ECLI:NL:RBAMS:2022:3101

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
6 juni 2022
Zaaknummer
13/751571-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 12 februari 2021 door de rechtbank in Elbląg, Polen, was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Polen, was gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Schilder. Tijdens de zitting op 17 mei 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd de vordering besproken. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren, met name op basis van de Overleveringswet (OLW). De officier van justitie heeft betoogd dat de overlevering niet geweigerd moest worden, ondanks de verwachting van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zou verliezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de IND terecht heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat niet aan de vereisten was voldaan.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces bestond, ondanks de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon geen concrete elementen heeft aangedragen die zouden wijzen op een schending van zijn rechten in de uitvaardigende lidstaat. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de OLW was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751571-21
RK nummer: 22/1422
Datum uitspraak: 31 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 februari 2021 door de
2nd Penal Division of the Regional Courtin Elblag (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
wonende op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2022. Het verhoor heeft door middel van een telehoorverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Schilder, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een order on provisional detention (remand in custody) for a period of fourteen (14) days from the arrest date, issued on 10 December 2020 by the District Court at Elbląg.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
deelname aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6 OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6, eerste en derde lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van een tegen hem gericht strafrechtelijk onderzoek.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een opgelegde straf of maatregel.
Eerste vereiste
Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank hoeft een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet te worden aangetoond door middel van een verblijfsdocument; het is voldoende als wordt aangetoond dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan. Dat is hier het geval.
Tweede vereiste
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft bij brief van 25 april 2022 bericht dat de strafrechtelijke feiten ten aanzien waarvan de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ertoe kunnen leiden dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland verliest.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de verwachting van de IND onjuist is, omdat de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon daarin onvoldoende zijn meegenomen, terwijl het ook nog maar de vraag is of de opgeëiste persoon daadwerkelijk zal worden veroordeeld. De raadsvrouw heeft daarom primair verzocht de overlevering te weigeren. Subsidiair heeft zij verzocht om aanhouding van de zaak om de IND opnieuw te bevragen, maar ditmaal onder toezending van alle beschikbare feiten en omstandigheden over de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank verwerpt het verweer. Zij ziet geen aanleiding de IND opnieuw te bevragen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de aard van de procedure maakt dat de IND uitgaat van een veroordeling, zonder dat daarvan op dit moment sprake is. Verder is van belang dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, waarop hoge straffen staan.
De IND heeft getoetst aan de zogenoemde ‘glijdende schaal’ en geconcludeerd dat, gelet op de verblijfsduur van de opgeëiste persoon tot aan de start van de pleegperiode, een gevangenisstraf van één dag toelaatbaar zou zijn geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet valt te verwachten dat een nieuwe beoordeling van de IND tot een ander inzicht zal leiden. Ook niet als daarbij alle feiten en omstandigheden over de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon worden betrokken.
De rechtbank concludeert dat niet aan het tweede vereiste is voldaan en de opgeëiste persoon dus niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe aangevoerd dat de vervolging in Polen is aangevangen, de bewijsmiddelen zich in Polen bevinden, de medeverdachten in Polen worden vervolgd, de bewijsmiddelen zich in Polen bevinden en de verdovende middelen waren bestemd voor de Poolse markt, zodat de rechtsorde daar is geschaad.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om deze weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 11 OLW

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
In dit geval wordt de overlevering evenwel toegestaan, nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de structurele of fundamentele gebreken in het gerechtelijk apparaat van de uitvaardigende lidstaat een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak. De elementen die namens hem zijn aangevoerd doen evenmin vermoeden dat die gebreken een dergelijke invloed zullen hebben. De raadsvrouw heeft weliswaar gesteld dat deze doorwerking er zou zijn, maar heeft dit niet onderbouwd met concrete gegevens waaruit blijkt dat die gebreken een dergelijke invloed kunnen hebben. Zij heeft enkel gewezen op omstandigheden die het gerechtelijk apparaat in Polen, en de uitvaardigende autoriteit (
the Regional Court in Elblag) in het bijzonder, in zijn algemeenheid betreffen. Zij heeft geen concrete gegevens overgelegd, waaruit volgt dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces ten aanzien van de opgeëiste persoon.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. De omstandigheid dat de rechters die betrokken zullen zijn bij de vervolging van de opgeëiste persoon zijn benoemd op voordracht van de KRS dan wel waren gedetacheerd door de Minister van Justitie is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat dit een rol heeft gespeeld in het proces dat tot een veroordeling heeft geleid. Dit zijn omstandigheden die van belang zijn in stap 1, maar niet zonder meer doorslaggevend zijn in stap 2 van de tweestappentoets. [1]

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7, 11 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan de
2nd Penal Division of the Regional Courtin Elblag (Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. Y.A.A.G. de Vries en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2022.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat), r.o. 87.