ECLI:NL:RBAMS:2022:3055

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13/325129-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met braak en diefstal in vereniging met geweld en bedreiging

Op 23 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met braak en een diefstal in vereniging, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. De verdachte, geboren in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het plegen van deze misdrijven op 2 december 2021 in Amsterdam en op 14 oktober 2021 in Almelo. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. I. Barendregt, de vordering gedaan tot bewezenverklaring van de beschuldigingen. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en kennisgenomen van de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman, mr. I.R. Rigter.

In zaak A werd de verdachte beschuldigd van het samen met anderen plegen van diefstal uit een bedrijfspand, waarbij hij goederen heeft weggenomen met geweld tegen een aangever. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal en het gebruik van geweld, waaronder het bijten van de aangever en het vasthouden van een mes tijdens een worsteling. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van een poging tot inbraak bij een ander bedrijf, waarbij hij met een breekijzer het slot van de deur heeft opengebroken.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft een ISD-maatregel van twee jaar opgelegd, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, het recidiverisico van de verdachte en het advies van de reclassering. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/325129-21 (A) en 08/279357-21 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummers vorderingen tul: 08/206735-20 en 08/298102-19
Datum uitspraak: 23 februari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. I. Barendregt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I.R. Rigter, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat:
in zaak A
hij op of omstreeks 2 december 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een bedrijfspand (gelegen aan [locatie] ), een HP Laptop en/of een (draadloze) muis en/of een playstation en/of vier, althans een of meer (mobiele) telefoons (merk Nokia) en/of een autosleutel en/of een of meer fietssleutels en/of een bankpas (ING) op naam van [naam 1] , in elk
geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [naam bedrijf 1] en/of [naam 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [naam 3] (met kracht) bij zijn lichaam vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) (met kracht) in de arm, in elk geval in het lichaam van voornoemde [naam 3] te bijten en/of met zijn verdachtes hand(en) een of meer stekende bewegingen richting het lichaam van voornoemde [naam 3] te maken en/of (vervolgens) (daarbij) (tijdens de worsteling met voornoemde [naam 3] ) een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp vast te houden en/of vast te pakken;
in zaak B
hij op of omstreeks 14 oktober 2021 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere goed(eren) en/of geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam bedrijf] , gevestigd aan/op de [locatie 1] te Almelo en/of [naam bedrijf 2] , gevestigd aan/op de [locatie 2] te Almelo, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
- voorzien van een breekijzer/koevoet en/of handschoenen naar voornoemd pand is gegaan en/of
- vervolgens met dat/die breekijzer/koevoet het slot van de deur heeft opengebroken en/of de deur heeft opengewrikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Overwegingen in zaak A
4.1.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de beschuldiging in zaak A, het medeplegen van diefstal met geweld. De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte met een ander goederen zoals ten laste gelegd heeft weggenomen uit het pand gelegen aan [locatie] in Amsterdam en dat verdachte, toen hij werd vastgepakt door de aangever, daarbij de aangever heeft gebeten en een mes heeft vastgehad. Onvoldoende komt uit het dossier naar voren dat verdachte ook stekende bewegingen heeft gemaakt met het mes.
4.1.2
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van medeplegen en het ten laste gelegde geweld in zaak A. De aangever heeft verklaard dat hij een tweede persoon heeft zien wegrennen, maar die persoon is niet op de camerabeelden waargenomen. Ook is niet waargenomen dat deze wegrennende persoon (bij de diefstal weggenomen) goederen bij zich droeg. Niet duidelijk is ook wat de connectie is tussen verdachte en de persoon die zou zijn weggerend. Het medeplegen is onvoldoende naar voren gekomen in het dossier. De raadsman heeft verzocht verdachte van dat onderdeel vrij te spreken.
Verdachte heeft ontkend dat hij de aangever heeft gebeten. De wond van aangever is niet evident een bijtwond. De wond zou goed tijdens de worsteling tussen verdachte en aangever anders dan door bijten kunnen zijn ontstaan. Wat het mes betreft heeft de raadsman betoogd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het mes heeft vastgehouden tijdens de worsteling. De raadsman heeft betoogd dat verdachte van de geweldscomponent in de beschuldiging moet worden vrijgesproken.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Medeplegen
