijn verdachte in een ambulant hulpverleningskader vele kansen geboden. Verdachte bleek in dat kader echter niet in staat om te gaan met de vrijheden en bijbehorende uitdagingen. Hij heeft deze kansen niet gegrepen en bleef keer op keer de fout in gaan. De rechtbank is daarom met de reclassering van oordeel dat de mogelijkheden in een ambulant kader zijn uitgeput. Aangezien verdachte blijkens het rapport van de reclassering niet goed met keuzevrijheid om kan gaan, is het Victory Outreach Program naar het oordeel van de rechtbank te vrijblijvend om recidive te voorkomen. De mogelijkheid om het verblijf bij Victory Outreach als voorwaarde op te leggen bij de voorwaardelijke ISD-maatregel, ziet de rechtbank daarom niet als een voldoende beschermend alternatief. Al met al is de rechtbank van oordeel dat alleen onvoorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel passend en geboden is.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 77,00 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit betreft de kosten die de benadeelde partij gemaakt heeft voor het opnieuw aanvragen van de passen die zij verloren is en die onder verdachte zijn aangetroffen.
Ten aanzien van zaak B, feit 2 is bewezen verklaard dat verdachte passen van onder andere benadeelde heeft verduisterd. De directe oorzaak van de kosten die benadeelde heeft moeten maken, ligt echter niet bij het verduisteren van de passen door verdachte, maar bij het verlies van de passen door benadeelde. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet zonder meer is komen vast te staan dat de benadeelde door het misdrijf rechtstreeks materiële schade heeft opgelopen. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 4 december 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/230773-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 mei 2020 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke straf.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank stelt vast dat de vordering niet volledig is. Zo is bijvoorbeeld niet opgenomen tot welke voorwaardelijke straf verdachte is veroordeeld en dus wat de straf is waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering niet eenduidig en onvoldoende duidelijk. De rechtbank verklaart de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk in de vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 310, 321 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A en zaak B, feit 1:
telkens: diefstal
ten aanzien van zaak B, feit 2:
verduistering, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerleggingmet parketnummer 13/230773-19.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2022.
[...]