ECLI:NL:RBAMS:2022:3031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13/342149-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor brandstichting aan een scooter en bezit van cocaïne

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een 38-jarige man veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, wegens brandstichting en bezit van cocaïne. De man stak op 20 oktober 2021 een scooter in brand in de onderdoorgang van een flat in Amsterdam-Zuidoost, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank oordeelde dat de brandstichting opzettelijk was en dat er aanzienlijke schade was ontstaan aan de scooter en het wooncomplex. De verdachte had ook 1,25 gram cocaïne in zijn bezit op 22 december 2021, wat hij heeft bekend. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door een persoonlijkheidsstoornis. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank legde een deels voorwaardelijke straf op, zonder bijzondere voorwaarden, omdat de verdachte niet bereid was mee te werken aan behandeling. De benadeelde partij, de eigenaresse van de scooter, kreeg een schadevergoeding toegewezen van €590,52 voor materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer vordering tul: 13.281345.19
Parketnummer: 13.342149.21
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/342149-21
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13/281345-19
Datum uitspraak: 2 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
nu gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is
onder 1– kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 20 oktober 2021 heeft schuldig gemaakt aan brandstichting van een scooter, waardoor gemeen gevaar voor goederen en personen te duchten was.
Subsidiair zijn deze handelingen ten laste gelegd als vernieling.
Onder 2wordt verdachte verweten dat hij op 22 december 2021 ongeveer 1,25 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, opzettelijke brandstichting aan een scooter. Verdachte heeft dit ook bekend. Door het vuur is niet alleen de scooter verbrand maar is er ook schade ontstaan aan een aldaar geparkeerde driewieler, forse schade aan het gebouw en veel roetschade aan de portiek. Er is evident sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen. Daarnaast moest verdachte hebben geweten dat er mensen woonden in het wooncomplex. Daarbij komt dat het nog vroeg in de ochtend was (om 07:10 uur), waardoor verdachte had kunnen weten dat er nog mensen thuis zijn. Deze omstandigheden in combinatie met de uitslaande brand, de hierdoor ontstane forse schade aan het gebouw en het feit dat de woningen direct boven de onderdoorgang zijn gelegen en mensen thuis waren, maakt dat ook sprake is geweest van potentieel levensgevaar voor personen.
De officier van justitie vindt ook bewezen dat verdachte op 22 december 2021 1,25 gram cocaïne voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft dit feit bekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 het volgende aangevoerd. Verdachte heeft de brand gesticht uit baldadigheid, hij had geen opzet. De scooter is vernield, er zijn roetplekken in de onderdoorgang en de verlichting daar is gesmolten. Van een woningbrand is echter geen sprake. Bovendien is niet gebleken dat de bewoners niet via een andere weg het pand hadden kunnen verlaten. Van een gevaar op zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar is dan ook geen sprake geweest. De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair: brandstichting
4.3.1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 20 oktober 2021 kregen verbalisanten een melding om naar de [adres] in Amsterdam te gaan, alwaar een woning in brand zou staan. Ter plaatse aangekomen zagen zij dat er een scooter in brand stond. Deze scooter stond in de onderdoorgang die toegang gaf tot het trappenhuis van een wooncomplex en de achtergelegen binnentuin. Verbalisanten zagen grote vlammen en veel rook vanaf de scooter opstijgen. De onderdoorgang was daardoor niet te betreden. Door de brand is veel roetschade aan het portiek bij de ingang van het trappenhuis ontstaan en is de verlichting van de onderdoorgang weggesmolten. Naast de afgebrande scooter stond een elektrische driewieler. Deze driewieler heeft ook schade opgelopen. [2]
Mevrouw [naam 1] deed aangifte van vernieling van haar scooter van het merk BTC Riva met het kenteken [kenteken] . Deze scooter bleek te zijn verbrand. [3] De heer [naam 2] (hierna [naam 2] ) deed namens Woningbouwvereniging De Key aangifte van brandstichting en vernieling. Hij heeft (samengevat) het volgende verklaard.
Er heeft een brand gewoed in de onderdoorgang van de [adres] . Er heeft daar een scooter in brand gestaan. Door deze brand is veel schade ontstaan aan het pand. De volgende schade is geconstateerd:
  • het bel/intercomsysteem is beschadigd;
  • twee beveiligingscamera’s zijn gesmolten/kapot;
  • de verlichting van de onderdoorgang is gesmolten/kapot;
  • er zijn elektraleidingen gesmolten/kapot die aan de buitenzijde van het gebouw lopen;
  • de ramen in de onderdoorgang zijn gesprongen door de hitte;
  • de deur en kozijnen zijn vernield door de brand;
  • er is roet door de roosters in de bergingen van bewoners terecht gekomen en
  • de plafondplaten van de onderdoorgang zijn vernield/beschadigd.
