ECLI:NL:RBAMS:2022:3063

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21/4477
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van eiser met COPD, diabetes en hypertensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een man uit Yildizeli (Turkije), en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Eiser was eerder volledig arbeidsongeschikt verklaard, maar het Uwv heeft in een herbeoordeling op 12 september 2020 vastgesteld dat hij 64,43% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij hij zijn medische situatie, waaronder COPD, diabetes en hypertensie, aanvoert als redenen voor een hogere arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv zijn besluiten mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met de klachten van eiser. De rechtbank concludeert dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep logisch voortvloeien uit de medische gegevens en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van deze bevindingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere beslissing van het Uwv om eiser op 64,43% arbeidsongeschikt te verklaren, in stand blijft. Eiser krijgt geen gelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4477

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Yildizeli (Turkije), eiser

(gemachtigde: mr. C.A. Madern),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: S. Meeuwsen).

Procesverloop

Met het besluit van 2 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd gelaten. Eiser blijft 35 tot 80% arbeidsongeschikt (63,16%).
Met het besluit van 22 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het primaire besluit herroepen en het arbeidsongeschiktheidspercentage aangepast naar 64,43% .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 17 mei 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de dochter van eiser, [de persoon] , was aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser was laatstelijk werkzaam als bouwopruimer voor gemiddeld 40 uur per week. Aansluitend ontving eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft zich vanuit de WW ziekgemeld per 22 augustus 2008 wegens long- en rugklachten. Vanaf 2010 ontving eiser een WIA-uitkering, eerst naar mate van arbeidsongeschiktheid van 100% en vervolgens (vanaf 2018) naar mate van arbeidsongeschiktheid van 62,13%. Eiser heeft bij het Uwv op 2 september 2020 een herbeoordeling aangevraagd wegens verslechtering van zijn gezondheid. Die herbeoordeling ligt in deze procedure voor.
2. Aan het primaire besluit heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts van
29 januari 2021, met een opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum, en een rapport van de arbeidsdeskundige van 1 februari 2021 ten grondslag gelegd.
3. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 juni 2021 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 juli 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts opgestelde FML gehandhaafd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie chauffeur personenbusje laten vallen omdat de belasting op het punt van klimmen niet binnen de mogelijkheden blijft zoals aangegeven op de FML. Ook zonder deze functie resteren er echter voldoende geschikte functies.
Standpunt van eiser
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij 80-100% arbeidsongeschikt is. Eiser begrijpt niet waarom hij eerder nog 80-100% arbeidsongeschikt is verklaard door het Uwv en nu nog maar 64,43%. Zijn medische situatie is sindsdien immers verslechterd. Eén of meer aders naar het hart zijn verstopt en eiser heeft last van aderverkalking in het linker bovenbeen en de onderkant van de buik. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser medische stukken uit Turkije overgelegd. Tegen de arbeidskundige beoordeling brengt eiser in dat hij de geduide functies niet kan uitvoeren, omdat bij de vaststelling van de FML onvoldoende rekening gehouden is met zijn beperkingen. Met name de functie bestelautochauffeur is ongeschikt, omdat eiser daar constant in- en uit moet stappen.
Het oordeel van de rechtbank
5. Kern van het geschil is of het Uwv terecht heeft bepaald dat eiser op
12 september 2020 voor 64,43% arbeidsongeschikt is.
6. Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Eiser moet zelf aannemelijk maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
De medische beoordeling
7. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. De verzekeringsarts heeft eiser op het spreekuur gezien. Op verzoek van eiser is hij in de bezwaarfase niet gehoord op een hoorzitting. De verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd en alle beschikbare medische informatie inzichtelijk in hun beoordeling betrokken.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de klachten van eiser vanwege zijn COPD, diabetes en hypertensie met vaatproblemen. Vanwege deze chronische aandoeningen hebben de verzekeringsartsen een verminderde belastbaarheid aangenomen. De verzekeringsarts heeft op het punt lopen de FML aangepast van 30 naar 15 minuten. Op andere punten is de FML ongewijzigd gebleven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in zijn rapport van
6 januari 2022 gemotiveerd ingegaan op alle door eiser in beroep ingediende stukken. De stukken laten zien dat eiser last heeft van etalagebenen door vernauwing van de slagader in het been. Hiermee is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter al rekening gehouden bij de primaire beoordeling door de aangenomen beperking op lopen. De stelling van eiser dat sprake is van aderverkalking in de onderkant van de buik blijkt niet uit de medische stukken die eiser in beroep overgelegd heeft en is ook anderszins niet aannemelijk geworden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd waarom het in beroep overgelegde MRI-onderzoek, MRA-onderzoek en de kleurendoppler-echografie geen aanleiding geven om meer beperkingen aan te nemen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen tegenstrijdigheden en vloeien de conclusies logisch voort uit de bevindingen. Het Uwv mocht het rapport daarom ten grondslag leggen aan het bestreden besluit.
10. De rechtbank stelt vast dat een verschil bestaat tussen de klachten zoals eiser die zelf ervaart en zoals die door zijn dochter worden waargenomen enerzijds en anderzijds de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat maakt echter niet dat het bestreden besluit op een onvoldoende medische grondslag berust. Gelet op het wettelijk arbeidsongeschiktheidscriterium is niet de subjectieve, persoonlijke klachtbeleving van eiser bepalend, maar moet een geobjectiveerde medische beoordeling plaatsvinden.
De arbeidskundige beoordeling
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van eiser voor de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat hiervoor al is geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functie van chauffeur personenbusje ongeschikt geacht. In deze functie wordt eiser te veel belast ten aanzien van klimmen. In een vergelijkbare functie, namelijk de functie bestelautochauffeur, is geen sprake van een te hoge instap. Bij de overgebleven functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep waar sprake is van signaleringen onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige gemotiveerd onderbouwd waarom deze geschikt zijn voor eiser. Daarom berust het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag.
12. Dat eiser in het verleden volledig arbeidsongeschikt is verklaard en nu niet meer is te verklaren omdat het Uwv bij beoordeling van iemands arbeidsongeschiktheidspercentage uit moet gaan van een bepaalde peildatum: de datum in geding. In deze procedure is de datum in geding 12 september 2020. Dat in het verleden andere beperkingen zijn aangenomen kan in deze procedure geen rol spelen. De beoordeling van de rechtbank beperkt zich namelijk tot de vraag of het Uwv een zorgvuldig en logisch besluit heeft genomen, uitgaande van de medische situatie van eiser op 12 september 2020.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. van 't Hoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.