Verdachte heeft bekend dat hij de instelling van [naam bedrijf 1] is binnengegaan en dat hij spullen, zoals ten laste gelegd, zag staan en die spullen heeft meegenomen. Verdachte heeft verklaard dat hij dit alleen heeft gedaan. De aangever heeft een tweede, onbekend gebleven persoon gezien en deze persoon vervolgens zien wegrennen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen is dat verdachte deze diefstal met een ander heeft gepleegd.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte, waarin de aangever over twee personen verklaart. Aangever verklaart ook dat verdachte tegen hem iets gezegd heeft als
“ik kan de spullen teruggeven, ik roep mijn vriend”. Deze verklaringen van aangever vinden bevestiging in het volgende. Verdachte heeft verklaard de goederen te hebben weggenomen en in een tas te hebben gedaan, welke tas hij buiten had neergezet. Na de aanhouding van verdachte zijn de weggenomen goederen en/of de tas van verdachte echter niet in de buurt van de plaats delict aangetroffen. Die omstandigheid maakt het zeer aannemelijk dat er een tweede persoon betrokken was, die er met gestolen goederen vandoor is gegaan. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat sprake moet zijn geweest van een (onbekend gebleven) mededader, en bij gebreke van een verklaring van verdachte omtrent de taakverdeling gaat de rechtbank er vanuit dat tussen verdachte en de onbekend gebleven mededader sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen.
Geweld
De rechtbank stelt vast dat tussen verdachte en de aangever een worsteling heeft plaatsgevonden. De aangever heeft verdachte beetgepakt, waarna de worsteling ontstond. De aangever heeft verklaard dat verdachte hem daarbij heeft gebeten in zijn arm. Verdachte ontkent dit. De verbalisanten die ter plaatse kwamen hebben het letsel van aangever gekwalificeerd als bijtletsel. Op basis van de verklaring van aangever, de waarneming van de verbalisanten en de foto’s die van het letsel van aangever zijn gemaakt stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever in de arm heeft gebeten. De rechtbank is van oordeel dat het waar te nemen letsel goed past bij de verklaring van aangever die stelt te zijn gebeten door verdachte. De rechtbank acht bewezen dat verdachte de aangever heeft gebeten.
De rechtbank is verder van oordeel dat bewezen is dat verdachte tijdens de worsteling een mes in zijn handen heeft vastgehouden. Verdachte heeft over het mes verklaard dat hij dat heeft zien liggen in het kantoor en dat hij het mes vervolgens heeft vastgepakt. Verdachte heeft verder verklaard:
“Toen kwam die man en had ik het mes in mijn handen.”De aangever heeft verklaard dat hij zag dat verdachte het mes in zijn handen had. Door de verbalisanten is waargenomen dat er een mes buiten naast de toegangsdeur lag, volgens aangever waren zij door de worsteling buiten beland. De rechtbank concludeert op grond daarvan dat bewezen is dat verdachte een mes in zijn handen heeft vastgehouden tijdens de worsteling. Dat verdachte ook stekende bewegingen heeft gemaakt met het mes acht de rechtbank niet bewezen, omdat dit niet uit het dossier blijkt.
4.2
Overwegingen in zaak B
4.2.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de beschuldiging in zaak B en heeft daarbij gewezen op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2.2
De raadsman heeft gesteld zich voor wat betreft zaak B te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.3
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman bewezen dat verdachte op 14 oktober 2021 heeft geprobeerd om in te breken bij [naam bedrijf 2] in Almelo, door met een koevoet/breekijzer het slot open te breken en de deur open te wrikken. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van deze beschuldiging in zaak B op grond van de aangifte, de bevindingen van de verbalisanten en de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
in zaak A
op 2 december 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, uit een bedrijfspand gelegen aan [locatie] , een HP Laptop, een draadloze muis, een Playstation, vier mobiele telefoons (merk Nokia), een autosleutel, fietssleutels en een bankpas (ING) op naam van [naam 1] , goederen die geheel of ten dele aan [naam bedrijf 1] en/of [naam 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door in de arm van voornoemde [naam 3] te bijten en tijdens de worsteling met voornoemde [naam 3] een mes vast te houden;
in zaak B
op 14 oktober 2021 te Almelo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere goed(eren) en/of geld, dat/die geheel of ten dele aan [naam bedrijf] , en/of [naam bedrijf 2] , gevestigd aan de [locatie 2] te Almelo, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak,
- voorzien van een breekijzer/koevoet en handschoenen naar voornoemd pand is gegaan en
