In deze zaak heeft de vennootschap naar buitenlands recht, Merlin Entertainments Group Limited, een verzoek ingediend bij de Rechtbank Amsterdam om een derde-deskundige te benoemen in een huurprijsvaststellingsprocedure. Dit verzoek volgde op een huurovereenkomst tussen Merlin en Monumenten L&P B.V. die op 3 maart 2005 tot stand kwam. De huurovereenkomst had een initiële termijn van 15 jaar en 4 maanden en werd na afloop verlengd tot 30 juni 2030. Merlin en L&P zijn in geschil over de huurprijs en hebben een deskundigencommissie aangesteld, maar er ontstonden problemen over de benoeming van de deskundigen.
Merlin verzocht de voorzieningenrechter om een derde deskundige te benoemen, omdat de voorzitter van de Kamer van Koophandel geen verzoeken meer behandelde. L&P verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat er geen wettelijke grondslag is voor de voorzieningenrechter om een deskundige te benoemen. De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen wettelijke basis is voor het verzoek van Merlin. Bovendien is er geen noodzaak voor een welwillendheidsbeslissing, aangezien L&P zich expliciet verzet tegen de benoeming van een deskundige.
De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek van Merlin afgewezen, met de overweging dat er geen wettelijke grondslag is voor de benoeming van een deskundige en dat de bestemming van het gehuurde nog niet vaststaat door het hoger beroep dat door L&P is ingesteld. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.