Op camerabeelden van 20 oktober 2021 om 00:44 uur is te zien dat een vrouw een scooter parkeert in de onderdoorgang van de [adres] en vervolgens uit beeld verdwijnt. Later op deze beelden (om 04:00 uur) is te zien dat er drie mannen met elkaar in gesprek zijn. Om 06:28 uur komt één van deze mannen weer in beeld en loopt direct op de scooter af. Te zien is dat hij aan de buddyseat trekt. Door hard te trekken werd het slot verbroken. De man draait een dop los die onder de buddyseat zit. Vervolgens is te zien hoe de man op verschillende manieren de scooter in brand probeert te steken. Te zien is dat hij iets dat lijkt op een papiertje in de tank propt en er weer uithaalt. Vervolgens steekt hij het papiertje met een aansteker aan. De man verdwijnt uit beeld. Later is te zien dat de man terug in beeld komt met een tijdschrift of krant en stukken hout. De stukken hout steekt hij afzonderlijk van elkaar in de vulopening van de tank en haalt deze er ook weer uit. Vervolgens rolt hij het tijdschrift of de krant weer op en probeert deze met kracht in de vulopening van de tank te duwen. Te zien is dat het de man niet lukt om het tijdschrift of de krant in de vulopening te duwen. Vervolgens is te zien dat de man de scooter op de grond legt op de zijkant en dat benzine uit de vulopening loopt. De man laat de benzine over het tijdschrift of de krant lopen. Met een aansteker probeert hij de benzine die op de grond ligt aan te steken. Dit lukt niet. De man probeert op enig moment een flesje te vullen met benzine uit de tank. Uiteindelijk om 07:17 uur legt de man de scooter ter hoogte van de vulopening op een doek. Vervolgens schudt de man aan de scooter. Er stroomt benzine vanuit de vulopening op het doek waar de scooter op ligt. Daarna steekt de man met een aansteker de doek aan en ontstaat er een vlam. Vervolgens vat de scooter vlam en brandt volledig uit. [5]
Verdachte is door meerdere verbalisanten [6] herkend op deze beelden als de man die de scooter in brand heeft gestoken. Verdachte heeft ook bekend de scooter in brand te hebben gestoken. [7]
4.3.2
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de scooter opzettelijk in brand heeft gestoken.
Gevaar voor goederen
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of als gevolg van deze brand gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Uit het procesdossier volgt dat de brand is gesticht aan een scooter, die in een onderdoorgang van een wooncomplex geparkeerd stond. Verbalisanten hebben grote vlammen waargenomen. In de nabijheid van de scooter stond een elektrische driewieler geparkeerd, die schade heeft opgelopen. Aangever [naam 2] heeft in de aangifte beschreven hoeveel schade aan het wooncomplex is ontstaan. Op basis daarvan kan worden vastgesteld dat de brandende scooter zo dichtbij andere goederen stond dat het vuur gemakkelijk kon overslaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het objectief voorzienbaar was dat de brand zich had kunnen verspreiden en dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
Vervolgens is de vraag of de rechtbank ook kan vaststellen dat er concrete aanwijzingen zijn dat door de brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Daarvoor is vereist dat kan worden vastgesteld dat dat gevaar op het moment van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dit gevaar manifesteert zich met name in de gevallen waarin anderen zich niet bewust zijn van de brand of daaraan niet (meer) kunnen ontvluchten. Daarvoor biedt het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs. De rechtbank spreekt verdachte van dit deel van het primair ten laste gelegde vrij.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 primair ten laste gelegde brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was, bewezen.
Feit 2: aanwezig hebben cocaïne
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [8]
Op 22 december 2021 werd verdachte aangehouden voor de verdenking van brandstichting (feit 1). Bij de insluitingsfouillering werden in de broekzak van verdachte verschillende bolletjes met een witte substantie aangetroffen. [9] In totaal zijn 19 bolletjes aangetroffen. Deze zijn in beslag genomen onder goednummer 6134277. [10] Uit onderzoek blijkt dat deze 19 bolletjes met een gewicht van 1,25 gram cocaïne bevatten. [11] Verdachte heeft bekend dat hij de cocaïne voorhanden heeft gehad. [12]
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte op 22 december 2021 1,25 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 20 oktober 2021 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht aan een scooter, merk BTC met het kenteken [kenteken] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een doek, besprenkeld met benzine, bij de vulopening van de benzinetank van die scooter neergelegd en gestopt en vervolgens dat doek met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan die scooter geheel is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
ten aanzien van feit 2
op 22 december 2021 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,25 gram, cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie acht het bewezenverklaarde strafbaar. Wel kan verdachte verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Zij heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden gekoppeld worden zoals genoemd in het Pro Justitia rapport van 13 maart 2022 en deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsvrouw heeft verzocht de voorlopige hechtenis om die reden op te heffen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting aan een scooter. Deze scooter stond geparkeerd in een onderdoorgang van een wooncomplex en er stonden andere goederen omheen waardoor er gevaar voor goederen te duchten is geweest. Brandstichting is een ernstig feit. Door de brand is er forse schade toegebracht aan de scooter, die volledig is uitgebrand. Ook is schade ontstaan aan een elektrische driewieler die nabij de scooter geparkeerd stond en is forse schade ontstaan aan goederen van het wooncomplex, zoals het intercomsysteem, twee beveiligingscamera’s, de verlichting van de onderdoorgang en elektraleidingen. Verder zijn de ramen in de onderdoorgang gesprongen door de hitte, zijn de deur en kozijnen vernield, is er roet door de roosters in de bergingen van bewoners terecht gekomen en zijn de plafondplaten van de onderdoorgang vernield.