- vervolgens met dat/die breekijzer/koevoet het slot van de deur heeft opengebroken en de deur heeft opengewrikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen en dat de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde straffen ten uitvoer worden gelegd. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat indien de rechtbank de ISD-maatregel oplegt, de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde straffen wordt afgewezen. De raadsman heeft verder verzocht in dat geval te bepalen dat de noodzaak tot voortzetting van de maatregel na 12 maanden wordt getoetst.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging diefstal met braak en een diefstal in vereniging gevolgd door geweld en bedreiging met geweld. Dat zijn hinderlijke en nare feiten die voor veel overlast zorgen. Ook dragen dergelijke feiten bij aan het gevoel van onveiligheid in de samenleving. In dit geval is er naast schade aan een deur (zaak B) ook letsel bij een aangever (zaak A) geconstateerd. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Fivoor Den Haag (reclassering) van 22 december 2021, opgemaakt door reclasseringswerker [naam reclasseringswerker] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte weigert met de reclassering in gesprek te gaan. Er is sprake van middelengebruik. De reclassering heeft het vermoeden dat dit delictgerelateerd is. In een, verouderde, Pro-Justitia rapportage wordt gesproken over mogelijke zwakbegaafdheid/lichte zwakzinnigheid. Dit, in combinatie met het delictgedrag van verdachte, betreft in de optiek van de reclassering een zorgelijke situatie. De beïnvloedingsmogelijkheid om het recidiverisico naar beneden te brengen wordt als laag ingeschat. Daar verdachte iedere vorm van hulpverlening weigert kunnen er geen interventies ingezet worden om te komen tot een gedragsverandering. Kijkend naar het hoge recidiverisico en het hoge risico op geweld met letsel als gevolg acht de reclassering interventies wel noodzakelijk. De houding van verdachte maakt het volgens de reclassering onmogelijk om dit binnen een voorwaardelijk kader te doen. Het advies is dan ook om verdachte de ISD-maatregel op te leggen. Gedurende deze maatregel kan er binnen de Penitentiaire Inrichting gewerkt worden aan het stabiliseren van verdachte en het vergroten van zijn motivatie om tot een gedragsverandering te komen. Dit zou vervolgens kunnen leiden tot een traject binnen de extramurale fase van de ISD-maatregel.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 23 februari 2022 reclasseringswerker
[naam reclasseringswerker] , verbonden aan GGZ Fivoor te Den Haag, als deskundige gehoord. Zij heeft haar advies gehandhaafd en nader toegelicht.
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 13 februari 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de misdrijven (op 14 oktober en op 2 december 2021) ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank heeft onvoldoende vertrouwen in het plan van verdachte dat hij zelfstandig, al dan niet met behulp van zijn ouders, tot een succesvolle gedragsverandering zal komen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen en de ISD-maatregel aan verdachte opleggen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Verzoek tot tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet geen aanleiding om reeds nu te bepalen dat 12 maanden na de aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel moet worden getoetst. Mocht daartoe op enig moment aanleiding zijn, dan kan op dat moment om een tussentijdse toets worden verzocht. De rechtbank wijst dit verzoek van de raadsman af.

9.Het beslag

Bewaren ten behoeve van de rechthebbende
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een paar handschoenen (omschrijving: G6127469, zwart, merk: Kaytan), dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een mes (steekwapen G6127406) dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het in zaak A bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

10.Afwijzen vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft gevorderd dat de eerder aan verdachte op 9 maart 2020 en op 23 november 2020 voorwaardelijk opgelegde straffen onder parketnummers respectievelijk 08/298102-19 en 08/206735-20 ten uitvoer worden gelegd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat de vorderingen worden afgewezen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden, verbonden aan de voorwaardelijk opgelegde straffen, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet in de aan verdachte opgelegde ISD-maatregel echter aanleiding de vorderingen tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straffen af te wijzen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 38m, 38n, 45, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A
diefstal, gevolgd van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
in zaak B
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte]daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van twee jaar.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. STK Handschoen
(Omschrijving: G6127469, Zwart, merk: Kaytan)
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Steekwapen
(Omschrijving: G6127406)
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 9 maart 2020 voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 08/298102-19, af.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 23 november 2020 voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 08/206735-20, af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2022.