Om tot een bewezenverklaring te komen van verkrachting, dan wel de poging daartoe, zal in de eerste plaats vast moeten komen te staan dat verdachte door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, aangeefster heeft gedwongen om die seksuele handelingen te ondergaan. De onderhavige verdenking heeft in de eerste plaats het oog op dreiging met geweld, die eruit heeft bestaan dat verdachte met een mes in zijn hand het toilet waarin aangeefster zich bevond is ingegaan en daar het mes aan haar heeft getoond.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het bewijs ontoereikend om dit aan te nemen. De verklaring van aangeefster dat verdachte met een mes in zijn hand het toilet is ingegaan staat op zichzelf en wordt naar het oordeel van de rechtbank niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Immers, de toiletjuffrouw heeft geen mes bij verdachte gezien, het mes is niet te zien op de camerabeelden en er is geen mes aangetroffen dat voldoet aan de door aangeefster gegeven omschrijving. Bovendien is aangeefster nadien gaan twijfelen aan haar waarnemingen en is zij niet meer zeker of verdachte daadwerkelijk een mes bij zich had. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet aannemelijk dat haar herinnering op dit punt is beïnvloed door de door haar ondergane EMDR-therapie. Een dergelijke therapie is namelijk gericht op het afzwakken of omzetten van de door een traumatische ervaring opgeroepen emoties, maar behoeft daardoor niet tot gevolg te hebben dat de herinnering aan een dergelijke ervaring geheel wordt uitgewist.
Ook anderszins kan niet worden bewezen dat verdachte met geweld of een andere feitelijkheid, dan wel het dreigen daarmee, aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen.
Verdachte is achter aangeefster aangelopen en bij haar het toilet ingegaan, maar het dossier geeft geen eenduidig beeld over de omstandigheden waaronder dit is gebeurd. De verklaringen van verdachte, de toiletjuffrouw en aangeefster lopen uiteen. Er is onvoldoende bewijs om het ‘achter aangeefster aan het toilet in gaan’, als een feitelijkheid aan te merken waardoor aangeefster gedwongen werd om de seksuele handelingen te ondergaan.
De geconstateerde blauwe plekken op het lichaam van aangeefster lijken, ook naar de verklaringen van aangeefster zelf, het gevolg van andere gebeurtenissen en passen bovendien niet bij de door aangeefster beschreven handelingen. Aangeefster weet niet of het scheurtje bij haar vagina tijdens het gebeurde in het toilet is ontstaan of dat dit wondje wellicht eerder door eigen toedoen was toegebracht, bijvoorbeeld bij het scheren. Verdachte sluit niet uit dat hij haar tijdens de seks mogelijk per ongeluk met een nagel heeft gekrast. Aangeefster heeft bovendien verklaard dat verdachte tijdens de seks niet agressief tegen haar was. Ook het geconstateerde letsel is daarom geen steunbewijs voor de verklaring van aangeefster dat zij is gedwongen om seks te hebben met verdachte.
De vriendin van aangeefster heeft waargenomen dat aangeefster, nadat zij uit het toilet was gekomen, geëmotioneerd was en in shock leek. Hoewel hieruit kan worden afgeleid dat aangeefster een nare of heftige gebeurtenis had meegemaakt, levert dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende ondersteuning op voor een verkrachting.
Omdat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen, kan geen bewezenverklaring volgen voor zowel de verkrachting als de poging daartoe (het primair als het subsidiair tenlastegelegde). De vraag of verdachte al dan niet seksueel bij haar is binnengedrongen kan daarom onbesproken blijven.