Uit de ter terechtzitting van 19 mei 2022 voorgelezen slachtofferverklaring van mevrouw [naam 1] blijkt dat het feit voor haar ook zeer beangstigend is geweest. Zij wist niet of de brandstichting persoonlijk tegen haar was gericht. Dat heeft ervoor gezorgd dat zij in de maanden na het incident niet anders dan met een taxi naar haar werk durfde te gaan.
Daarnaast heeft verdachte cocaïne voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs. Het gebruik van en de handel in een drug als cocaïne leidt bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormt zo een bron van overlast voor de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen en dat neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor Opiumwetdelicten en geweldsfeiten. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor brandstichting.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een Pro Justitia rapport van 13 maart 2022, opgesteld door drs. J. Yntema, GZ-psycholoog. Uit het rapport kan het volgende worden opgemaakt. Bij verdachte is sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en paranoïde trekken, een stoornis in het cannabisgebruik en een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis. Op de dag van het ten laste gelegde voelde verdachte zich naar de woning gelokt. Door zijn persoonlijkheidsproblematiek worden deze gevoelens in zijn wantrouwen bevestigd en kon hij onvoldoende de bijbehorende emoties reguleren. Dit in combinatie met zijn constante alertheid, vanuit een traumatische voorgeschiedenis, maakt dat er minder gedragsalternatieven voor verdachte voor handen zijn. Hij kan hierdoor impulsief en emotioneel reageren. Vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek is verdachte onvoldoende in staat om zijn impulsen te controleren en laat hij zich voornamelijk leiden door zijn emoties en antisociale oplossingen.
Verdachte kan, vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek, slechts redeneren vanuit eigen genoegdoening en is beperkt in staat andere oplossingsmogelijkheden mee te nemen in zijn besluitvorming. Er was op dat moment sprake van een verkokerde en emotie gestuurde tunnelvisie. Vermoedelijk is er sprake (geweest) van enige doorwerking van de persoonlijkheidsstoornis in het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om verdachte de ten laste gelegde brandstichting in verminderde mate toe te rekenen en om verdachte het harddrugsbezit volledig toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over en beschouwd verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank zal verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Hoewel de psycholoog heeft gesteld dat behandeling voor de problematiek van verdachte geïndiceerd is, koppelt de rechtbank geen bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel. Uit het rapport van de reclassering van 5 april 2022 blijkt immers dat verdachte zich enkel bereid heeft verklaard mee te werken aan bijzondere voorwaarden in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis. Ook ter terechtzitting van 19 mei 2022 heeft verdachte onvoldoende duidelijk gemaakt dat hij bereid is mee te werken aan voorwaarden. De rechtbank ziet daarom geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden aan verdachte.
De ernst van de feiten en het strafblad van verdachte rechtvaardigen het opleggen van een forse gevangenisstraf. Anderzijds kan het feit onder 1 verdachte in verminderde mate worden toegerekend. Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk passend en geboden is.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte, gelet op de uitspraak en de straf die de rechtbank oplegt aan verdachte, af.

9.De vordering van de benadeelde partij

9.1
De vordering
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 1.341,69 aan vergoeding van materiële schade. Dit bedrag bestaat voor € 685,- aan de kosten van de scooter die niet door de verzekeraar zijn vergoed en voor € 656,69 aan taxikosten. Dit zijn de taxikosten (voor woon-werkverkeer) die de benadeelde partij heeft gemaakt vanaf het moment dat de scooter is uitgebrand tot enkele maanden daarna.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de taxikosten voldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de kosten van de scooter heeft de officier van justitie gesteld dat van het resterende niet door de verzekering vergoede deel de afschrijvingskosten in mindering gebracht dienen te worden.
