ECLI:NL:RBAMS:2022:3052

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13/248559-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs van aanranding

Op 12 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding van een vrouw op 24 augustus 2020 in het Vondelpark te Amsterdam. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, heeft gerekwireerd tot vrijspraak. De aangeefster heeft verklaard dat zij is aangerand, en haar verklaring wordt ondersteund door getuigen en politieverklaringen die haar emotionele toestand bevestigen. Ondanks de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om te stellen dat de verdachte de dader is. De enige aanwijzing die de betrokkenheid van de verdachte bij de aanranding ondersteunt, is de herkenning door de aangeefster, maar deze herkenning wordt niet ondersteund door ander bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat het signalement dat de aangeefster heeft gegeven te vaag is om de verdachte met zekerheid te kunnen identificeren. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de beschuldiging niet bewezen kan worden en heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/248559-20
Datum uitspraak: 12 januari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1969,
wonende op het [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T.W. Gijsberts naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 augustus 2020 te Amsterdam, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, onverhoeds,
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal vastgepakt en/of
- zijn arm om die [slachtoffer] geslagen en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat ze wel even de bosjes in konden en/of aan die [slachtoffer] gevraagd of zij dat leuk zou vinden en/of
- met zijn hand de billen van die [slachtoffer] aangeraakt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verklaring van aangeefster [slachtoffer] (hierna: aangeefster), dat zij is aangerand, kan betrouwbaar worden geacht en wordt ondersteund door de verklaringen van de politie en getuige [getuige] dat zij geëmotioneerd was. Niettemin kan niet worden bewezen dat het verdachte is geweest die haar heeft aangerand. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende bewijs. De enkele herkenning van verdachte door aangeefster is daarvoor onvoldoende. Zij heeft een algemene omschrijving van de dader heeft gegeven en haar verklaring wordt niet ondersteund door ander bewijs. Verdachte moet daarom van het ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de beschuldiging, omdat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster. Daarnaast moet verdachte worden vrijgesproken omdat de herkenning van verdachte niet betrouwbaar is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de beschikbare bewijsmiddelen in het dossier kan worden bewezen dat aangeefster op 24 augustus 2020 in het Vondelpark in Amsterdam is aangerand door een man. Haar verklaring over het feit is duidelijk en consistent en wordt ondersteund door de getuige [getuige] en de verbalisanten die ter plaatse kwamen kort na het incident. Getuige [getuige] , met wie aangeefster aan het bellen was op het moment dat zij werd lastiggevallen door een man, heeft verklaard dat hij door de telefoon een man hoorde roepen: “Kom hier. Kom”. [getuige] heeft over het moment dat hij aangeefster overstuur in het park trof verklaard dat hij haar nooit zo had gezien. Ze was in shock, beverig en in paniek. Ook de verbalisanten hebben verklaard dat zij zagen dat aangeefster erg geëmotioneerd was, dat zij huilde en zichtbaar ontdaan was. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster over wat haar is overkomen, betrouwbaar is en voldoende wordt ondersteund door de genoemde getuigenverklaringen.
De rechtbank vindt echter dat niet bewezen kan worden dat verdachte de man is die aangeefster heeft aangerand en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte is door aangeefster aangewezen als de man die haar heeft aangerand. Aangeefster is de enige die de man heeft gezien. Het enige bewijs van de betrokkenheid van verdachte bij de aanranding is dus gelegen in de herkenning van verdachte door aangeefster. In dat geval moet extra behoedzaam worden omgegaan met de herkenning en de bewijskracht daarvan. Bij de waardering van het bewijs is van belang of en in hoeverre het dossier steun bevat voor de herkenning.
De rechtbank is van oordeel dat de herkenning door aangeefster betrouwbaar is, maar dat de vereiste steun in dit dossier ontbreekt. Het signalement dat aangeefster van de man heeft gegeven, is onvoldoende specifiek om bewezen te verklaren dat het verdachte is geweest die haar heeft aangerand. Over het signalement van de man heeft aangeefster namelijk verklaard dat hij een zwarte pet droeg, dat hij mogelijk een zwarte jas droeg, dat hij rond de 40 jaar oud was en iets groter was dan zij, langer dan 1.75 m. Die bijzonderheden kunnen voor meer mensen gelden. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het feit zich heeft afgespeeld rond 22:30 ’s avonds, op een moment dat het buiten al (redelijk) donker was. Vervolgens is het aangeefster zelf geweest die verdachte heeft aangewezen aan de verbalisanten in het park. Verdachte stond op dat moment te schuilen tegen de regen onder een brug, samen met een groep andere personen. Het is daarom niet ondenkbaar dat aangeefster mogelijk de verkeerde man heeft aangewezen.
Een ander bewijsmiddel dat verdachte in direct (identificerend) verband met dit feit brengt, ontbreekt. Daarom is er onvoldoende steun voor de herkenning door aangeefster.
De rechtbank acht de beschuldiging daarom niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 januari 2022.