ECLI:NL:RBAMS:2022:3041

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13/752294-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot verblijfsvergunning en strafbaarheid

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 maart 2022 en betreft een EAB dat is uitgevaardigd door het hof van beroep Antwerpen op 10 november 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Italië in 1973, is momenteel gedetineerd en heeft verklaard stateloos te zijn. Tijdens de openbare zitting op 11 mei 2022 was de officier van justitie aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A.C. Vingerling.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij op de hoogte was van het proces dat tot het EAB heeft geleid. De rechtbank heeft ook de grondslag en inhoud van het EAB onderzocht, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van vijf jaar moet ondergaan, waarvan nog 1825 dagen resteren. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de rechtszitting.

Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat de opgeëiste persoon in het bezit was van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, die op 1 december 2021 was ingetrokken. Echter, na een bezwaarprocedure is deze intrekking gegrond verklaard. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te bevragen over de verblijfsstatus van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst en de oproeping van de opgeëiste persoon bevolen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752294-21 (EAB I)
RK nummer: 22/1571
Datum uitspraak: 25 mei 2022
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 november 2021 door het hof van beroep Antwerpen (België) maar de rechtbank begrijpt dat dit moet zijn door de substituut procureur-generaal bij het hof van beroep Antwerpen (België). Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
uit andere hoofde gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij stateloos is.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het hof van Beroep Antwerpen d.d. 09/09/2020 – C2 kamer, referentie 2018/PGA/1448 (Griffienummer: 976/2020).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1825 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat in het EAB onder rubriek d) optie 3.1a is aangekruist. Er heeft zich aldus een omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW voorgedaan. De opgeëiste persoon is namelijk per aangetekend schrijven op 3 december 2019 gedagvaard. Hij heeft deze dagvaarding op 6 december 2019 in persoon ontvangen en getekend voor ontvangst. Hij is daarbij op de hoogte gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en is ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op het proces verschijnt.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich dus niet voor.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Artikel 6a OLW; heropening onderzoek

Uit de brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 24 maart 2022 blijkt dat de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van de opgeëiste persoon bij beschikking van
1 december 2021 is ingetrokken en dat er een inreisverbod tegen hem is uitgevaardigd.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft ter zitting aangegeven dat er een bezwaarprocedure loopt tegen de beschikking van 1 december 2021. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de raadsman op 18 mei 2022 via de e-mail een beschikking van 17 mei 2022 van de IND aan de rechtbank doen toekomen. Hieruit blijkt dat het bezwaar van de opgeëiste persoon tegen de intrekking van de verblijfsvergunning en het inreisverbod gegrond is verklaard. Verder is daarin vermeld dat de opgeëiste persoon sinds 13 november 1991 in het bezit is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om het onderzoek te heropenen. De officier van justitie heeft in reactie hierop per e-mail van 19 mei 2022 aangegeven dat het Openbaar Ministerie (OM) er geen bezwaar tegen heeft dat de rechtbank de beschikking van de IND van 17 mei 2022 meeneemt in haar overwegingen. Voorts zal het OM de IND benaderen in verband met de verwachting als bedoeld in artikel 6a, negende lid, OLW.
De rechtbank overweegt dat de opgeëiste persoon, gelet op de voormelde beschikking van 17 mei 2022, zijn verblijfsrecht in Nederland heeft behouden. Daarmee ligt de vraag open of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij dit verblijfsrecht niet zal verliezen ten gevolge van de feiten in het voorliggende EAB. De rechtbank zal daartoe de officier van justitie in de gelegenheid stellen de IND hierover te bevragen. Het onderzoek zal daarom worden heropend.

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de IND te vragen of de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de in het EAB vermelde feiten;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.