9.3
Het standpunt van de raadsvrouw
Ten aanzien van de scooter heeft de raadsvrouw gesteld dat uit de overgelegde brief van de verzekeringsmaatschappij blijkt dat de kosten zijn vergoed minus een eigen bijdrage van
€ 200,--. Er zijn geen gegevens overgelegd van de aanschaf van de scooter, waardoor de (aankoop)waarde van de in het geding zijnde scooter en de waardevermindering niet kan worden bepaald. Dit maakt dat op basis van de overgelegde gegevens alleen het bedrag van
€ 200,- eigen risico voor vergoeding aan de benadeelde partij in aanmerking komt.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het vervangend vervoer betoogd dat uit de overgelegde nota’s niet duidelijk is voor welke route deze taxiritten zijn gebruik. De bedragen zijn wisselend en verhouden zich niet tot de vaste afstand van woning tot werk. De afstand van de woning tot het werk is ongeveer 2 kilometer. In de wijk waar de benadeelde partij woont is dat één metrohalte. Dit woon-werkverkeer kan ook lopend of met openbaar vervoer worden afgelegd. Dit gedeelte van de vordering moet dan ook worden afgewezen en/of niet ontvankelijk te worden verklaard.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank komt tot het volgende oordeel.
Ten aanzien van de scooter
De benadeelde partij heeft aangetoond dat zij de scooter op 7 maart 2019 heeft gekocht voor € 1.700,-. Gebleken is verder dat de verzekeraar een schadedeel heeft uitgekeerd en dat daarbij rekening is gehouden met de afschrijvingskosten. Wat resteert is de eigen bijdrage van de benadeelde partij van
€ 200,-. Dit deel van de vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen.
Ten aanzien van de taxikosten
De rechtbank acht door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de maanden na het incident angstig was. Zij voelde zich niet veilig, omdat zij niet wist of dit incident op haar als persoon was gericht. De rechtbank vindt het dan ook redelijk dat zij als gevolg van het incident enkele maanden met de taxi naar haar werk is gegaan. Voldoende aannemelijk is geworden dat [naam 1] niet met het openbaar vervoer of te voet durfde te reizen. De rechtbank vindt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit voor een periode van zes maanden nodig was. Daarom wijst de rechtbank de taxikosten voor de eerste drie maanden na het incident toe. Het gaat dan om de kosten die gemaakt zijn in de periode van 20 oktober 2021 tot en met 20 januari 2022. Op grond daarvan komen de volgende kosten voor vergoeding in aanmerking:
Ten aanzien van de taxikosten voor Bolt
In de periode van 12 december 2012 tot en met 4 januari 2022 heeft de benadeelde partij in totaal
€ 23,10aan kosten gemaakt. Dit bedrag is voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de taxikosten voor Uber
In de periode van 22 oktober 2021 tot en met 18 januari 2022 heeft de benadeelde partij in totaal
€ 367,42aan kosten gemaakt. Dit bedrag is voor toewijzing vatbaar.
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij wordt gedeeltelijk toegewezen, namelijk tot een bedrag van
€ 590,52.
Verder dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam 1] wordt, als extra waarborg voor, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 590,52 (vijfhonderdnegentig euro en tweeënvijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 1] .

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 21 februari 2022 op de griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-281345-19. Bij dat onherroepelijk geworden vonnis van 11 maart 2020 van de politierechter, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot één maand niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Daarnaast bevindt zich bij de stukken een brief waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Om die reden zal de rechtbank de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, primair
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
12(
twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 1]toe tot een bedrag van
€ 590,52(vijfhonderdnegentig euro en tweeënvijftig cent) aan vergoeding van
materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] aan de Staat € 590,52 (vijfhonderdnegentig euro en tweeënvijftig cent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 1] . Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 11 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de gevangenisstraf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 11 maart 2020, namelijk 1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juni 2022.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal met nummer 2021215064-6 van 18 november 2021, pagina 13.
3.Een proces-verbaal met nummer 2021221845-2 van 28 oktober 2021, pagina 08-10.
4.Een proces-verbaal met nummer 2021215064-2 van 28 oktober 2021, pagina 06-07.
5.Een proces-verbaal met nummer 2021215064-7 van 16 november 2021, pagina 16-19.
6.Een proces-verbaal met nummer 2021215064-5 van 22 november 2021, pagina 14-15 en een proces-verbaal met nummer 2021215064-9 van 16 november 2021, pagina 29-30.
7.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 19 mei 2022.
8.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
9.Een proces-verbaal van aanhouding van 22 december 2021, pagina 48-49.
10.Een kennisgeving van inbeslagneming met nummer 2021262641-2, pagina 57.
11.Voorlopige uitslag laboratoriumonderzoek met nummer 2021262641, pagina 65.
12.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 19 mei 2022.